ECLI:NL:OGEAM:2020:84

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
4 november 2020
Publicatiedatum
6 november 2020
Zaaknummer
SXM202000807
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vorderingen op grond van kennelijk onredelijk ontslag en onregelmatige beëindiging afgewezen

In deze zaak heeft de werknemer, die op 23 juli 2018 in dienst trad als glasvezeltechnicus bij de werkgever, een verzoekschrift ingediend wegens kennelijk onredelijk ontslag en onregelmatige beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst. De arbeidsovereenkomst eindigde op 1 maart 2020, na een opzegging door de werkgever, die eerder toestemming had gevraagd voor beëindiging van de arbeidsrelatie. De werknemer vorderde schadevergoeding van USD 15.056,15, vermeerderd met rente, en stelde dat de werkgever de arbeidsovereenkomst onterecht had beëindigd. De werkgever voerde verweer en stelde dat de beëindiging rechtmatig was, gezien de omstandigheden waaronder de toestemming was verleend.

Het Gerecht heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen. De werknemer stelde dat de werkgever niet had voldaan aan de voorwaarden van de ontslagtoestemming en dat er ongerechtvaardigd onderscheid was gemaakt tussen expats en lokale werknemers. Het Gerecht oordeelde dat de werkgever de arbeidsovereenkomst op een juiste manier had beëindigd en dat de werknemer niet had aangetoond dat de beëindiging kennelijk onredelijk was. De rechter concludeerde dat de belangen van de werkgever zwaarder wogen dan de nadelige gevolgen voor de werknemer.

Uiteindelijk heeft het Gerecht de vorderingen van de werknemer afgewezen en hem veroordeeld in de kosten van de procedure, begroot op NAf. 1.000,00. De uitspraak werd gedaan door mr. A.J.J. van Rijen op 4 november 2020.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM202000807
Beschikking d.d. 4 november 2020
inzake
[de werknemer],wonende in Sint Maarten,
verzoeker,
gemachtigde: mr. N.C. DE LA ROSA,
tegen
de besloten vennootschap [de werkgever],gevestigd in Sint Maarten,
verweerster,
gemachtigde: mr. J.J. ROGERS,
Partijen zullen hierna [de werknemer] en [de werkgever] worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1. [
De werknemer] heeft op 31 augustus 2020 een verzoekschrift met producties ingediend. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 23 september 2020 hebben de gemachtigden het woord gevoerd aan de hand van pleitnotities, waarbij namens [de werkgever] tevens twee producties zijn overgelegd.
1.2.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1. [
De werknemer] is op 23 juli 2018 in dienst getreden van [de werkgever] in de functie van glasvezeltechnicus (“Fiber Optic Technician”). De arbeidsovereenkomst, die na verlenging zou eindigen op 22 juli 2020, voorziet in tussentijdse opzegging met een maand opzegtermijn. Het salaris van [de werknemer] bedroeg laatstelijk USD 2.645,00 per maand.
2.2.
Bij brief van 13 november 2019 heeft [de werkgever] aan [de werknemer] bericht toestemming tot beëindiging van de arbeidsrelatie van de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Volksgezondheid, Sociale Ontwikkeling en Arbeid te vragen. Als reden hiervoor schrijft [de werkgever] dat haar opdrachtgever, Sint Maarten Telephone Company N.V. (hierna: TelEm), de overeenkomst met [de werkgever] heeft beëindigd.
2.3.
De Secretaris-Generaal heeft, na advies van de commissie en partijen te hebben gehoord, bij beschikking van 16 januari 2020 de door [de werkgever] verzochte ontslagtoestemming verleend (“
permission to terminate the labour agreement entered into with [de werknemer]”) waaraan onder meer de volgende voorwaarden zijn verbonden:
“- that [de werknemer] is compensated for the remaining period on his contract with [de werkgever], which is due to expire on July 22, 2020, including all secondary benefits of the employee, including salary, notice pay, overtime vacation time, other benefits such as, but not limited to, thirteenth month, car, phone costs etc. and continue medical coverage for the employee for the duration of the contract.
- to present the full information and documentation of the package to the Labor Office for prior approval.
To notify that:
- Applying this positive decision must be in accordance with the regulations pertaining to giving notice of termination of the labour agreement.”
2.4.
Bij brief van 31 januari 2020 heeft [de werkgever] de arbeidsovereenkomst met [de werknemer] opgezegd per 1 maart 2020. Zijn salaris is tot die datum uitbetaald.

3.Het geschil

3.1. [
de werknemer] verzoekt het Gerecht, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, de volgende beslissingen te nemen:
[de werknemer] gratis admissie te verlenen;
voor recht te verklaren dat [de werkgever] de arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk en onregelmatig heeft beëindigd en aldus schadeplichtig is jegens [de werknemer];
[de werkgever] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding ten bedrage van USD 15.056,15, vermeerderd met een vertragingsrente van 50% en de wettelijke rente vanaf de datum der verschuldigdheid tot en met de dag der algehele voldoening in verband met die kennelijk onredelijke en onregelmatige opzegging en wel tegen behoorlijk bewijs van kwijting, althans een in goede justitie te bepalen vergoeding aan de hand van de omstandigheden van het geval;
[de werkgever] te veroordelen tot het betalen van buitenrechtelijke incassokosten ten bedrage van USD 1.983,75;
[de werkgever] te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2. [
De werknemer] legt aan het verzoek ten grondslag dat sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag dan wel onregelmatige beëindiging van het dienstverband. [de werkgever] is daarom gehouden tot schadevergoeding, die [de werknemer] begroot op vijf maanden salaris (USD 13.225,00) en vijftien vakantiedagen (USD 1.831,15).
3.3. [
De werkgever] heeft verweer gevoerd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1. [
De werknemer] stelt primair dat sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag en dat [de werkgever] is gehouden tot vergoeding van zijn schade op grond van artikel 7A:1615s BW. Volgens [de werknemer] is sprake van kennelijke onredelijkheid omdat [de werkgever] het dienstverband heeft beëindigd in strijd met de voorwaarden waaronder de ontslagtoestemming is verleend, [de werkgever] een ongerechtvaardigd onderscheid heeft gemaakt tussen expats en lokale werknemers, de eindafrekening niet ter goedkeuring aan het Departement van Arbeidszaken heeft verstrekt, [de werkgever] ook contracten had met andere partijen dan TelEm en dus niet in financiële nood verkeerde en omdat [de werkgever] geen rekening heeft gehouden met de zwaarwegende belangen van [de werknemer]. Het Gerecht begrijpt dat [de werknemer] zich subsidiair op het standpunt stelt dat sprake is van onregelmatige beëindiging en dat [de werkgever] schadeplichtig is op grond van artikel 7A:1615o BW.
4.2.
Het eerste lid van artikel 7A:1615s lid 1 BW bepaalt dat de rechter naar billijkheid een schadevergoeding kan toekennen indien één van de partijen de dienstbetrekking, al of niet met inachtneming van de voor de beëindiging geldende bepalingen, kennelijk onredelijk doet eindigen. Het tweede lid bepaalt dat beëindiging door de werkgever onder andere kennelijk onredelijk kan worden geacht als deze geschiedt onder opgave van een voorgewende of valse reden en als de gevolgen van de beëindiging voor de werknemer te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever. De vraag of sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag moet vol worden getoetst, waarbij de rechter alle over en weer aangevoerde argumenten moeten onderzoeken. Dit geldt ook als voor het ontslag toestemming is verleend en als bij de behandeling van het verzoek daartoe die argumenten al ter sprake zijn geweest. Het is aan de rechter om zelfstandig de redelijkheid van de opzegging te toetsen, waarbij de omstandigheid dat toestemming is verleend (slechts) een gezichtspunt oplevert.
4.3.
Met betrekking tot de eerste omstandigheid die [de werknemer] naar voren brengt, dat [de werkgever] niet zou hebben voldaan aan de voorwaarden van de ontslagtoestemming, verwijst [de werknemer] naar artikel 4 lid 1 van de Landsverordening Beëindiging Arbeidsovereenkomsten (LBA). Hierin wordt bepaald dat het de werkgever is verboden om de arbeidsovereenkomst te beëindigen zonder toestemming of in strijd met een voorwaarde waaronder toestemming is verleend. Schending van deze bepaling leidt tot nietigheid van de opzegging, die door de werknemer gedurende zes maanden kan worden ingeroepen (artikel 7 LBA). Opgemerkt wordt dat [de werknemer] er niet voor heeft gekozen de nietigheid in te roepen, maar in deze procedure schadevergoeding vordert op grond van kennelijke onredelijkheid dan wel onregelmatigheid. Ten aanzien van de ontslagtoestemming twisten partijen over de inhoud van de eerste voorwaarde (zie hiervoor onder 2.3). [De werknemer] legt die voorwaarde zo uit, dat hij hoe dan ook recht heeft op doorbetaling tot 22 juli 2020; die datum is door de Secretaris-Generaal immers expliciet genoemd als einddatum. De gevorderde schadevergoeding is gelijk aan het gederfde loon tot de dag dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege zou eindigen. Volgens [de werkgever] verplicht de voorwaarde tot niet meer dan doorbetaling gedurende de looptijd van de arbeidsovereenkomst en dus tot 1 maart 2020, aangezien tegen die datum rechtsgeldig is opgezegd.
4.4.
Het Gerecht overweegt als volgt. De betreffende voorwaarde vermeldt 22 juli 2020 als datum waarop de overeenkomst “
is due to expire”. Die vermelding, vervat in een bijzin, heeft in ieder geval tot doel te verwijzen naar de arbeidsovereenkomst tussen partijen, die van rechtswege op die datum zou eindigen. Uit die formulering volgt niet rechtstreeks dat daarmee wordt beoogd dat de periode tot 22 juli 2020 onherroepelijk geldt als “
the remaining period on his contract”. Dit geldt te meer nu de toestemming aan [de werkgever] “
permission to terminate the labour agreement” geeft, die immers ook zonder beëindiging op 22 juli 2020 zou eindigen, en de toestemming verder bepaalt dat toepassing daarvan in overeenstemming moet zijn met “
the regulations pertaining to giving notice of termination”, wat overbodig zou zijn bij van rechtswege eindiging op 22 juli 2020. Een andere uitleg ligt ook niet voor de hand gelet op de strekking van de toestemmingsprocedure, waarbinnen [de werkgever] juist toestemming verzocht om haar loonbetalingsplicht jegens [de werknemer] vroegtijdig te eindigen vanwege haar financiële situatie. Een tot 22 juli 2020 doorlopende betalingsplicht zou het nut en het doel van de toestemming dus teniet doen. Dat de overwegingen van de ontslagtoestemming onder meer schetsen dat de reden van beëindiging ligt buiten het toedoen van [de werknemer] en dat [de werkgever] niet zoekt naar een beëindiging “
based upon fairness”, zoals [de werknemer] naar voren brengt, kan niet leiden tot een andere uitleg van de voorwaarde. Naar het oordeel van het Gerecht betekent de voorwaarde dus dat [de werknemer] moet worden doorbetaald zolang de overeenkomst voortduurt, die van rechtswege eindigt op 22 juli 2020 maar ook op een eerder gelegen datum kan eindigen.
4.5.
Een andere door [de werknemer] aangehaalde omstandigheid is dat [de werkgever] geen eindafrekening heeft verstrekt aan het Departement van Arbeidszaken. Het Gerecht begrijpt dat [de werknemer] daarmee bedoelt dat [de werkgever] niet heeft voldaan aan de tweede voorwaarde van de ontslagtoestemming. [de werkgever] is hier in haar verweer niet op ingegaan. Uit het dossier volgt niet dat [de werkgever] een dergelijk plan heeft verstrekt, zodat niet vast is komen te staan dat zij aan die tweede voorwaarde heeft voldaan. Het Gerecht overweegt evenwel dat daaruit niet zonder meer volgt dat het ontslag kennelijk onredelijk is geweest; die beoordeling hangt af van de omstandigheden van het geval. Van belang is dat kennelijk met deze voorwaarde de Secretaris-Generaal beoogt te controleren of [de werkgever] wel correct aan haar financiële verplichtingen wat betreft de afwikkeling van de arbeidsovereenkomst voldoet. Nu door [de werknemer] niet wordt gesteld dat het door hem ontvangen bedrag, uitgaande van de rechtsgeldige tussentijdse beëindiging, niet klopt, heeft hij geen belang meer bij deze voorwaarde.
4.6.
Het Gerecht overweegt dat de verdere omstandigheden die [de werknemer] naar voren heeft gebracht er ook niet toe kunnen leiden dat de beëindiging als kennelijk onredelijk moet worden aangemerkt. Daartoe is het volgende van belang. [de werkgever] heeft ten eerste betwist dat met expats een financieel gunstigere regeling is getroffen dan met lokale werknemers en toegelicht dat alle werknemers eenzelfde regeling is aangeboden, die door drie van hen (waaronder [de werknemer]) niet is geaccepteerd. Nu [de werknemer] deze omstandigheid heeft gebracht als een vermoeden zonder die concreet te onderbouwen, wordt daaraan voorbij gegaan. Daarnaast heeft [de werkgever] betwist, en heeft [de werknemer] niet gesubstantieerd, dat zij naast TelEm nog andere contractspartijen heeft of had en daarbij verwezen naar (bij het Gerecht aanhangig gemaakte) betalingsgeschillen met andere partijen, die zij evenmin kan voldoen. In dat verband is ook niet gebleken dat [de werkgever] de overeenkomst heeft beëindigd onder opgave van een voorgewende of valse redenen of dat [de werkgever] onder zulke redenen de toestemming heeft verzocht, zoals [de werknemer] nog ter zitting naar voren bracht. Met betrekking tot de gevolgen voor [de werknemer] geldt dat alle omstandigheden ten tijde van het ontslag in aanmerking moeten worden genomen, waaronder de (relatief korte) duur van het dienstverband, zijn (onbetwist goede) functioneren, zijn (destijds 37-jarige) leeftijd, concrete vooruitzichten op een nieuwe dienstbetrekking (in welk verband [de werknemer] overigens ter zitting heeft bevestigd voor een beperkt aantal uren per week een nieuwe baan te hebben gevonden) en de (verslechterende) situatie op de arbeidsmarkt. Deze omstandigheden moeten worden gewogen tegenover het belang bij het ontslag van [de werkgever], die na het verlies van haar klant TelEm geen inkomsten meer had en ook geen werkzaamheden meer had die door [de werknemer] en haar andere werknemers konden worden uitgevoerd. Bovendien wordt in de afweging betrokken dat het gaat om een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met een opzegregeling, zodat [de werknemer] al bij aanvang van het dienstverband rekening heeft kunnen houden met de mogelijkheid dat tussentijds zou worden opgezegd. Gelet op die omstandigheden overweegt het Gerecht dat het vroegtijdige ontslag nadelige gevolgen heeft voor [de werknemer], die daardoor immers salaris is misgelopen tussen 1 maart en 22 juli 2020, maar dat die niet zwaarder wegen dan de belangen van [de werkgever]. Daarmee volgt uit al het voorgaande dat niet kan worden geconcludeerd dat het ontslag kennelijk onredelijk is.
4.7. [
De werknemer] heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de arbeidsovereenkomst niet voorziet in een mogelijkheid om het dienstverband tussentijds te beëindigen en dat de opzegging daarmee onregelmatig is geweest. Zoals reeds overwogen en is gebleken uit de door [de werkgever] ter zitting overgelegde arbeidsovereenkomst, bevat deze wel een opzegregeling; daarnaast staat vast dat [de werkgever] de geldende opzegtermijn van één maand in acht heeft genomen. Daarmee geldt dat niet is gebleken dat [de werkgever] de arbeidsovereenkomst onregelmatig heeft opgezegd, zodat zij niet gehouden is tot schadevergoeding op grond van artikel 7A:1615o BW.
4.8.
De vorderingen van [de werknemer] zullen worden afgewezen. Hij zal worden veroordeeld in de kosten van [de werkgever], begroot op NAf. 1.000,00 aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

Het Gerecht:
verleent aan [de werknemer] gratis admissie;
wijst af het verzochte;
veroordeelt [de werknemer] in de kosten van het geding, aan de zijde van [de werkgever] begroot op NAf. 1.000,00.
Deze beschikking is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, en op 4 november 2020 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.