ECLI:NL:OGEAM:2020:85

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
18 september 2020
Publicatiedatum
10 november 2020
Zaaknummer
SXM202000608
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over loonvordering en fiscale misdrijven in arbeidsrelatie

In deze zaak, die op 18 september 2020 door het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten is behandeld, vorderde de werknemer, vertegenwoordigd door mr. J.G. Snow, dat de werkgever, vertegenwoordigd door mr. D. Engelhardt, hem het loon zou betalen dat hij volgens zijn arbeidsovereenkomst rechtmatig toekwam. De werknemer had sinds 4 november 2012 een dienstverband bij de werkgever en vorderde onder andere het 'cash' gedeelte van zijn loon vanaf 1 januari 2020 en het reguliere loon vanaf 2 juni 2020. De werkgever had de werknemer in maart 2020 geschorst en er waren complicaties ontstaan rondom de betaling van het salaris, waarbij een deel via een derde vennootschap werd gefactureerd.

Tijdens de mondelinge behandeling op 4 september 2020 werd duidelijk dat de werkgever erkende dat de arbeidsovereenkomst nog bestond en dat hij verplicht was om de tweewekelijkse betalingen voort te zetten. Het Gerecht oordeelde dat de vordering van de werknemer tot betaling van het reguliere loon toewijsbaar was, maar dat de bonus van USD 750,00 niet toewijsbaar was, omdat deze onderhevig was aan voorwaarden die niet meer voldaan waren na de schorsing van de werknemer.

Het Gerecht concludeerde dat de werkgever in strijd had gehandeld met fiscale en sociaalverzekeringsrechtelijke regelgeving door een deel van het salaris via facturering aan een derde te betalen. Dit werd als een misdrijf beschouwd. Uiteindelijk werd de werkgever veroordeeld om het bruto jaarsalaris van USD 55.000,00 te betalen, vermeerderd met wettelijke verhogingen en rente, en werd hij in de proceskosten veroordeeld. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met afwijzing van het meer of anders gevorderde.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM202000608
Vonnis in kort geding d.d. 18 september 2020
inzake
[de werknemer],
wonende in Sint Maarten,
eiser,
hierna: de werknemer,
gemachtigde: mr. J.G. SNOW,
tegen
de besloten vennootschap [de werkgever]
gevestigd in Sint Maarten,
gedaagde,
hierna: de werkgever,
gemachtigde: mr. D. ENGELHARDT.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het Gerecht heeft kennisgenomen van de volgende proceskosten:
a. verzoekschrift met producties, ontvangen op 7 juli 2020,
b. producties van de werkgever,
c. extra producties van de werknemer,
d. pleitnota namens de werknemer,
e. pleitnota namens de werkgever.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 september 2020 in aanwezigheid van partijen en gemachtigden (de werkgever en haar gemachtigde via video-conference vanwege de COVID-19 pandemie). De griffier heeft aantekening gehouden van wat er is gezegd.
1.3.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen bestaat sinds 4 november 2012 een dienstverband. De werknemer heeft de functie van
store manageringaande 1 november 2019. Blijkens een door beide partijen op 5 november 2019 ondertekend document geldt dat het basis salaris USD 55.000,00 per jaar bedraagt
“and subject to applicable withholdings”. Verder is afgesproken:
“Monthly bonus: In addition to your base salary, you will receive a monthly bonus of $ 750.00 subject to applicable withholdings for the next six months, (May 2020) at which point, your financial business results, team leadership and compensation will be re-evaluated.”
2.2.
Tussen partijen bestaat de afspraak dat een gedeelte van het salaris van de werknemer door een derde (een vennootschap op Sint Maarten) wordt gefactureerd aan de werkgever. Er is een factuur van 2 april 2020 van [A] aan de werkgever van 2 april 2020 waarin USD 8.500,00 in rekening wordt gebracht. De omschrijving luidt:
“Marketing expenses on social media, Period: Jan 2020, Feb 2020, Mar 2020 2083.33 + 750 per month.”
2.3.
Per e-mail van 10 maart 2020 bericht de werkgever aan de werknemer dat hij is geschorst. De werkgever schrijft bereid te zijn om overleg te voeren over een beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden. Daar is de werknemer niet op ingegaan.

3.Het geschil

3.1.
Na eisvermindering op de zitting vordert de werknemer dat het Gerecht bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de werkgever als volgt veroordeelt:
vanaf 1 januari 2020 het “cash” gedeelte van het loon aan de werknemer te betalen en te blijven betalen tot de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze zal zijn beëindigd,
vanaf 2 juni 2020 het tweewekelijkse loon aan de werknemer te betalen en dat de te blijven betalen tot de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze zal zijn beëindigd,
b. en c. te vermeerderen met de wettelijke rente en de wettelijke verhogingen,
tot betaling van de proceskosten,
dan wel een zodanige voorziening te treffen als de rechter geraden voorkomt.
3.2.
De werkgever verzoekt het Gerecht
“de vorderingen van [de werknemer] deels af te wijzen, in die zin dat zijn vorderingen tot betaling van het Cash Salaris en het Reguliere Salaris, gematigd worden conform de hiervoor genoemde beperkingen,”met veroordeling van de werknemer, uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten.
3.3.
Op de argumenten van partijen wordt hierna, voor zover van belang voor de beoordeling, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang is met de aard van de vorderingen (doorbetaling loon) gegeven.
4.2.
Een gedeelte van het salaris wordt tweewekelijks per bank aan de werknemer betaald. Door de werknemer is een overzicht van de ontvangen betalingen verstrekt en dat spoort met de salarisstroken. De betaling van 17 juni 2020 is per abuis niet gedaan, zo erkent de werkgever. De werkgever betwist niet dat de arbeidsovereenkomst nog bestaat en dat hij moet voortgaan met de tweewekelijkse betalingen. Dat betekent dat vordering onder b. van de werknemer toewijsbaar is.
4.3.
Partijen twisten erover wie nu met het idee kwam om een gedeelte van het salaris uit te betalen via facturering door de werkgever aan [A]. Duidelijk is echter dat de werkgever hiermee heeft gehandeld in strijd met de geldende fiscale en sociaalverzekeringsrechtelijke regelgeving. Naar voorlopig oordeel is dat een misdrijf. Degene die de factuur heeft opgesteld maakt zich, ook naar voorlopig oordeel, schuldig aan het misdrijf van valsheid in geschrifte. Hoe dan ook, duidelijk is dat het volledige salaris dient te worden uitbetaald aan de werknemer, nu de arbeidsovereenkomst nog altijd bestaat. Met de werkgever is het Gerecht van oordeel dat de USD 750,00 bonus niet toewijsbaar is omdat die in principe voor 6 maanden is toegekend en de werkgever de werknemer in maart 2020 heeft geschorst, waaruit het Gerecht afleidt dat de
“re-evaluation”van zijn werkzaamheden zal leiden tot het schrappen of een vermindering van de bonus.
4.4.
De werkgever voert aan dat het
cash bedragbruto moet zijn. Dat is correct naar voorlopig oordeel omdat uit het verhandelde ter zitting blijkt dat het bruto-gedeelte aan “[A]” werd betaald met het plan dat die dan daarover aangifte zou moeten doen.
4.5.
De wettelijke verhogingen worden toegewezen, zij het gemaximeerd tot 10%, zoals te doen gebruikelijk. In de “[A]”-handelwijze ziet het Gerecht geen aanleiding om een hoger percentage toe te wijzen omdat, weer naar voorlopig oordeel, blijkt dat partijen kennelijk in samenspraak hebben beoogd om belastingen en sociale verzekeringsplicht te ontwijken.
4.6.
Als overwegend in het ongelijk gestelde partij wordt de werkgever in de proceskosten veroordeeld.

5.De beslissing

Het Gerecht:
rechtdoende in kort geding:
veroordeelt de werkgever om aan de werknemer te betalen het bruto jaarsalaris van USD 55.000,00 bruto per jaar vanaf 1 januari 2020, waarop in mindering strekt de reeds betaalde bedragen, te vermeerderen met de tot 10% gemaximeerde wettelijke verhogingen plus de wettelijke rente over de uitstaande loonbedragen vanaf de dag van opeisbaarheid van de specifieke loontermijnen tot aan de dag van algehele voldoening,
veroordeelt de werkgever in de proceskosten, aan de zijde van de werknemer begroot op NAf. 450,00 aan griffierechten, NAf. 249,50 aan verschotten en op NAf. 1.500,00 aan salaris gemachtigde,
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, en op 18 september 2020 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.