ECLI:NL:OGEAM:2021:110

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
3 november 2021
Publicatiedatum
10 november 2021
Zaaknummer
SXM202101189
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet rechtsgeldig na brand veroorzaakt door werknemer op haventerrein

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 3 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en zijn werkgever, Budget Marine NV. De werknemer, die sinds 2 februari 2007 in dienst was, kreeg op 7 mei 2021 ontslag op staande voet vanwege een incident waarbij hij een sigarettenpeuk in een container met karton gooide, wat leidde tot een brand. De werkgever stelde dat dit incident, samen met eerdere waarschuwingen en gedragingen van de werknemer, een dringende reden vormde voor het ontslag. De werknemer betwistte de rechtsgeldigheid van het ontslag en vorderde onder andere schadevergoeding en doorbetaling van loon. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 oktober 2021 werd het procesverloop besproken, inclusief de overgelegde bewijsstukken zoals video-opnames van het incident. Het Gerecht oordeelde dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was, gezien de omstandigheden van het incident en het eerdere gedrag van de werknemer. De vorderingen van de werknemer werden afgewezen, met uitzondering van de toekenning van 12,5 vakantiedagen. De werknemer werd ook veroordeeld in de proceskosten van de werkgever.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM202101189
Beschikking d.d. 3 november 2021
inzake
[de werknemer],wonende in Sint Maarten,
verzoeker,
hierna: de werknemer,
gemachtigde: mr. P.A.M. BRANDON,
tegen
de naamloze vennootschap BUDGET MARINE NV,gevestigd in Sint Maarten,
verweerster,
hierna: de werkgeefster,
gemachtigde: mr. J. VEEN,

1.1. Het procesverloop

1.1.
Het Gerecht heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
verzoekschrift met producties, ontvangen op 23 september 2021,
brief van 12 oktober 2021 namens de werkgeefster met producties, waaronder een usb-stick met een tweetal video-opnames,
verweerschrift namens de werkgeefster,
pleitnota namens de werknemer.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2021 in aanwezigheid van partijen en gemachtigden. De griffier heeft aantekening gehouden van wat er is gezegd.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De werknemer is sinds 2 februari 2007 in loondienst werkzaam voor de werkgever die een onderneming exploiteert op het gebied van de pleziervaart (onder andere scheepswerf). Er is sprake van een bruto salaris van NAf. 3.000,00 per maand.
2.2.
Bij brief van 7 mei 2021 heeft de werkgeefster ontslag op staande voet aan de werknemer verleend. De dringende reden wordt in deze brief als volgt omschreven:
“Your willful act of igniting the garbage in the bin which took place yesterday is without question the last incident which I will accept from you. To make matters even worse was your lies when this issue was brought up before Mrs. [A], yourself and I. You demonstrated no remorse and refused to assume responsibility for your actions although I have the camera footage of what took place. The consequences of your action had no importance to you. Had the other employees not coincidentally been present and smell the smoke then the consequences could have been much worse where persons could have been hurt or out of a job today had the fire damaged the building and our inventory.
This final act is one of many incidents which have occurred with you over a period expanding back to 2009 which included numerous documented disruptive behaviors notices, warning letters and suspensions by different managers. Your repetitive aggressiveness and threatening actions present a safety risk to this company and its staff and this will not be accepted any longer either.”
2.3.
Bij brief van 17 mei 2021 roept de gemachtigde van de werknemer de nietigheid van het ontslag op staande voet in en wordt de werkgeefster gesommeerd tot doorbetaling van het loon. Hier geeft de werkgeefster geen gehoor aan.
2.4.
In de periode 2009 tot en met 2021 heeft de werknemer 10 schriftelijke waarschuwingen van de werkgeefster gekregen. Na het ontslag op staande voet heeft de werkgeefster in een interne memo nog een eerder incident (beginnende vechtpartij geïnitieerd door de werknemer richting een collega) gedocumenteerd.
2.5.
In 2007 heeft de werknemer, net als de rest van de medewerkers, een memo ondertekend waarin staat dat hij niet zal roken in de ruimtes die door de werkgeefster voor haar bedrijfsvoering wordt gebruikt.

3.Het geschil

3.1.
De werknemer verzoekt dat het Gerecht, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking, de volgende beslissingen zal nemen:
a. aan de werknemer gratis admissie te verlenen,
b. voor recht te verklaren dat de arbeidsrelatie tussen partijen kennelijk onredelijk is beëindigd op 7 mei 2021,
c. de werkgeefster te veroordelen om aan de werknemer te betalen NAf. 51.709,12 als “schadevergoeding, ter dekking van opgebouwde rechten over het dienstverband, reguliere opzeggingstermijn en niet genoten doch geaccumuleerde vakantiedagen”,
d. de werkgeefster te veroordelen in de proceskosten en de wettelijke rente daarover.
3.2.
De werkgeefster verzoekt het Gerecht om de vorderingen van de werknemer af te wijzen en hem bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking in de proceskosten te veroordelen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De werkgeefster beroept zich op de rechtsgeldigheid van het ontslag op staande voet. Dat staat in de weg aan toewijzing van de vorderingen die zijn gebaseerd op kennelijk onredelijke opzegging van de arbeidsovereenkomst wegens het zogenaamde gevolgencriterium van artikel 7A:1615s lid 2 sub 2 BW. Daarop beroept de werknemer zich namelijk.
4.2.
Volgens vaste jurisprudentie [1] staat een rechtsgeldig ontslag op staande voet in de weg aan het toekennen van een schadevergoeding op grond van het gevolgencriterium. Dat betekent dat het Gerecht moet beoordelen of het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven.
4.3.
Uit de ontslagbrief volgt dat het gaat om het opzettelijk in brand steken van de vuilniscontainer, het niet erkennen van schuld daarvoor en dat alles tegen de achtergrond van agressief gedrag van de werknemer waarvoor hij al vaak is berispt door de werkgever.
4.4.
Van het incident zijn videobeelden van goede kwaliteit beschikbaar. Het gaat om een vrij grote vuilcontainer die overwegend is gevuld met karton(nen dozen). De werknemer loopt daar op af en gooit zijn sigarettenpeuk erin na in de container te hebben gekeken. Hij maakt aanstalten om weg te lopen, maar kijkt nog even om in de container. Enkele minuten later kringelt rook omhoog en niet veel later is er een flinke brand in de container. Die wordt geblust door enkele medewerkers.
4.5.
Het Gerecht oordeelt dat uit de beelden volgt dat in elk geval sprake is van voorwaardelijk opzet van de werkgever. Een brandende peuk in een container met karton gooien is immers in hoge mate gevaarzettend. Daarbij komt dat sprake is van een haventerrein waarop met brandbare materialen en ontvlambare stoffen wordt gewerkt: vlak in de buurt stond een groot aantal houten dozen en pallets en een tank met 3.000 gallon aan brandstof. Verder is van belang dat sprake is van een rookverbod waar de werknemer mee bekend is. Ter zitting maakte de werknemer niet de indruk dat hij spijt had over zijn eigen rol in het ontstaan van de brand. Tot slot geldt, zoals in de ontslagbrief terecht is vermeld, dat er sprake is van een groot aantal waarschuwingsbrieven aan de werknemer. Alles bij elkaar kan van de werkgever inderdaad in redelijkheid niet meer worden gevergd dat de arbeidsovereenkomst wordt voortgezet; de werknemer is een te groot risico voor een veilige bedrijfsvoering. Het ontslag op staande voet is dus rechtsgeldig gegeven en de vorderingen van de werknemer worden afgewezen.
4.6.
Ter zitting heeft de werkgeefster erkend dat er nog 12,5 vakantiedagen aan de werknemer moeten worden uitgekeerd. Deze worden aan de werknemer toegekend. Het Gerecht noteert dat de wettelijke rente hierover niet wordt gevorderd zodat deze ook niet kan worden toegewezen.
4.7.
Als overwegend in het ongelijk gestelde partij wordt de werknemer in de proceskosten van de werkgeefster veroordeeld.

5.De beslissing

Het Gerecht:
verleent aan de werknemer gratis admissie,
veroordeelt de werkgeefster om aan de werknemer te betalen het netto-equivalent van 12,5 vakantiedag,
wijst voor het overige de vorderingen van de werknemer af,
veroordeelt de werknemer in de proceskosten, aan de zijde van de werkgeefster begroot op nihil aan verschotten en op NAf. 1.500,00 aan salaris gemachtigde,
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, en op 3 november 2021 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.HR 12 februari 1999, NJ 1999, 643