In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 23 oktober 2020 uitspraak gedaan over een verzoek tot schorsing van een maatregel tot bewaring van een vreemdeling. De vreemdeling, verzoeker, was voorafgaand aan de maatregel niet gehoord en de documenten waren niet ondertekend door de verweerder en de korpschef, wat in strijd is met de geldende richtlijnen. De vreemdeling had sinds 2007 verschillende verblijfsvergunningen, maar zijn laatste vergunning was verlopen op 31 maart 2020. Na een afgewezen aanvraag voor een verblijfsvergunning op 11 september 2020, werd hem een termijn van zes weken gegeven om het land te verlaten. Echter, op 10 oktober 2020 werd hij niet in vrijheid gesteld, maar op 13 oktober 2020 overgedragen aan de Immigratiedienst, waarna de maatregel van bewaring werd opgelegd. Het Gerecht oordeelde dat de maatregel van bewaring niet rechtmatig was, omdat de vreemdeling niet voorafgaand aan de maatregel was gehoord en de ondertekening van de documenten niet correct was. De enkele afwijzing van de verblijfsvergunning en het ontbreken van een geldige verblijfstitel waren niet voldoende om aan te nemen dat de vreemdeling zich aan het toezicht zou onttrekken. Het Gerecht schorste de maatregel van bewaring en beval de onmiddellijke vrijlating van de vreemdeling, met een proceskostenveroordeling voor de verweerder.