ECLI:NL:OGEAM:2020:60

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
21 juli 2020
Publicatiedatum
27 juli 2020
Zaaknummer
SXM2020171
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet niet rechtsgeldig wegens onvoldoende ondersteuning bij arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de werknemer, die op 1 februari 2018 in dienst trad bij de werkgever als driver/warehouse attendant, op 19 augustus 2019 ontslag op staande voet gekregen. De werknemer was arbeidsongeschikt en had geklaagd over de slechte werkomstandigheden. De werkgever had hem onvoldoende in staat gesteld om zich te laten controleren door een arts, wat leidde tot het ontslag. De werknemer verzocht het Gerecht om het ontslag nietig te verklaren en om betaling van zijn salaris. Het Gerecht oordeelde dat het ontslag nietig was, omdat er geen dringende reden was voor het ontslag. De werkgever had niet voldaan aan zijn verplichtingen om de werknemer te ondersteunen in zijn ziekte en had hem niet voorzien van de benodigde documenten om zich ziek te melden. Het Gerecht oordeelde dat de werkgever ook fouten had gemaakt door de werknemer onder slechte arbeidsomstandigheden te laten werken. De werknemer kreeg gratis admissie en de werkgever werd veroordeeld tot betaling van achterstallig salaris, wettelijke verhogingen en buitengerechtelijke kosten.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM2020171
Beschikking d.d. 21 juli 2020
inzake
[de werknemer],
wonende in Sint Maarten,
verzoeker,
gemachtigde: mr. C.M. Marica,
tegen
de naamloze vennootschap [de werkgever],
gevestigd in Sint Maarten,
verweerster,
gemachtigde mr. J. Bloem.

1.Het procesverloop

1.1. [
de werknemer] heeft op 10 februari 2020 verzoekschrift met producties ingediend. Op 9 juni 2020 heeft [de werkgever] producties ingediend. Het verzoek is behandeld op 10 juni 2020. [de werknemer] is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. C.M. Marica. [de werkgever] heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. J. Bloem. Partijen hebben hun standpunten ter zitting nader toegelicht, [de werknemer] aan de hand van pleitnotities. Na de comparitie heeft [de werkgever] nadere producties overgelegd. [de werknemer] heeft daarop bij akte van 17 juni 2020 gereageerd.
1.2.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1. [
de werknemer] is op 1 februari 2018 in dienst getreden bij [de werkgever] in de functie van driver/warehouse attendant tegen een salaris van laatstelijk NAf 1.900,- per maand.
2.2. [
de werknemer] heeft op 17 juni 2018 een schriftelijke waarschuwing van [de werkgever] ontvangen omdat hij zonder toestemming de bedrijfsauto zou hebben gebruikt.
2.3.
Op 14 maart 2019 ontvangt [de werknemer] opnieuw een schriftelijke waarschuwing omdat hij te lang op het toilet is gebleven, te laat was om een bestelling af te leveren en hij is die ochtend 20 minuten te laat op zijn werk is verschenen.
2.4.
Op 16 maart 2019 heeft [de werknemer] wederom een schriftelijke waarschuwing ontvangen omdat hij na zijn lunch een kwartier te laat op kantoor kwam.
2.5.
Op 12 juni 2019 heeft [de werknemer] eveneens een schriftelijke waarschuwing ontvangen omdat hij, tegen de bedrijfsregels in, een bedrijfssleutel in zijn bezit had.
2.6. [
de werknemer] heeft geklaagd over de werkomstandigheden, meer in het bijzonder over de slechte luchtkwaliteit en de geringe ventilatie.
2.7.
In juni 2019 heeft de arbeidsinspectie een inspectie uitgevoerd en geconstateerd bij brief van 16 augustus 2019 dat de werkomstandigheden in strijd zijn met onder meer het Veiligheidsbesluit.
2.8.
In juli 2019 is [de werknemer] onwel geworden op de werkvloer. [de werknemer] is door een collega naar de spoedeisende hulp gebracht.
2.9.
Bij brief van 5 augustus 2019 heeft [de werkgever] aan [de werknemer] een voorstel gedaan om te komen tot een opzegging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden. Indien [de werknemer] niet voor 7 augustus 2019, met dit voorstel zou instemmen zou dit volgens [de werkgever]:
“will result in client starting the requisite procedure to terminate the labor agreement with you
2.10. [
de werknemer] gaat niet akkoord met het voorstel.
2.11.
Bij brief van 19 augustus 2019 wordt [de werknemer] op staande voet ontslagen. Daarin is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld.

(…)
You subsequently did not come to work on wednesday 31st July. Or any day thereinafter for that matter. In addition you failed to provide client with a doctor’s card or any other form of medical certification of a possible illness, which would justify that you could not come the workplace and attend to your duties.
Last Friday, august 16th, 2019 client called you and instructed you to pass by the office to discuss one and other. Client intended to provide you with a final opportunity and as such summons, to resume your work activities, or alternatively still accept the settlement proposal.
You told client that you would come to office, but failed to do so, without even making any effort to inform client you would no longer be attending the scheduled meeting.
(…)
Regretfully, your continued, severe, attributable shortcomings, leave client no alternative but to terminate the labor agreement with you, with immediate effect. Your decision to not attend the agreed meeting with client last Friday, was simply the straw that broke the camel’s back.
Client consulted our office this morning on the latest incident. Your refusals to work, failure to provide any form of justification therefore, previous severe and multiple shortcomings and finally to follow reasonable instructions and to even meet your own commitments to appear for a meeting , all separately and certainly jointly, more than justify client’s decision to terminate the labor agreement presently, with immediate effect.
(…)”

3.Het geschil

3.1. [
de werknemer] verzoekt het Gerecht bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad,
1. [de werknemer] gratis admissie te verlenen;
2. voor recht te verklaren dat het door [de werkgever] verleende ontslag nietig is;
3. [de werkgever] te veroordelen om binnen 3 dagen na dit vonnis [de werknemer] het salaris vanaf 1 september 2019 tot en met 31 januari 2020 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ad 50% en de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2019, tot aan de dag van volledige betaling;
4. [de werkgever] te veroordelen aan [de werknemer] het salaris te betalen vanaf 1 februari 2020 totdat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze zal zijn geëindigd te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente te rekenen vanaf 28 augustus 2019 en verschuldigd vanaf de 5e van de maand tot aan de dag van volledige betaling;
5. [de werkgever] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ad USD 1100,-, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf 5 dagen na dit vonnis;
6. [de werkgever] te veroordelen in de kosten van deze procedure, alsmede de nakosten, een en ander te voldoen binnen 5 dagen na datum van dit vonnis met de bepaling dat daarover wettelijke rente verschuldigd is te rekenen vanaf de 6e dag na dit vonnis.
3.2. [
de werknemer] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat het ontslag nietig is nu er is geen sprake van een dringende reden die het ontslag rechtvaardigt. [de werknemer] was niet onrechtmatig afwezig. [de werknemer] heeft daarbij de ziekteverzuimvoorschriften niet overtreden. [de werknemer] heeft zich wel degelijk ziekgemeld. Vanwege de omstandigheid dat hij niet in het bezit was van een SZV kaart kon hij zich niet voor controle melden bij SZV.
3.3. [
de werkgever] voert verweer dat het Gerecht hierna, voor zover van belang, zal beoordelen.

4.De beoordeling

4.1. [
de werkgever] heeft [de werknemer], bij brief van 19 augustus 2019, op staande voet ontslagen. In geschil is of dit ontslag onrechtmatig is gegeven hetgeen [de werknemer] stelt en [de werkgever] betwist.
4.2.
Voor ontslag op staande voet is, onder meer, een dringende reden vereist.
Bij de vraag of sprake is van een dringende reden, dienen alle omstandigheden van het geval, bezien in hun verband en samenhang, te worden afgewogen. Van belang is verder dat het de werkgever is die moet stellen en bewijzen dat sprake is van een dringende reden.
4.3. [
de werknemer] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij niet onrechtmatig afwezig is geweest. Volgens [de werknemer] is hij medio juli 2019 onwel geworden op de werkvloer en was hij daarna arbeidsongeschikt. Dit heeft hij, begin augustus, aan [de werkgever] laten weten. [de werknemer] heeft een dokter bezocht maar om de arbeidsongeschiktheid te kunnen registreren bij SZV had hij een SZV-card nodig, die volgens [de werknemer] niet door zijn werkgever is verstrekt. [de werknemer] is daarop naar [de werkgever] gegaan maar daar is hem geweigerd om de bewuste kaart te verstrekken. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft [de werknemer] verwezen naar het verslag van de “preliminary findings” van het labor department van 30 oktober 2019 waar [de werknemer] zijn beklag over de gang van zaken heeft gedaan.
4.4.
Het Gerecht overweegt het volgende. Aan [de werkgever] moet worden toegegeven dat [de werknemer] geen ziektekaart heeft overgelegd waaruit zijn (gestelde) arbeidsongeschiktheid uit die periode blijkt. Naar het oordeel van het Gerecht kan dit [de werknemer] echter niet worden tegengeworpen. [de werknemer] heeft immers gesteld dat hij nimmer een SZV-card heeft ontvangen, hetgeen [de werkgever] niet gemotiveerd heeft weersproken terwijl de afgifte van die card een verplichting van de werkgever is. Daaruit volgt dat het voor [de werknemer] niet mogelijk was om aan de verplichtingen inzake de ziektevoorschriften, zoals meldingsplicht bij de SZV, te voldoen. Daarmee is dan ook niet komen vast te staan dat [de werknemer] in de periode na medio juli ongeoorloofd afwezig is geweest zoals door [de werkgever] is aangevoerd, vooral tegen de achtergrond dat 24 juni 2019 de Arbeidsinspectie zeer ernstige tekortkomingen heeft geconstateerd in de arbeidsomstandigheden waaronder [de werknemer] moest werken. Daarom acht het Gerecht het aannemelijk dat [de werknemer] in die periode wel degelijk arbeidsongeschikt was.
4.5.
Het had, in het kader van goed werkgeverschap, in ieder geval op de weg van de werkgever gelegen om zeker te stellen dat [de werknemer] wel beschikte over de ziektekaart zodat hij zich aan de SZV-regels die gelden bij arbeidsongeschiktheid kon houden. [de werkgever] heeft dat echter niet gedaan. In plaats daarvan heeft zij eerst geprobeerd de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden te beëindigen en toen dat niet lukte heeft zij ervoor gekozen om [de werknemer] op staande voet te ontslaan. De door [de werkgever] in het geding gebracht app-berichten maken de zaak niet anders. Deze zien op de afgifte van de ontslagbrieven aan [de werknemer] maar niet op zijn gestelde onrechtmatige afwezigheid. Gesteld noch gebleken is dat [de werkgever] [de werknemer] heeft opgeroepen om weer aan het werk te gaan dan wel nader onderzoek heeft laten doen naar de gezondheidstoestand van [de werknemer].
4.5.
Blijven over de waarschuwingen. Aan [de werkgever] moet worden toegegeven dat het gedrag van [de werknemer] niet de schoonheidsprijs verdient, getuige de onbetwist gebleven waarschuwingen die zijn voorzien van zijn handtekening. Overigens is het onduidelijk of die handtekening ziet op akkoord met de waarschuwing of dat die ondertekening enkel ziet op de goede ontvangst van de brief. Deze waarschuwingen leggen onvoldoende gewicht in de schaal nu duidelijk is dat de arbeidsomstandigheden beneden peil waren en [de werkgever] geen enkele actie heeft ondernomen om zeker te stellen dat [de werknemer] beschikte of zou komen te beschikken over de SZV-card. Dat de werknemer op 16 augustus 2019 niet op het werk is verschenen acht het Gerecht van minder belang. Blijkens de documentatie van het Labor Office had hij immers bij deze instantie een klacht ingediend zodat het opportuun was om de bemiddeling van de Labor Office eerst af te wachten voordat hij met de werkgever in gesprek zou gaan.
4.6.
Het Gerecht is van oordeel dat de gronden die aan het ontslag op staande voet ten grondslag zijn gelegd, bezien ieder voor zich maar ook beschouwd in onderlinge samenhang, het ontslag niet kunnen dragen. Ook acht het Gerecht het ontslag op staande voet een te vergaand middel nu duidelijk is dat de werkgever ook de nodige fouten heeft begaan, namelijk het laten werken onder slechte arbeidsomstandigheden en het niet behulpzaam zijn bij het verkrijgen van een SZV card. Het ontslag op staande voet is daarom nietig.
4.7.
Het gerecht ziet aanleiding om de gevorderde wettelijke verhoging ambtshalve te beperken tot 10% .
4.8.
Het Gerecht ziet voorts aanleiding om de gevorderde buitengerechtelijke kosten te matigen tot een bedrag van anderhalf punt van het geldende liquidatietarief zijnde NAf 750,-.
4.9. [
de werkgever] wordt als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [de werknemer] begroot op Naf 229,50 aan explootkosten, Naf 50,- aan griffierecht en Naf 1.000,- aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

Het Gerecht
:
verleent aan eiser gratis admissie;
verklaart voor recht dat het door [de werkgever] aan [de werknemer] gegeven ontslag op staande voet nietig is;
veroordeelt [de werkgever] om binnen 3 dagen na dit vonnis [de werknemer] het salaris vanaf 1 september 2019 tot en met 31 januari 2020 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ad 10% en de wettelijke rente te rekenen vanaf 28 augustus 2019, tot aan de dag van volledige betaling;
veroordeelt [de werkgever] om aan [de werknemer] het salaris te betalen vanaf 1 februari 2020 totdat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze zal zijn geëindigd te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 10% en de wettelijke rente te rekenen vanaf 28 augustus 2019 en verschuldigd vanaf de 5e van de maand tot aan de dag van volledige betaling;
veroordeelt [de werkgever] tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ad NAf 750,-, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf 5 dagen na dit vonnis;
veroordeelt [de werkgever] in de kosten van deze procedure, tot op heden begroot op NAf 1.279,50,- alsmede de nakosten, een en ander te voldoen binnen 14 dagen na datum van dit vonnis met de bepaling dat daarover wettelijke rente verschuldigd is te rekenen vanaf de 14e dag na dit vonnis;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, en is op 21 juli 2020 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.