ECLI:NL:OGEAM:2020:57

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
21 juli 2020
Publicatiedatum
24 juli 2020
Zaaknummer
SXM2020413
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onregelmatige beëindiging van arbeidsovereenkomst en schadeloosstelling

In deze zaak heeft de werkneemster, die op 1 juli 2019 in dienst trad bij de werkgever op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, een verzoek ingediend bij het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten. De werkneemster verzocht om te verklaren dat haar arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk en onregelmatig was beëindigd, en eiste een schadevergoeding van USD 11.200,-, alsmede vergoeding voor niet genoten vakantiedagen. De werkgever had de arbeidsovereenkomst op 15 november 2019 opgezegd, maar de werkneemster betwistte de geldigheid van deze opzegging. Het Gerecht oordeelde dat de werkgever de arbeidsovereenkomst onregelmatig had beëindigd, omdat er geen duidelijke en ondubbelzinnige instemming van de werkneemster was voor de wijziging van de arbeidsduur. De arbeidsovereenkomst bleef dus van kracht tot 30 juni 2020. Het Gerecht veroordeelde de werkgever tot betaling van de gevorderde schadeloosstelling en wettelijke rente over de salarissen van november en december 2019, en stelde de proceskosten vast. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM2020413
Beschikking d.d. 21 juli 2020
inzake
[de werkneemster],
wonende in Sint Maarten,
verzoekster,
gemachtigde: mr. C. Nerissa de la Rosa,
tegen
de naamloze vennootschap [de werkgever]
gevestigd in Sint Maarten,
verweerster,
gemachtigde mr. J. Bloem
Partijen zullen hierna “[de werkneemster] ” en “[de werkgever]“ worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1. [
de werkneemster] heeft 30 april 2020 een verzoekschrift met producties ingediend. Op 24 juni 2020 heeft [de werkgever] producties ingediend. Het verzoek is behandeld op 24 juni 2020. [de werkneemster] is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. C. Nerissa de la Rosa. [de werkgever] heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. J. [de werkgever]. Partijen hebben ter zitting hun standpunten aan de hand van pleitnoties nader toegelicht. De griffier heeft aantekening gehouden van wat er is gezegd.
1.2.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1. [
de werkneemster] is bij [de werkgever] op 1 juli 2019 op grond van een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van één jaar in dienst getreden in de functie van secretaresse tegen een salaris van USD 1.600,- netto per maand. Er geldt een proeftijd van twee maanden.
2.2.
In de arbeidsovereenkomst is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“ 2. Duur
Deze overeenkomst wordt gerekend in te gaan op 1 juli 2019. Zij wordt aangegaan voor een periode van een 1 jaar en eindigt van rechtswege op 30 juni 2020”
2.3.
Op 31 augustus 2019 bericht [de werkgever] per whatsapp aan [de werkneemster] onder andere het volgende:
“This serves to confirm that we discussed and agreed that your labour agreements first term will be 6 months, meaning an additional 4 after the initial 2.
Moreover, you will get an 8% vacation allowance over your salary, excluding possible bonuses.
Hi ….. Above the terms which we agreed to continue the labor agreement.”
2.4.
Op 15 november 2019 bericht [de werkgever], voor zover hier van belang, het volgende aan [de werkneemster]:
“ Deze email strekt tot bevestiging dat jou arbeidsovereenkomst die regulier afloopt op 30 november 2019 niet zal worden verlengd. Zoals zojuist besproken verzoek ik jou om vanaf 12.00 uur vandaag jou vakantiedagen op te nemen, jou aandeel in de vakantievergoeding en alle andere onder de arbeidsovereenkomst aan jou verschuldigde bedragen zullen op of voor 30 november 2019, aan jou betaalbaar worden gesteld.”
2.5.
Op 19 november 2019 reageert [de werkneemster] hierop per e-mail als volgt:
“Your email (…) was received in good order. However I would like to bring your attention that based on my labor agreement my agreement ends in December 31, 2019 and not on November 30, 2019. Based on your e-mail dated August 31, 2019 which is below.”
2.6.
Vanaf 15 november 2019 heeft [de werkneemster] geen werkzaamheden meer voor [de werkgever] verricht.

3.Het geschil

3.1. [
de werkneemster] verzoekt het Gerecht bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
1. [de werkneemster] gratis admissie te verlenen;
2. voor recht te verklaren dat de arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk en onregelmatig is beëindigd en [de werkgever] aldus schadeplichtig is;
3. [de werkgever] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van USD 11.200,- alsmede de niet genoten vakantiedagen in verband met dat onregelmatige ontslag;
4. [de werkgever] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding gelijk aan het maandsalaris in verband met de kennelijke onredelijkheid van het ontslag, althans een door het gerecht in goede justitie te bepalen vergoeding aan de hand van de omstandigheden van het geval;
5. [de werkgever] te veroordelen tot het betalen van de wettelijke- en de vertragingsrente over de maanden november en december 2019;
6. [de werkgever] te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.
Volgens [de werkneemster] is er sprake van slecht werkgeverschap en wanprestatie aan de zijde van [de werkgever] dan wel is het ontslag kennelijk onredelijk. De aan het ontslag ten grondslag gelegde reden is vals of voorgewend. [de werkgever] is dan ook schadeplichtig jegens [de werkneemster]. Daarnaast is er sprake van onregelmatige beëindiging van het dienstverband waardoor [de werkgever] eveneens schadeplichtig is nu door [de werkgever] de dwingendrechtelijke arbeidsrechtelijke en opzeggingsbepalingen niet in acht zijn genomen.
3.3. [
de werkgever] voert verweer dat het Gerecht hierna, voor zover van belang, zal beoordelen.

4.De beoordeling

4.1. [
de werkgever] heeft aangevoerd dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op 31 december 2020 tot een einde is gekomen (en niet op 30 november 2019, zoals hij ter zitting heeft erkend). [de werkgever] heeft in dat kader verklaard dat hij op de laatste dag van de proeftijd het functioneren van [de werkneemster] ter sprake heeft gebracht. [de werkgever] twijfelde op dat moment aan het functioneren van [de werkneemster] en wilde zich niet op voorhand vastleggen voor de nog resterende tijd van het contract. [de werkgever] heeft op dat moment, eind augustus 2019, aan [de werkneemster] voorgesteld om de arbeidsovereenkomst te beperken tot 31 december 2020. Volgens [de werkgever] is [de werkneemster] daarmee akkoord gegaan. Ter onderbouwing heeft [de werkgever] verwezen naar de mail van [de werkneemster] van 19 november 2020 waar dat volgens haar uit blijkt. Volgens [de werkgever] is de arbeidsovereenkomst dan ook rechtsgeldig beëindigd.
4.2.
Het Gerecht overweegt het volgende. Tussentijdse aanpassing van de arbeidsovereenkomst vergt een tijdige duidelijke en ondubbelzinnige instemming van de werknemer, zeker als sprake is van een verslechtering van de arbeidsvoorwaarden. Dat is het geval nu de overeengekomen looptijd wordt verminderd. Gesteld noch gebleken is dat [de werkneemster] instemmend heeft gereageerd op de mededelingen die [de werkgever] per Whatsapp op 31 augustus 2019 aan haar heeft gedaan. [de werkneemster] zelf zegt, en dat wordt door [de werkgever] niet dan wel onvoldoende betwist, dat zij na ontvangst van de Whatsapp berichten, hierop nooit instemmend heeft gereageerd. Dat betekent dat er geen sprake is van een tussen partijen overeengekomen wijziging van de arbeidsduur.
4.3.
Die tijdige duidelijke en ondubbelzinnige instemming van [de werkneemster] kan niet worden afgeleid uit haar e-mailbericht van 19 november 2019. Die e-mail strekt ertoe [de werkgever] erop te wijzen dat hij over het hoofd ziet dat niet in november maar pas in december 2019 de arbeidsovereenkomst zal eindigen; “
Based on your e-mail dated August 31, 2019 which is below.”Uit deze e-mail kan niet worden afgeleid dat [de werkneemster] eerder akkoord is gegaan of op 19 november 2019 alsnog akkoord is gegaan met de beperking van de contractsduur zoals [de werkgever] stelt. Bovendien is deze reactie niet tijdig genoeg.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat de arbeidsovereenkomst voortduurt tot en met 30 juni 2020. Door [de werkneemster] wordt gesteld dat sprake is van kennelijk onredelijk ontslag (artikel 7A:1615s BW) en van onregelmatige opzegging. Zij merkt de e-mail van 15 november 2019 van [de werkgever] terecht aan als opzegging. Op grond van artikel 7A:1615e lid 3 BW geldt een tussentijds opzegverbod voor overeenkomsten voor bepaalde tijd, tenzij partijen opzegging schriftelijk zijn overeengekomen. Dat is niet het geval, zo blijkt uit lezing van de arbeidsovereenkomst. Daarmee is gegeven dat er onregelmatig is opgezegd en dat brengt schadeplichtigheid met zich mee op grond van artikel 7A:1615o lid 1 BW. Op grond van lid 3 heeft [de werkneemster] de keuze om de volledige schadeloosstelling van artikel 1615r te vorderen en dat komt neer op de gehele salarissom tot en met 30 juni 2020. Daarvoor is niet nodig dat er een vordering op grond van artikel 1615s BW wordt ingesteld. Het Gerecht zal de vordering onder 4 van [de werkneemster] afwijzen. Uitbetaling van de schadeloosstelling door [de werkgever] impliceert namelijk dat er geen schade meer is die op grond van artikel 1615s BW voor vergoeding in aanmerking komt. Over de schadeloosstelling heeft [de werkneemster] geen wettelijke rente gevorderd zodat het Gerecht die ook niet kan toewijzen. Bij de gevorderde verklaring voor recht heeft [de werkneemster], gelet op het voorgaande, geen belang.
4.5.
Voorts heeft [de werkneemster] de wettelijke verhogingen en de wettelijke rente gevorderd over de salarissen van november en december 2019. Nu [de werkgever] verklaard heeft voornoemde salarissen pas in januari 2020 te hebben betaald, heeft [de werkneemster] recht op de vertragingsrente. Het Gerecht ziet echter aanleiding om deze te beperken tot maximaal 10%. De gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen.
4.6.
Nu [de werkgever] in het ongelijk wordt gesteld zal zij in de proceskosten worden veroordeeld, tot op heden aan de zijde van [de werkneemster] begroot op NAf 50,- aan griffierecht, NAf 249,50 aan explootkosten en NAf 1.000,- aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

Het Gerecht in Eerste Aanleg:
verleent aan [de werkneemster] gratis admissie;
veroordeelt [de werkgever] tot betaling aan [de werkneemster] van een schadeloosstelling van USD 11.200,- netto, alsmede tot betaling van de geldelijke vergoeding voor de als gevolg van de nietige opzegging niet genoten vakantiedagen,
veroordeelt [de werkgever] tot het voldoen van de wettelijke verhogingen tot maximaal 10% en de wettelijke rente over de salarissen van november en december 2019;
veroordeelt [de werkgever] in de kosten van deze procedure, tot op heden begroot op NAf 1.299,50 alsmede de nakosten, een en ander te voldoen binnen 5 dagen na datum van dit vonnis met de bepaling dat daarover wettelijke rente verschuldigd is te rekenen vanaf de 6e dag na dit vonnis;
wijst het meer of anders verzochte af;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, en op 21 juli 2020 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.