ECLI:NL:OGEAM:2021:1

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
13 januari 2021
Publicatiedatum
19 januari 2021
Zaaknummer
SXM202000403
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsverhouding tussen een horecaondernemer en een vennootschap met betrekking tot een arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 13 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [A], een horecaondernemer, en [B N.V.], een naamloze vennootschap, en [C], de eigenaar van [B N.V.]. [A] verzocht het Gerecht om te verklaren dat er een arbeidsovereenkomst tot stand was gekomen tussen hem en [B N.V.], en dat hij recht had op salaris en andere vergoedingen. De zaak draaide om de vraag of de samenwerkingsovereenkomst die tussen partijen was gesloten, gekwalificeerd kon worden als een arbeidsovereenkomst. Het Gerecht heeft vastgesteld dat er sprake was van een gezagsverhouding en dat de overeenkomst voldeed aan de wettelijke omschrijving van een arbeidsovereenkomst. Het Gerecht oordeelde dat [B N.V.] in verzuim was geraakt door de huur van de bedrijfsruimte voortijdig te beëindigen, waardoor [A] zijn werkzaamheden niet kon voortzetten. Het Gerecht heeft [B N.V.] veroordeeld tot betaling van een maandelijks salaris van USD 2.500,00 aan [A], te vermeerderen met wettelijke rente en verhogingen, en heeft [B N.V.] ook verplicht om inzage te geven in de winst over de jaren 2017 tot en met 2019. De vorderingen van [A] tegen [C] werden afgewezen, en [A] werd in de proceskosten van [C] veroordeeld. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de feitelijke omstandigheden van de samenwerking te beoordelen, ongeacht de intenties van partijen.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM202000403
Beschikking d.d. 13 januari 2021
inzake
[A],wonende in Sint Maarten,
verzoeker,
hierna: “[A]”,
gemachtigde: mr. E.E.S. MOENIR-ALAM,
tegen

1.de naamloze vennootschap [B. N.V.},gevestigd in Sint Maarten,

hierna: “[B N.V.]”,
en
2. [C],wonende in Sint Maarten,
hierna: “[C]”,
verweerders,
gemachtigde: mr. J.J. ROGERS.

1.1. Het procesverloop

1.1.
Het Gerecht heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
verzoekschrift met producties, ontvangen op 11 mei 2020,
brief van 8 augustus 2020 namens [B N.V.] en [C] met producties,
pleitaantekeningen namens [A],
pleitaantekeningen namens [B N.V.] en [C],
extra producties van [A],
de akte na comparitie namens [A],
de akte na comparitie namens [B N.V.] en [C].
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 september 2020 en is voortgezet op 4 november 2020. Toen is ook [A] (via vc) ter zitting verschenen, naast de gemachtigden en [C]. De griffier heeft aantekening gehouden van wat er is gezegd.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1. [
A] is een (volgens de beëdigde Engelse vertaling uit het Italiaans)
“Partnership Association Agreement”overeengekomen met
“[C] (…), who acts as owner of the company named [B. N.V.].”(hierna: de Overeenkomst). De Overeenkomst ziet op het restaurant
“…. Ristorante”, gevestigd aan de Welfare Road …, hierna: het restaurant. [B N.V.] wordt in de Overeenkomst aangeduid als de
“grantor”(Italiaans woord:
“concedente”). [A] wordt ook wel aangeduid als
“the concessionaire”(Italiaans woord: “
concessionario”). In de considerans komen onder andere de volgende bepalingen voor:
“That Mr. [A] is interested in taking on the joint management of the restaurant in question in terms of taking responsibility for economic and business management, even within the economic and business activities of the grantor”
en
“That the joint management of the activity in question does not in any event require the establishment of an employed relationship between the grantor and the concessionaire (…).”
2.2.
Uit de Overeenkomst volgt dat [A] het restaurant zal exploiteren met toestemming van [B N.V.]. [A] verklaart zich verantwoordelijk voor de teruggave van de inventaris in het restaurant tot een bedrag van USD 25.000,00.
2.3.
Artikel 4
(“Duration”)bepaalt
:
“The duration of the contract shall be fixed two (2) years starting from October 1st, 2019 and is renewable until the duration of the lease between the grantor and the owner of the building.”
2.4.
Artikel 5
(“Earnings and Profit”)luidt als volgt:
“The concessionaire Antonio [A] will be entitled to a monthly salary of USD 2500 (…) to be paid on the last day of the month. The concessionaire will also be entitled to a 30% (..) share in monthly operating profits. (…)”
In het oorspronkelijke Italiaanstalige contract worden de woorden
“un compenso mensile pari a USD 2.500,00”gebruikt.
2.5.
De bedrijfsruimte waarin het restaurant is gevestigd wordt door [B N.V.] gehuurd van …. (hierna: de verhuurder). Voorheen werd daarin door haar het restaurant …. geëxploiteerd dat is verhuisd naar een andere locatie. Tussen hen is op 25 oktober 2019 een Settlement Agreement overeengekomen. In de considerans staat dat de huurder eenzijdig heeft besloten om zijn restaurant naar een andere locatie te verplaatsen en dat de huurder daarom voortijdig de huurovereenkomst wil beëindigen. Overeengekomen wordt dat de huur per 25 oktober 2019 wordt beëindigd, dat de huurder afziet van de door hem betaalde borgsom en dat alle in het restaurant achtergebleven eigendommen van de huurder vervallen aan de verhuurder.

3.Het geschil

3.1. [
A] verzoekt het Gerecht om, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking, de volgende (verkort samengevatte) beslissingen te nemen:
primair:
a. te verklaren voor recht dat tussen [A] als werknemer en [B N.V.] en/of [C] een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen die doorloopt tot 1 oktober 2021 en op grond waarvan [B N.V.] moet worden veroordeeld aan [A] salaris te betalen en de overeengekomen maandelijkse provisie,
b. [B N.V.] en/of [C] te veroordelen om bewijzen van de gemaakte winst over de jaren 2017-2019 over te leggen, onder verbeurte van een dwangsom,
c. [B N.V.] en/of [C] te veroordelen aan [A] een vergoeding te betalen voor gemaakte kosten en extra werkzaamheden over de maanden augustus en september 2019,
subsidiair:
d. te verklaren voor recht dat het niet nakomen van de Overeenkomst neerkomt op wanprestatie van [B N.V.] en/of [C], waardoor [A] schade ondervindt en nog zal ondervinden die moet worden vergoed door hen en door de rechter moet worden vastgesteld,
e. te verklaren voor recht dat op grond van de Overeenkomst door [B N.V.] en/of [C] bij [A] het vertrouwen is gewekt dat hij tot 1 oktober 2026 c.q. 1 oktober 2021 verzekerd was van een baan en maandelijks inkomen maar dat door de handelingen van [B N.V.] en/of [C] dat niet is doorgegaan waardoor er schade is ontstaan die moet worden vergoed door hen en door de rechter moet worden vastgesteld,
meer subsidiair:
f. [B N.V.] en [C] te gebieden aan [A] een redelijke vergoeding te betalen voor het niet nakomen van de arbeidsovereenkomst, waaronder begrepen de door [A] gemaakte kosten,
en alles:
g. te vermeerderen met de wettelijke rente en wettelijke verhogingen,
h. met veroordeling van [B N.V.] en [C] in de proceskosten.
3.2. [
B N.V.] en [C] verzoeken het Gerecht,
primair, om zich onbevoegd te verklaren kennis te nemen van de vorderingen van [A] en hem in de proceskosten te veroordelen.
Subsidiairverzoeken zij om [A] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen tegen [C], de vorderingen tegen [B N.V.] en [C] af te wijzen en [A] in de proceskosten te veroordelen.
3.3. [
A] voert, kort en zakelijk weergegeven, het volgende aan. Eind juli 2019 zijn partijen overeengekomen dat [A] in dienst zou treden bij het restaurant. Afgesproken was dat hij gelijk zou beginnen met schoonmaken en reparaties. Daarmee is hij begin augustus 2019 begonnen. Op 20 augustus 2019 is de Overeenkomst ondertekend. Deze Overeenkomst is een arbeidsovereenkomst omdat aan alle vereisten daarvoor is voldaan, niet alleen blijkens de Overeenkomst maar ook op grond van de feitelijke gedragingen van partijen. Nu twee jaar, met verlenging is overeengekomen, heeft [A] zijn leven op Sint Maarten op basis daarvan ingericht. De winstvergoeding zou volgens [C] ongeveer USD 3.000,00 per maand bedragen. [A] heeft minimaal USD 12.000,00 uit eigen middelen in het restaurant geïnvesteerd. Eind oktober 2019 werd [A] gebeld door mevrouw [C] die mededeelde dat de Overeenkomst door [B N.V.] en [C] niet langer zou worden nagekomen en dat [A] moest stoppen met werken. Later is hij door [C] zelf gebeld met dezelfde mededeling. Hij is toen dus mondeling ontslagen. [A] vermoedt dat de verhuurder van de bedrijfsruimte en [B N.V.]
“het op een akkoordje gegooid hebben”. Zij zouden van de verhuurder USD 100.000,00 hebben ontvangen als zij zouden instemmen met voortijdige beëindiging van de huurovereenkomst. Daarbij hebben [B N.V.] en [C] de rechten en belangen van [A] niet verdedigd. Uit de Settlement Agreement volgt dat [B N.V.] het initiatief heeft genomen om de huurovereenkomst eerder te beëindigen. Dat is onrechtmatig jegens [A] omdat daardoor de Overeenkomst niet kon worden uitgevoerd. Ook [C] is gebonden aan de Overeenkomst omdat hij als eigenaar (en dus niet als statutair bestuurder) deze heeft ondertekend.
3.4.
Door [B N.V.] en [C] worden de argumenten van [A] inhoudelijk weersproken. Voor zover van belang voor de beoordeling gaat het Gerecht daarop hierna in.

4.De beoordeling

4.1.
Door [B N.V.] en [C] wordt aangevoerd dat de Overeenkomst niet een arbeidsovereenkomst is, zoals [A] stelt. Daarom moet het Gerecht zich onbevoegd verklaren, aldus [B N.V.] en [C]. Het Gerecht zal daarom eerst onderzoeken of tussen partijen een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen. Als dat het geval is dan kan de zaak door de EJ-rechter worden afgedaan. Als dat niet het geval is dan zal de EJ-rechter zich onbevoegd verklaren. De zaak zal dan worden verwezen naar de AR-rol voor voortprocederen nadat een nieuwe berekening is gemaakt voor het door [A] verschuldigde griffierecht.
4.2.
Blijkens het arrest van de Hoge Raad van 6 november 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1746) moet de rechter de volgende maatstaf hanteren:
“3.2.2
Art. 7:610 BW [NL, GEA] omschrijft de arbeidsovereenkomst als de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten. Indien de inhoud van een overeenkomst voldoet aan deze omschrijving, moet de overeenkomst worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst. Niet van belang is of partijen ook daadwerkelijk de bedoeling hadden de overeenkomst onder de wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst te laten vallen. Waar het om gaat, is of de overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst. Anders dan uit het arrest Groen/Schoevers wel is afgeleid, [B N.V.]eelt de bedoeling van partijen dus geen rol bij de bij de vraag of de overeenkomst moet worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst.
3.2.3
De hiervoor in 3.2.2 bedoelde kwalificatie van een overeenkomst moet worden onderscheiden van de – daaraan voorafgaande – vraag welke rechten en verplichtingen partijen zijn overeengekomen. Die vraag dient te worden beantwoord aan de hand van de Haviltexmaatstaf. Nadat de rechter met behulp van die maatstaf de overeengekomen rechten en verplichtingen heeft vastgesteld (uitleg), kan hij beoordelen of die overeenkomst de kenmerken heeft van een arbeidsovereenkomst (kwalificatie).”
4.3.
Het Gerecht is van oordeel dat de Overeenkomst is aan te merken als een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7A:1613a BW. Duidelijk is namelijk dat er sprake is van loon van USD 2.500,00 per maand. In de Overeenkomst is niet bepaald dat dit
compenso mensilemoet worden verrekend met het 30%-aandeel in de maandelijkse winst. Als sprake zou zijn van een franchise-, samenwerkings- of exploitatieovereenkomst zou dat doorgaans wel het geval zijn geweest; dan is de USD 2.500,00 een voorschot op de winst die de zelfstandige ondernemer zou moeten behalen. Een winstafhankelijk salaris is op grond van artikel 7A:1614e in verband met artikel 7A:1613n BW toegestaan. Duidelijk is daarom dat voldaan is aan het criterium van loon.
4.4.
De
“zekere tijd”is gegeven, zie artikel 4 van de Overeenkomst; twee jaar en vervolgens afhankelijk van de al dan niet voortzetting van de huurovereenkomst van de bedrijfsruimte waarin het restaurant is gevestigd.
4.5.
Dan de gezagsverhouding. Uit de Overeenkomst volgt dat [B N.V.] de vergunningen van het restaurant houdt en dat aan [A] de verplichting wordt opgelegd zich daaraan strikt te houden en dat [B N.V.] dat mag controleren. [A] tekent een beding waarin hij aansprakelijk is tot een bedrag van USD 25.000,00 richting [B N.V.] voor het in stand houden van de inventaris. [A] mag het uiterlijk en de naam van het restaurant niet veranderen, zonder toestemming van [B N.V.]. Duidelijk is ook dat [A] de afhankelijke partij is. [B N.V.] beslist immers dat de huurovereenkomst wordt beëindigd waardoor de voorziene samenwerking tussen hen beiden op grond van de Overeenkomst in het water valt. Het Gerecht oordeelt daarom dat sprake is van een gezagsverhouding.
4.6.
Aan een en ander doet niet af dat in de Overeenkomst is bepaald dat geen arbeidsovereenkomst wordt beoogd. De bedoeling van partijen van partijen speelt immers geen rol, volgens voormeld arrest van de Hoge Raad. Conclusie is dus dat tussen [A] als werknemer en [B N.V.] als werkgever een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen. Daarmee zijn de vorderingen ingesteld bij de correcte rechter; namelijk als EJ-zaak bij de arbeidsrechter. Er is dus geen sprake van dat het Gerecht onbevoegd zou zijn van de vorderingen kennis te nemen.
4.7.
Alvorens in te gaan op de gevolgen van dit oordeel voor de vorderingen van [A] gaat het Gerecht in op de betwisting van [C] dat hij partij is bij de Overeenkomst. Daarmee is het Gerecht het eens. Duidelijk is namelijk dat [C] de Overeenkomst ondertekent als eigenaar van [B N.V.]; dus namens deze vennootschap. Juridisch correcter zou zijn geweest als hij als statutair bestuurder zou hebben ondertekend maar de bedoeling is evident; hij ondertekent namens de vennootschap. Uit de Overeenkomst volgt verder dat [C] zelf geen enkele verplichting op zich neemt; alle afspraken en bedingen zien op de rechtsverhouding tussen [A] en [B N.V.]. Evenmin overigens wordt aan [C] een zelfstandige onrechtmatige daad verweten blijkens de processtukken van [A]. Dat betekent dat [A] in zijn vorderingen jegens [C] niet-ontvankelijk wordt verklaard. Als in het ongelijk gestelde partij wordt hij in diens proceskosten veroordeeld. Deze worden begroot op NAf. 500,00 aan salaris gemachtigde.
4.8.
Nu sprake is van een arbeidsovereenkomst is duidelijk dat [B N.V.] de uitvoering daarvan heeft verhinderd door de huur van de bedrijfsruimte eerder te beëindigen. Door [A] wordt gesteld dat hij is ontslagen. [B N.V.] zegt daar niets over. Zij gaat er kennelijk vanuit dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd omdat zij niet meer de beschikking had over de bedrijfsruimte. Daarvoor bestaat echter geen rechtsgrond, temeer nu partijen een arbeidsovereenkomst voor twee jaar zijn overeengekomen. Daarom is [B N.V.] als werkgever in verzuim geraakt jegens [A] als werknemer. Anders dan [B N.V.] aanvoert, is het niet zo dat [A] te laat zou hebben gereageerd. [B N.V.] heeft namelijk zelf e-mails van haar toenmalige gemachtigde in het geding gebracht uit begin november 2019 waarin hij aanspraak maakt op de overeengekomen vergoedingen.
4.9.
Daarom kan de primair gevorderde verklaring voor recht, zij het enigszins aangepast, worden toegewezen. Als loon zal worden toegewezen de USD 2.500,00 per maand, te vermeerderen met de wettelijke rente en de tot 10% gemaximeerde wettelijke verhogingen. Partijen laten in het midden of dit een netto of bruto vergoeding is zodat het Gerecht daarover niets zal beslissen.
4.10.
Het Gerecht kan niet toewijzen de maandelijkse bijdrage in de winst omdat het restaurant nooit is geëxploiteerd. Duidelijk is echter dat er schade is ondervonden door [A], wegens de onrechtmatige voortijdige beëindiging van het dienstverband, zodat het Gerecht de schade zal toewijzen, nader op te maken bij staat en te vereffenen ingevolge de wet.
4.11. [
A] vordert veroordeling van [B N.V.] tot inzage in de winst over de jaren 2017 tot en met 2019. Die vordering zal het Gerecht toewijzen nu het nieuwe restaurant op dezelfde locatie zou worden geëxploiteerd en aannemelijk is dat inzage in die cijfers kan bijdragen aan inzicht in de schade die [A] heeft ondervonden. Temeer nu [A] op dit punt in bewijsnood verkeert en er geen andere wijze is waarop hij deze informatie zal kunnen verkrijgen. Deze veroordeling zal worden gesanctioneerd met een dwangsom, zoals verzocht.
4.12.
Wat betreft de vordering onder c. van [A] wordt het volgende overwogen. De gemaakte kosten zijn onvoldoende gespecificeerd. Bij verzoekschrift wordt een bedrag van “minimaal USD 4.000,00” genoemd en bij pleitnota ineens USD 12.000,00. De producties zijn evenmin helder; het gaat om items waarvan niet duidelijk is dat deze ten goede zijn gekomen aan het restaurant. Deze kosten worden dus afgewezen. Over de maanden augustus en september 2019 wordt een vergoeding gevraagd; bij verzoekschrift zonder bedrag te noemen en bij pleitnota wordt gezegd dat een vergoeding van USD 5.000,00 redelijk is. Er ontbreekt een deugdelijke urenspecificatie zodat het Gerecht geen redelijke vergoeding kan vaststellen. De onderhandse verklaringen van twee getuigen, die [A] in het geding heeft gebracht, doen daar niet aan af. Daarom heeft [A] op dit punt niet voldaan zijn stelplicht en wordt ook de vergoeding voor gewerkte uren afgewezen.
4.13.
Als overwegend in het ongelijk gestelde partij wordt [B N.V.] in de proceskosten veroordeeld.

5.De beslissing

Het Gerecht:
verklaart [A] in zijn vorderingen jegens [C] niet-ontvankelijk,
verklaart voor recht dat de Overeenkomst een arbeidsovereenkomst is,
veroordeelt [B N.V.] om aan [A] te betalen USD 2.500,00 per maand, ingaande 1 oktober 2019 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig tot een einde is gekomen, te vermeerderen met de wettelijke rente en de tot 10% gemaximeerde wettelijke verhogingen per vervaldatum van de opvolgende loontermijnen tot aan de dag van algehele voldoening,
veroordeelt [B N.V.] tot betaling van de schade wegens gemiste inkomsten, over de periode 1 oktober 2019 tot 1 oktober 2021, door [A], nader op te maken bij staat en te vereffenen ingevolge de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf elke opvolgende maandtermijn tot aan de dag van algehele voldoening,
veroordeelt [B N.V.] om aan [A] de jaarrekeningen, aangiftes en aanslagen winstbelasting en omzetbelasting over de jaren 2017 tot en met 2019 van [B N.V.] in kopie aan [A] te geven binnen 30 dagen na dit vonnis en veroordeelt [B N.V.] tot betaling van een dwangsom van NAf. 100,00 per dag, met een maximum van NAf. 20.000,00, als zij hiermee in gebreke zou blijven,
veroordeelt [B N.V.] in de proceskosten van [A], begroot op Naf. 249,50 aan oproepingskosten, NAf. 50,00 aan griffierecht en op NAf. 1.500,00 aan salaris gemachtigde,
veroordeelt [A] in de proceskosten van [C], begroot op nihil aan verschotten en op NAf. 500,00 aan salaris gemachtigde,
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, en op 13 januari 2021 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.