ECLI:NL:OGEAM:2021:124

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
16 december 2021
Zaaknummer
SXM202101108
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldig ontslag op staande voet wegens vechtpartij op het werk

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 15 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en zijn werkgever, ACE MEGA CENTER N.V. De werknemer, die sinds 12 januari 2007 in dienst was, werd op 8 mei 2021 op staande voet ontslagen na een vechtpartij met een collega. De werknemer betwistte de rechtmatigheid van het ontslag en verzocht het Gerecht om te verklaren dat de arbeidsovereenkomst onredelijk en onregelmatig was beëindigd. Tijdens de mondelinge behandeling op 3 november 2021 zijn videobeelden van het incident bekeken, waaruit bleek dat de werknemer niet de initiator van de vechtpartij was. Het Gerecht oordeelde dat het ontslag op staande voet nietig was, omdat de feiten in de ontslagbrief niet correct waren weergegeven. Het Gerecht concludeerde dat de werkgever schadeplichtig was op grond van artikel 7A:1615o BW en kende de werknemer een schadevergoeding toe van NAf. 8.100,00 netto voor de onregelmatige beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Daarnaast werd de werkgever veroordeeld tot betaling van eenzelfde bedrag wegens kennelijk onredelijk ontslag. De werkgever werd ook verplicht om de werknemer een getuigschrift en loonkaart te verstrekken, onder verbeurte van een dwangsom. De proceskosten werden aan de zijde van de werknemer begroot op NAf. 1.222,50. De uitspraak werd gedaan door mr. A.J.J. van Rijen en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM202101108
Beschikking d.d. 15 december 2021
inzake
[de werknemer],wonende in Sint Maarten,
verzoeker,
hierna: de werknemer,
gemachtigde: mr. N.C. DE LA ROSA,
tegen
de naamloze vennootschap
ACE MEGA CENTER N.V.,gevestigd in Sint Maarten,
verweerster,
hierna: de werkgeefster,
gemachtigde: mr. J.G. SNOW.

1.Het procesverloop

1.1.
Het Gerecht heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
verzoekschrift met producties, ontvangen op 3 september 2021,
brief van 2 november 2021 met producties (waaronder een “memory stick”) van mr. Snow,
verweerschrift van de werkgeefster,
pleitnota van de werknemer.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 november 2021 in aanwezigheid van partijen en gemachtigden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er is gezegd.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Sinds 12 januari 2007 is [de werknemer] (geboren op ….) in loondienst werkzaam voor de werkgeefster in de functie van
Sales Associatevoor een gemiddeld maandelijks netto salaris van NAf. 2.700,00.
2.2.
De werkgeefster exploiteert een winkel/groothandel voor gereedschappen, hout, meubilair, lampen e.d.
2.3.
Op 8 mei 2021 wordt de werknemer op staande voet ontslagen. De ontslagbrief van dezelfde datum luidt als volgt:
-
“On May 8th, 2021 you engaged in a fight with co-worker [de collega] in which you pulled a knife (box cutter) from your pocket and swing it at him.
- This unacceptable violent behavior will not be tolerated
- This letter serves as a dismissal notice effective immediately.”
2.4.
Bij brief van 17 juni 2021 heeft de werknemer aanspraak gemaakt op schadevergoeding als gevolg van het ontslag op staande voet.
2.5.
Er is een strafrechtelijke aangifte van 4 juli 2019 tegen de werknemer door een collega gedaan wegens bedreiging met een kapmes. Er is door het Openbaar Ministerie geen vervolging ingesteld tegen de werknemer.

3.Het geschil

3.1.
De werknemer verzoekt het Gerecht om, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking, de volgende beslissingen te nemen:
a. voor recht te verklaren dat de werkgeefster de arbeidsovereenkomst onredelijk en onregelmatig heeft beëindigd en aldus schadeplichtig is jegens de werknemer,
b. de werkgeefster te veroordelen tot betaling van schadevergoeding naar billijkheid in verband met het kennelijk onredelijk ontslag begroot op NAf. 28.350,00, althans een door het Gerecht in goede justitie te bepalen vergoeding aan de hand van de omstandigheden van het geval,
c. de werkgeefster te veroordelen tot betaling van schadevergoeding van NAf. 8.100,00 netto wegens het onregelmatig ontslag,
d. de werkgeefster te veroordelen om het salaris over de maand mei 2021 aan de werknemer te betalen, te vermeerderen met de wettelijke verhogingen van 50% en de wettelijke rente vanaf de dag van verschuldigdheid tot het moment van algehele betaling,
e. de werkgeefster te bevelen aan de werknemer een getuigschrift en de loonkaart van 2021 te verschaffen op verbeurte van een dwangsom,
f. de werkgeefster te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
De werkgeefster verzoekt het Gerecht om de werknemer in zijn verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze af te wijzen, met veroordeling van de werknemer in de proceskosten.
3.3.
Op de argumenten van partijen wordt hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Inleiding

4.1.
De werknemer berust in de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Hij is echter van mening dat de opzegging onregelmatig is gebeurd (zonder inachtneming van de geldende opzegtermijn), dat deze bovendien kennelijk onredelijk is geschied en daarom maakt hij aanspraak op schadevergoeding. De werkgeefster stelt dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven en dat zij daarom geen verplichtingen meer jegens de werknemer heeft. Gelet op deze standpunten moet het Gerecht als eerste beoordelen of het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven. Als dat zo is, dan moeten de vorderingen van de werknemer worden afgewezen (behoudens de vordering onder e.). Als het ontslag op staande voet geen stand houdt, dan staat vast dat er niet regelmatig is opgezegd en heeft de werknemer in principe recht op schadevergoeding wegens de onregelmatige beëindiging. Verder moet het Gerecht dan bezien of is voldaan aan de criteria voor een schadevergoeding naar billijkheid op grond van kennelijk onredelijke opzegging.
Het ontslag op staande voet
4.2.
Van het incident zijn goede videobeelden beschikbaar, die tijdens de mondelinge behandeling onder toelichting van partijen en hun gemachtigden zijn bekeken. Daarop is te zien dat in de winkel een woordenwisseling ontstaat tussen de werknemer en een collega (hierna: [de collega]). [de collega] loopt naar achteren (het magazijn) en wordt op enige afstand gevolgd door de werknemer. [de collega] voert dan werkzaamheden uit met zijn rug naar de werknemer toe. Deze spreekt hem aan en [de collega] draait zich om. Uit de lichaamstaal is te zien dat [de collega] heel boos wordt, praat met de werknemer en zijn mondkapje afdoet. Dan draait de werknemer zich om en loopt weg, gevolgd door [de collega]. Die pakt hem beet en belemmert dat de werknemer verder doorloopt door dreigend voor hem te gaan staan. [de collega] geeft de werknemer een duw en neemt daarna een bokshouding aan. Een andere collega komt toegesneld en probeert de duwende en trekkende [de collega] en de werknemer uit elkaar te houden. Zichtbaar is dat de werknemer, terwijl de andere collega tussen hen instaat, zijn stanleymes (noodzakelijk voor zijn werkzaamheden) uit zijn hesje pakt en daarna snel weer terug stopt. [de collega] wordt heel agressief; maakt boks- en slabewegingen maar wordt op afstand gehouden door de andere collega. Ook de werknemer maakt een slaande beweging, echter zonder dat hij een stanleymes vasthoudt. Twee, op een gegeven moment zelfs drie, collega’s houden [de collega] vast. De werknemer wordt daarna vastgehouden door twee collega’s en zijn hesje, met daarin het stanleymes, valt op de grond.
4.3.
Naar de letterlijke tekst van de ontslagbrief genomen is de weergave van de feiten daarin dus niet correct. De werknemer sprak [de collega] aan die vervolgens als eerste begon met beetpakken, duwen en een bokshouding aannemen. Duidelijk is wel dat de werknemer daarna ook driftig werd, ging meevechten en in bedwang moest worden gehouden. Per saldo betekent een en ander dat de werknemer een verbale discussie had met [de collega] (volgens de werknemer over wat er met een aantal dozen moest gebeuren), de werknemer wilde die discussie in het magazijn voortzetten, daarvan was [de collega] niet gediend en toen escaleerde het snel naar een vechtpartij. Er is niet gezwaaid, en evenmin gedreigd, met een stanleymes en ook kan niet worden gezegd dat de werknemer de fysieke escalatie is begonnen.
4.4.
Naar het oordeel van het Gerecht betekent dit alles dat de feitelijke grondslag aan het ontslag op staande voet is komen te ontvallen. Weliswaar kan worden gezegd dat een vechtpartij op het werk een reden is voor een ontslag op staande voet maar uit de beelden is duidelijk dat de vechtpartij niet is begonnen door de werknemer maar juist door [de collega]. Aan een en ander doet niet af dat in 2019 tegen de werknemer aangifte is gedaan door een collega; de werknemer betwist de weergave in de aangifte, het Openbaar Ministerie heeft geen transactie aangeboden of vervolging ingesteld en de video-opnames die van dat incident zouden bestaan zijn niet aan het Gerecht gegeven om te bekijken. Tegen de achtergrond van een langdurig en verder vlekkeloos dienstverband is het ontslag op staande voet bovendien een te zwaar middel.
Het onregelmatig gegeven ontslag
4.5.
Nu het ontslag op staande voet nietig wordt geoordeeld, is sprake van schadeplichtigheid van de werkgeefster op grond van artikel 7A:1615o BW. De werknemer heeft op grond van lid 3 recht op de in artikel 1615r genoemde schadeloosstelling of op een volledige schadevergoeding. Uit het verzoekschrift volgt dat volgens de werknemer sprake is van drie maanden opzegtermijn. Er is geen arbeidsovereenkomst overgelegd zodat het Gerecht de regeling van artikel 7A:1615i BW zal toepassen. Die komt inderdaad uit op drie maanden salaris
(NAf. 8.100,00 netto), zoals de werknemer aan het Gerecht verzoekt om toe te kennen. Op grond van artikel 7A:1615r lid 3 BW mag de rechter dit bedrag niet matigen.
De kennelijke onredelijkheid van de opzegging
4.6.
Op grond van artikel 7A:1615s BW kan de rechter aan de werknemer een schadevergoeding naar billijkheid toekennen als de werkgever de arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk doet eindigen. De werknemer doet daarbij een beroep op het gevolgencriterium (lid 2 sub 2 van dit artikel). De werknemer wijst erop dat hij van de een op de andere dag geen inkomen heeft en daarom een schadevergoeding wil ontvangen gelijk aan de kantonrechtersformule met een correctiefactor van 1,5.
4.7.
Het Gerecht stelt voorop dat de werknemer die een schadevergoeding op grond van kennelijk onredelijk ontslag vordert zijn schade moet stellen en bewijzen. Anders dan dat hij geen werk heeft, wat door de werkgeefster niet wordt betwist, stelt hij daarover niets. Zo gaat hij niet gemotiveerd in op zijn kansen op de arbeidsmarkt en op zijn persoonlijke omstandigheden. Het Gerecht oordeelt dat duidelijk is dat dat werknemer zonder enige voorziening is ontslagen en hierdoor staat vast dat hij plotseling van inkomen verstoken is. Daarvoor is een schadevergoeding naar billijkheid op zijn plaats. Het Gerecht zal drie maanden toewijzen, oftewel
NAf. 8.100,00 netto.
De overige vorderingen
4.8.
Duidelijk is dat de werknemer recht heeft op zijn salaris over de eerste week van mei 2021; hij was toen immers nog gewoon in loondienst. Uit de overgelegde salarisstrook blijkt ook dat hij voor de eerste week van mei 2021 is verloond. Dat betekent dat vordering d. uitsluitend ziet op de periode 9 mei – 31 mei 2021. Artikel 7A:1615h BW schrijft voor dat opzegging kan geschieden tegen elke dag. Nu op 8 mei 2021 het ontslag onregelmatig is gegeven betekent dit dat de opzegtermijn op 9 mei is gaan lopen. En dat betekent weer dat de periode 9 mei – 31 mei 2021 is verdisconteerd in de opzegtermijn van drie maanden. Daarom moet het Gerecht vordering d. afwijzen.
4.9.
Tegen vordering e. heeft de werkgeefster geen verweer gevoerd zodat het Gerecht deze moet toewijzen, zoals hieronder is vermeld.
4.10.
Het Gerecht noteert dat door de werknemer niet is gevorderd dat de werkgeefster wordt veroordeeld in de rente over de hieronder toegewezen bedragen. Dat mag het Gerecht dan ook niet toewijzen.
De proceskosten
4.11.
Als overwegend in het ongelijk gestelde partij wordt de werkgeefster in de proceskosten veroordeeld.

5.De beslissing

Het Gerecht:
verleent aan de werknemer gratis admissie,
verklaart voor recht dat de arbeidsovereenkomst onregelmatig en kennelijk onredelijk is beëindigd door de werkgeefster en dat de werkgeefster schadeplichtig is jegens de werknemer,
veroordeelt de werkgeefster wegens de onregelmatige beëindiging aan de werknemer te betalen NAf. 8.100,00 netto,
veroordeelt de werkgeefster wegens de kennelijk onredelijke opzegging aan de werknemer te betalen NAf. 8.100,00 netto,
veroordeelt de werkgeefster om aan de werknemer het getuigschrift en de loonkaart 2021 af te geven, binnen 30 dagen na heden, onder verbeurte van een dwangsom van NAf. 100,00 per dag met een maximum van NAf. 10.000,00,
veroordeelt de werkgeefster in de proceskosten, aan de zijde van de werknemer begroot op NAf. 222,50 aan oproepingskosten en op NAf. 1.000,00 aan salaris gemachtigde,
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, en op 15 december 2021 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.