ECLI:NL:OGEAM:2020:81

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
29 september 2020
Publicatiedatum
30 oktober 2020
Zaaknummer
SXM202000672
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ontbinding arbeidsovereenkomst wegens onvoldoende onderbouwing door werkgever

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 23 september 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een werkneemster door haar werkgever. De werkgever, een naamloze vennootschap die een hotel exploiteert, verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van bedrijfseconomische redenen, waarbij zij stelde dat de Covid-19 pandemie had geleid tot de sluiting van het hotel. De werkneemster, die sinds 1984 in dienst was, voerde echter aan dat de werkgever onvoldoende informatie had verstrekt over de bedrijfsactiviteiten en de financiële situatie, en dat er geen bewijs was dat het hotel daadwerkelijk gesloten was.

Tijdens de mondelinge behandeling op 2 september 2020 werd duidelijk dat de werkgever geen documentatie had overgelegd die de sluiting van het hotel onderbouwde. De werkneemster betwistte ook dat met andere werknemers beëindigingsovereenkomsten waren gesloten. Het Gerecht oordeelde dat de werkgever meer informatie diende te verstrekken, zoals jaarrekeningen en omzetcijfers, om de verzoeken te onderbouwen. Het Gerecht concludeerde dat het verzoek van de werkgever niet voldoende was onderbouwd en wees het verzoek af. De werkneemster had ook voorwaardelijke tegenverzoeken ingediend, maar deze werden niet in behandeling genomen omdat het verzoek van de werkgever al was afgewezen.

De werkgever werd als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de werkneemster op nihil aan verschotten en op NAf. 1.500,00 aan salaris van de gemachtigde werden begroot. Deze beschikking is uitgesproken door mr. A.J.J. van Rijen in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM202000672
Beschikking d.d. 23 september 2020
inzake
de naamloze vennootschap
[de werkgever],gevestigd in Sint Maarten,
verzoekster,
verweerster w.b. het zelfstandig tegenverzoek,
hierna: de werkgever,
gemachtigde: mr. L. BERMAN,
tegen
[de werkneemster],wonende in Sint Maarten,
verweerster,
zelfstandig verzoekster,
hierna: de werkneemster,
gemachtigde: mr. S.R. BOMMEL,

1.1. Het verloop van de procedure

1.1.
Het Gerecht heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
verzoekschrift met producties, ontvangen op 30 juli 2020,
producties van de werkneemster,
verweerschrift tevens inhoudende zelfstandig verzoek,
pleitnota tevens verweerschrift van de werkgever.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 september 2020 in aanwezigheid van partijen en gemachtigden.
1.2.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De werkneemster (geboren op …. 1960) is sinds 1984 in loondienst werkzaam voor de werkgeefster in de functie van “office clerk”. Haar salaris bedraagt NAf. 1.645,00 bruto per twee weken.
2.2.
De Covid-19 pandemie heeft op Sint Maarten geleid tot een ineenstorting van de economie die voornamelijk drijft op toerisme. De werkgever exploiteert een hotel en heeft aan haar medewerkers te kennen gegeven dat het hotel definitief wordt gesloten als gevolg van de pandemie.

3.Het geschil

3.1.
De werkgever verzoekt het Gerecht het volgende:
“Primair
de arbeidsovereenkomst met [de werkneemster] op de meest korte termijn te ontbinden, onder toekenning van een vergoeding van NAf. 42.873,50 bruto, waarbij de proceskosten door beide partijen gedragen worden;
Subsidiair
de arbeidsovereenkomst met [de werkneemster] op de meest korte termijn te ontbinden, onder toekenning van een vergoeding van NAf. 85.747,--, waarbij de proceskosten door beiden partijen gedragen worden.”
3.2.
De werkneemster doet de volgende verzoeken:
In het oorspronkelijk verzoek:
Het ontbindingsverzoek van [de werkgever] op grond van veranderde omstandigheden dan wel bedrijfseconomische redenen af te wijzen met veroordeling van haar in de proceskosten, althans dit verzoek slechts toe te wijzen met toekenning van een vergoeding van primair Nafl. 342,518.22 dan wel subsidiair Nafl. 256,888.67 (correctiefactor 1,5) aan [de werkneemster] ten laste van [de werkgever], met bepaling dat dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na beschikking door [de werkgever] betaald dient te worden aan [de werkneemster],
In het voorwaardelijk zelfstandig verzoek:
De arbeidsovereenkomst te ontbinden vanwege gewichtige redenen, bestaande uit veranderde omstandigheden,
[de werkgever] te veroordelen tot betaling van een redelijke vergoeding van tenminste NAF. 342,518.22, althans een redelijke vergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na datum van uw beschikking,
In beide gevallen:
[de werkgever] te veroordelen in de buitengerechtelijke incassokosten ex artikel 6:96 BW ad Nafl. 1500, althans een redelijke vergoeding,
d. [de werkgever] te veroordelen in de proceskosten inclusief gemachtigdensalaris te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na uw beschikking.”
3.3.
Op de argumenten van partijen wordt hierna, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Beide verzoeken zijn gebaseerd op een gewichtige reden, namelijk veranderde omstandigheden. Door de werkgever wordt toegelicht dat vanwege Covid-19 zij haar hotelonderneming sluit en uitsluitend met haar vastgoed exploitatie doorgaat. Met alle werknemers, behalve de werkneemster, zijn inmiddels beëindigingsovereenkomsten gesloten. In het kader daarvan hebben de werknemers een vergoeding gekregen op grond van de kantonrechtersformule waarbij de correctiefactor neutraal is (C=1). In het verzoekschrift wordt gesteld dat aan de werkneemster bepaalde verwijten worden gemaakt maar op de mondelinge behandeling heeft de werkgever gezegd dat die verwijten toch geen rol hoeven te spelen bij de vaststelling van de hoogte van de vergoeding.
4.2.
De werkneemster voert aan dat er geen documentatie door de werkgever is overgelegd waaruit duidelijk blijkt dat zij inderdaad het hotel heeft gesloten. Evenmin weet zij of met alle werknemers een beëindigingsovereenkomst is gesloten, zoals de werkgever aanvoert. Er zijn geen exploitatiecijfers, er is geen inzicht in de andere bedrijfsactiviteiten die worden voortgezet en niet is duidelijk gemaakt of er niet een andere functie voor de werkneemster beschikbaar is.
4.3.
Het Gerecht overweegt het volgende. De werkneemster heeft gelijk met haar argumentatie dat het verzoekschrift van de werkgever niet goed is onderbouwd en evenmin naar behoren is gedocumenteerd. Van een werkgever die tot bedrijfssluiting wil overgaan mag inderdaad veel meer informatie worden vereist, zoals recente jaarrekeningen, omzetcijfers over het lopende jaar maar ook openheid van zaken over de andere bedrijfsactiviteiten. Ook moet aan het Gerecht en aan de werkneemster stukken worden overgelegd waaruit volgt dat inderdaad alle werknemers uit dienst zijn gegaan, zodat buiten twijfel kan worden gesteld dat iedereen gelijk wordt behandeld. Dergelijke informatie is niet dan wel onvoldoende aan het Gerecht en aan de werkneemster ter beschikking gesteld. Dat COVID-19 enorme negatieve implicaties heeft voor de horeca-sector is voor het Gerecht overduidelijk maar dat wil nog niet zeggen dat met een enkel beroep daarop het Gerecht zal besluiten om arbeidsovereenkomsten te ontbinden. Een dergelijke verwachting doet geen recht aan de eisen van een behoorlijke rechtspleging.
4.4.
Daarom wordt het verzoek van de werkgever afgewezen. Aan de voorwaardelijke tegenverzoeken van de werkneemster komt het Gerecht niet toe. Evenmin ziet het Gerecht aanleiding om buitengerechtelijke incassokosten aan de werkneemster toe te wijzen. Daarvan ontbreekt een deugdelijke specificatie zodat het Gerecht niet kan beoordelen of deze voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets.
4.5.
Als in het ongelijk gestelde partij wordt de werkgever in de proceskosten veroordeeld

5.De beslissing

Het Gerecht:
wijst het verzoek af,
veroordeelt de werkgever in de proceskosten, aan de zijde van de werkneemster begroot op nihil aan verschotten en op NAf. 1.500,00 aan salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, en op 23 september 2020 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.