ECLI:NL:OGEAM:2020:79

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
23 oktober 2020
Publicatiedatum
29 oktober 2020
Zaaknummer
Lar 74/2020, SXM 202000983
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de maatregel tot bewaring van een vreemdeling in het bestuursrecht

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 23 oktober 2020 uitspraak gedaan over een verzoek tot schorsing van een maatregel tot bewaring van een vreemdeling. De vreemdeling, verzoeker, was voorafgaand aan de maatregel niet gehoord en de documenten waren niet ondertekend door de verweerder en de korpschef, wat in strijd is met de geldende richtlijnen. De vreemdeling had sinds 2007 verschillende verblijfsvergunningen, maar zijn laatste vergunning was verlopen op 31 maart 2020. Na een afgewezen aanvraag voor een verblijfsvergunning op 11 september 2020, werd hem een termijn van zes weken gegeven om het land te verlaten. Echter, op 10 oktober 2020 werd hij niet in vrijheid gesteld, maar op 13 oktober 2020 overgedragen aan de Immigratiedienst, waarna de maatregel van bewaring werd opgelegd. Het Gerecht oordeelde dat de maatregel van bewaring niet rechtmatig was, omdat de vreemdeling niet voorafgaand aan de maatregel was gehoord en de ondertekening van de documenten niet correct was. De enkele afwijzing van de verblijfsvergunning en het ontbreken van een geldige verblijfstitel waren niet voldoende om aan te nemen dat de vreemdeling zich aan het toezicht zou onttrekken. Het Gerecht schorste de maatregel van bewaring en beval de onmiddellijke vrijlating van de vreemdeling, met een proceskostenveroordeling voor de verweerder.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 23 oktober 2020
Zaaknummer :SXM202000983- Lar 74/2020
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
BESLISSING
op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening van:
(verzoeker),
verzoeker,
gemachtigde: mr. S.R. BOMMEL,
tegen
DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN SINT MAARTEN,
zetelende te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.A. KRAAIJEVELD.

1.Aanduiding bestreden beschikking

De beschikking van 13 oktober 2020 inhoudende een maatregel tot bewaring van verzoeker.

2.Procesverloop

Namens verzoeker is op 16 oktober 2020 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier een verzoekschrift (met producties) als bedoeld in artikel 85, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: Lar) ingediend.
Mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 22 oktober 2020. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. Verweerder is bij gemachtigde voornoemd verschenen die op schrift gestelde pleitaantekeningen (met producties) heeft voorgedragen en overgelegd.
Beslissing is bepaald op heden.

3.Feiten en standpunten van partijen

3.1.De volgende feiten staan vast.
  • Aan verzoeker zijn sedert 2007 diverse verblijfsvergunningen verstrekt voor verblijf. De laatste verblijfsvergunning was geldig tot 31 maart 2020.
  • Verzoeker heeft op 6 februari 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning. Die aanvraag is afgewezen bij besluit van 11 september 2020, aan verzoeker uitgereikt op 8 oktober 2020. Aan verzoeker is een termijn gegeven van zes weken om Sint maarten uit eigen beweging te verlaten. Bij gebreke daarvan kan hij worden verwijderd conform artikel 19 LTU, aldus verweerder bij laatstgenoemd besluit.
  • Verzoeker is bij vonnis van 17 januari 2018 veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht ter zake van, kort gezegd, diefstal met geweld, gepleegd op 9 juni 2017.
  • Bij beschikking van de Minister van Justitie van 6 oktober 2020 is besloten verzoeker met ingang van 10 oktober 2020 voorwaardelijk in vrijheid te stellen, na een advies daartoe van het Centraal College voor de Reclassering van Sint Maarten van 1 oktober 2020.
  • Op 10 oktober 2020 is verzoeker niet in vrijheid gesteld.
  • Op 13 oktober 2020 omstreeks 14:30 uur is verzoeker door het OM overgedragen aan de Immigratiedienst.
  • Op 14 oktober 2020 heeft verweerder het bevelschrift, houdende de maatregel van bewaring, ondertekend. Diezelfde dag dan wel nadien heeft ook de korpschef het bevelschrift getekend.
  • In het bedoelde bevelschrift, houdende de maatregel van bewaring, staat vermeld dat de maatregel wordt gevorderd door het belang van de openbare orde en publieke rust. Verder wordt daarin vermeld dat er aanwijzingen zijn te vermoeden dat de vreemdeling zich aan de verwijdering zal onttrekken, doordat hij geen geldige verblijfstitel heeft, veroordeeld is ter zake een misdrijf en omdat de voor terugkeer noodzakelijke bescheiden voorhanden (zullen) zijn.
  • Bij ordemaatregel van 16 oktober 2020 is door dit Gerecht bepaald dat verweerder zich dient te onthouden van verwijderingshandelingen totdat op het onderhavige verzoek is beslist. De op 17 oktober 2020 geplande verwijdering van verzoeker naar Guyana heeft daardoor geen doorgang gevonden.
3.2.
Verzoeker heeft het Gerecht verzocht over te gaan tot het treffen van een voorlopige voorziening, aldus dat de bewaring wordt geschorst, dat verzoeker onmiddellijk in vrijheid wordt gesteld en dat hij een vergoeding krijgt van NAf. 250,- per dag voor elke dag dat hij ten onrechte heeft doorgebracht op het politiebureau. Aan dit verzoek legt verzoeker, kort samengevat, ten grondslag dat verzoeker van 10 tot en met 16 oktober 2020 zonder recht of titel in bewaring is gehouden, dat verzoeker geen gevaar oplevert voor de openbare orde en publieke rust en voorts dat er geen aanwijzingen zijn dat verzoeker zich aan verwijdering zal onttrekken. Verder is verzoeker niet voorafgaand aan de bewaring gehoord en had verweerder met een lichter middel, zoals een meldplicht, kunnen volstaan, aangezien verzoeker een vaste woon- en verblijfplaats heeft op Sint Maarten, waar ook zijn ouders wonen, die de Nederlandse nationaliteit hebben. De voorwaardelijke invrijheidsstelling d.d. 6 oktober 2020 en de gegunde termijn van zes weken in de beslissing van 11 september 2020 vallen niet te rijmen met de huidige maatregel van bewaring. Aldus steeds verzoeker.
3.3.
Verweerder verweert zich tegen het onderhavige verzoek en stelt, in aanvulling op het bestreden besluit, dat de criminele antecedenten van verzoeker aanleiding geven hem in vreemdelingenbewaring te houden en dat vreemdelingenbewaring kan worden toegepast indien een vreemdeling zich heeft onttrokken aan vreemdelingentoezicht. Van dat laatste is reeds sprake in geval van illegaal verblijf, aldus steeds verweerder.
3.4.
Op de overige standpunten van partijen wordt hierna, voor zover relevant voor de beoordeling, nader ingegaan.

4.Beoordeling

4.1
Het Gerecht overweegt en oordeelt voorshands als volgt.
4.2.Volgens artikel 85 van de Lar kan, op verzoek van de indiener van een beroep- of bezwaarschrift, het Gerecht de beschikking geheel of gedeeltelijk schorsen of ter zake een voorlopige voorziening treffen, als de uitvoering van de beschikking voor de belanghebbende onevenredig nadeel met zich mee zal brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van de beschikking te dienen belang. Er is bovendien aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening, indien het bezwaar of beroep een redelijke kans van slagen heeft.
4.3.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, aanhef en onder a en b van LTU kan de Minister van Justitie personen uit Sint Maarten verwijderen die in strijd met de wettelijke bepalingen nopens toelating en uitzetting het land zijn binnengekomen of personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige oorzaak is vervallen.
4.4.
Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Ltu kan de betrokkene, indien hij naar het oordeel van de minister gevaar oplevert voor de openbare orde, de publieke rust of veiligheid of de goede zeden, dan wel indien naar zijn oordeel gegronde vrees bestaat dat betrokkene zal trachten zich aan zijn verwijdering te onttrekken, op bevel van de minister ter verzekering van zijn verwijdering in bewaring worden gesteld.
4.5.
Verweerder besluit op 6 oktober 2020 dat verzoeker op 10 oktober 2020 in vrijheid moet worden gesteld. Verweerder deelt verzoeker vervolgens op 8 oktober 2020 mede, dat diens vergunning tot verblijf is afgewezen en dat verzoeker zes weken de tijd krijgt Sint Maarten te verlaten. Op 10 oktober 2020 volgt evenwel geen invrijheidsstelling. Wel volgt op 13 oktober 2020 de overdracht van verzoeker aan de Immigratiedienst. Die dag krijgt verzoeker het document, houdende de maatregel van bewaring, uitgereikt. Dat document is niet ondertekend door verweerder en evenmin door de (plv)korpschef. Daarmee is op dat moment dus geen sprake van een rechtmatig door de minister gegeven bevel tot bewaring als bedoeld in artikel 19 LTU. Pas op 14 oktober 2020 wordt het bevelschrift door de minister ondertekend. De Richtlijnen van de minister vermelden onder 12.4 dat de vreemdeling dient te worden gehoord voorafgaand aan het opleggen van de maatregel van bewaring. Zulks teneinde te toetsen of de maatregel wel kan worden opgelegd. In dit geval is verzoeker niet gehoord op de wijze als bedoeld in de Richtlijnen. Aan verzoeker is slechts gemeld dat hij in bewaring zal worden gesteld. Daarmee handelt verweerder in strijd met de eigen Richtlijnen. Dat klemt in dit geval des te meer, nu een van de overwegingen van verweerder bij de inbewaringstelling kennelijk is geweest – gegeven de uitlating van verweerder in het verzoek opheffing ordemaatregel van 17 oktober 2020 – dat het de vraag is of verzoeker hier op Sint Maarten nog wel familie en vrienden heeft na bijna drie jaar gevangenis. Door verzoeker te horen had daarover duidelijkheid kunnen worden gekregen. Ter zitting waren de ouders van verzoeker en diens vriendin in ieder geval aanwezig. Verder levert het enkele feit dat de vergunning tot verblijf is afgewezen en verzoeker op dit moment dus geen geldige verblijfstitel heeft, niet zonder meer op dat verzoeker zich dus ook heeft onttrokken aan het vreemdelingentoezicht, zoals verweerder stelt. Nu daartoe door verweerder onvoldoende is gesteld, komt deze grond vooralsnog aan de bewaring te ontvallen. Dat geldt ook voor de grond ter zake de veroordeling en het belang van de openbare orde en publieke rust. Op dat punt volgt het Gerecht de stelling van verzoeker dat de voorwaardelijke invrijheidsstelling d.d. 6 oktober 2020 en de gegunde termijn van zes weken in de beslissing van 11 september 2020 niet vallen te rijmen met de huidige maatregel van bewaring. Van verweerder had mogen worden verwacht dat ze op dit punt de maatregel van bewaring nader had gemotiveerd. Nu dat is nagelaten, ontbeert de maatregel van bewaring naar voorlopig oordeel een deugdelijke grondslag.
4.6.
Al het voorgaande tezamen en in onderlinge samenhang bezien, leidt tot de conclusie dat het beroep tegen de bestreden beschikking een redelijke kans van slagen heeft. De maatregel van bewaring wordt dan ook geschorst en verweerder wordt opgedragen verzoeker onmiddellijk in vrijheid te stellen. Over eventuele schadevergoeding wordt in de bodemprocedure beslist.
4.7.Er is aanleiding een proceskostenveroordeling uit te spreken. Met toepassing van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht worden de proceskosten bepaald op NAf 1.400,-- zijnde 1 punt van NAf 700,-- voor het verzoekschrift en een punt van NAf 700,-- voor de mondelinge behandeling.

5.De beslissing

Het Gerecht:
Schorst het bestreden besluit totdat in de bodemprocedure is beslist.
Beveelt dat verzoeker onmiddellijk in vrijheid wordt gesteld.
Veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure en bepaalt dat het land Sint Maarten aan verzoeker zal betalen een bedrag van NAf 1.400,-- voor salaris gemachtigde.
Wijst het meer of anders verzochte af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.P.M. van der Burgt, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 23 oktober 2020.
Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.