ECLI:NL:OGEAM:2020:56

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
21 juli 2020
Publicatiedatum
24 juli 2020
Zaaknummer
SXM20200040
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening van recht van erfpacht en loonvordering in arbeidsconflict

In deze zaak heeft [de werknemer] op 9 januari 2020 een verzoekschrift ingediend tegen [de werkgever] met betrekking tot een loonvordering en andere arbeidsgerelateerde geschillen. De werknemer, die sinds januari 2018 geen loon meer heeft ontvangen, verzoekt het Gerecht om betaling van achterstallig loon, vakantiedagen en een cessantia uitkering. De werkgever betwist de vorderingen en stelt dat de arbeidsovereenkomst per 1 januari 2018 is beëindigd omdat de werknemer niet meer op zijn werk is verschenen. Het Gerecht heeft de zaak behandeld op 21 juli 2020, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht.

De feiten van de zaak tonen aan dat de werknemer in 2001 of 2005 in dienst is genomen en dat er een mondelinge arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is overeengekomen. De werknemer heeft in juli 2018 een brief gestuurd waarin hij de werkgever sommeert om achterstallig loon te betalen. De werkgever heeft in augustus 2018 een bedrag van USD 2.760,- betaald, maar dit werd door de werknemer betwist als zijnde onvoldoende en niet ter beëindiging van de arbeidsovereenkomst.

Het Gerecht oordeelt dat de arbeidsovereenkomst niet is beëindigd en dat de werknemer recht heeft op doorbetaling van loon tijdens zijn arbeidsongeschiktheid. De werkgever heeft niet aangetoond dat de werknemer niet beschikbaar was voor werk. Daarnaast heeft het Gerecht geoordeeld dat de werknemer recht heeft op betaling van niet genoten vakantiedagen en dat de werkgever in de proceskosten moet worden veroordeeld. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM20200040
Beschikking d.d. 21 juli 2020
inzake
[de werknemer],
wonende in Sint Maarten,
verzoeker,
gemachtigde: de heer L.E. Beaton (schriftelijke volmacht),
tegen
de naamloze vennootschap [de werkgever] ,
gevestigd in Sint Maarten,
verweerster,
gemachtigde mr. F Kutluer,
Partijen zullen hierna “[de werknemer] ” en “[de werkgever]“ worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop
[de werknemer] heeft op 9 januari 2020 een verzoekschrift met producties ingediend.
Op 10 juni 2020 heeft [de werkgever] een verweerschrift met producties ingediend. Het verzoek is behandeld op dezelfde dag. [de werknemer] is in persoon verschenen, bijgestaan door de heer L. Beaton. [de werkgever] heeft zich doen vertegenwoordigen door de heer F. Richardson, directeur. Partijen hebben hun standpunten ter zitting nader toegelicht, [de werkgever] aan de hand van pleitaantekeningen
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1. [
de werkgever] heeft [de werknemer] in 2001 of in 2005 in dienst genomen als constructiewerker/lasser tegen een salaris van laatstelijk USD 600,- dollar per quincena (15 dagen).
2.2.
Bij brief van 9 juli 2018 laat [de werknemer] [de werkgever], voor zover hier van belang, het volgende weten:
“(…)
I do hereby one more again give you last notice of default for not having paid me the outstanding salaries and overtime hours worked prior to my sickness and sick-leave in the total amount of USD 2.760,- and summons you to pay me the abovementioned amount, now increased with late charge and the legal interest of due dates within and ultimately two days upon receipt hereof.
You also has not provided me with a sickness and accident insurance during my employment with you during these 15 years and also has not paid me my regular salaries or benefits during sick-leave.
Furthermore since January of this year you have not allow me no normally return on my job, despite your promises that you would call me to do so, while I remain at your disposal to comply with my contractual duties towards you
(…)’”
2.3.
In augustus 2018 betaalt [de werkgever] eenmalig een bedrag van USD 2.760,- aan [de werknemer]. Blijkens de kwitantie ziet die betaling op
“outstanding salaries and overtime”.[de werknemer] ondertekent de brief van 9 juli 2018 onder de handgeschreven tekst
“$ 2.760 Dinero Recivido Por”

3.Het geschil

3.1. [
de werknemer] verzoekt het Gerecht bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad [de werkgever] te veroordelen,
tot betaling van het loon van 31 januari 2018 tot en met 30 november 2019, vermeerderd met 15% vertragingsrente en de wettelijke rente vanaf de dag der verschuldigdheid tot en met de dag der algehele voldoening;
tot betaling van 30 niet genoten vakantiedagen, te vermeerderen met 15% vertragingsrente en de wettelijke rente te rekenen vanaf 31 januari 2018 tot en met de dag der algehele voldoening
tot uitbetaling van de cessantia uitkering ten bedrage van 21 ¼ week bruto loon.
Een bedrag gelijk aan 4 maanden opzegloon, alsmede [de werkgever] te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2. [
de werknemer] heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat hij ten onrechte vanaf januari 2018 geen loon meer heeft ontvangen. Na zijn arbeidsongeschiktheid heeft [de werknemer] zich beschikbaar gehouden om de bedongen werkzaamheden te verrichten maar [de werkgever] heeft hem sindsdien echter niet opgeroepen. Nu [de werkgever] de arbeidsovereenkomst met [de werknemer] niet heeft beëindigd is [de werkgever] dan ook gehouden om het achterstallige loon te voldoen, aldus [de werknemer].
3.3. [
de werkgever] voert verweer dat het Gerecht hierna, voor zover van belang, zal bespreken.

4.De beoordeling

4.1. [
de werkgever] heeft aangevoerd dat zij de arbeidsovereenkomst met [de werknemer] op 1 januari 2018 als beëindigd heeft beschouwd nu [de werknemer] sinds die dag niet meer op zijn werk is verschenen. [de werkgever] betwist, bij gebrek aan wetenschap, dat [de werknemer] in deze periode arbeidsongeschikt was. In juli 2018 heeft [de werknemer] schriftelijk verzocht om het achterstallige loon uit te betalen. In augustus 2018 heeft [de werkgever] een bedrag van USD 2.760,- dollar aan [de werknemer] betaald. Met deze betaling is er een einde aan de arbeidsovereenkomst gekomen, aldus [de werkgever].
4.2 [
de werknemer] heeft gesteld dat de arbeidsovereenkomst in januari 2018 niet tot een einde is gekomen. In de kerstvakantie van 2017 is [de werknemer] naar Santo Domingo gereisd en heeft hij, naast een maand vakantie aldaar, een medische behandeling ondergaan. Zoals nader ter zitting verklaard is hij op 5 april 2018 teruggekeerd en wilde vervolgens zijn werkzaamheden bij [de werkgever] hervatten. Door [de werkgever] is hij daarna niet meer tewerkgesteld terwijl hij zich wel beschikbaar heeft gehouden om de bedongen werkzaamheden te verrichten. Het is juist dat hij eenmalig een bedrag van USD 2.760,- heeft ontvangen. Dit bedrag bestond uit gedeeltelijk achterstallig loon maar was ook bedoeld om zijn ziektekosten in Santo Domingo te kunnen voldoen. Volgens [de werknemer] moet de arbeidsovereenkomst per 1 december 2019 als beëindigd worden beschouwd omdat [de werknemer] sinds die tijd een andere vaste baan heeft.
4.3.
Het Gerecht overweegt het volgende. Niet in geschil is dat er tussen partijen een mondelinge arbeidsovereenkomst is overeengekomen. Nu deze overeenkomst dateert uit 2001 of 2005 gaat het om een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd die door partijen niet zonder meer kan worden opgezegd. Partijen dienen zich daarbij te houden aan de wettelijke opzegbepalingen. [de werkgever] heeft aangevoerd dat zij met de betaling van een bedrag van USD 2.760 in augustus 2018 de arbeidsovereenkomst, per 1 januari 2018, als beëindigd heeft beschouwd omdat [de werknemer] vanaf 1 januari 2018 niet meer op zijn werk is verschenen. Het Gerecht volgt [de werkgever] daarin niet. Een eenmalige betaling maakt geen einde aan een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, tenzij met wederzijds goedvinden, maar daarvan is niet gebleken.
4.4.
Voorts heeft [de werknemer] verklaard dat hij in januari 2018 niet ‘zomaar’ niet op zijn werk is verschenen. [de werknemer] heeft gesteld dat hij in die periode na 1 januari 2018 een medische behandeling in Santo Domingo heeft ondergaan en derhalve arbeidsongeschikt was. Hoofdregel is dat opzegging tijdens arbeidsongeschiktheid niet is toegestaan. [de werkgever] heeft, bij gebrek aan wetenschap, de arbeidsongeschiktheid van [de werknemer] betwist. Het Gerecht gaat daar niet in mee. Immers, de directeur van [de werkgever] heeft ter zitting verklaard dat hij in augustus 2018 een bedrag van USD 2.760,- aan [de werknemer] heeft betaald onder meer voor het ondergaan van een chirurgische behandeling in Santo Domingo en daarmee gevolg gevend aan het verzoek van [de werknemer] zoals geformuleerd in de brief van 9 juli 2018. Naar het oordeel van het Gerecht heeft [de werkgever] daarmee erkend dat [de werknemer] een medische behandeling heeft ondergaan en daarmee ook dat hij toen in elk geval arbeidsongeschiktheid was. Bovendien is ter zitting vastgesteld dat [de werkgever] geen premies ziektekostenverzekering aan het SZV heeft afgedragen, evenmin loonbelasting heeft betaald en aan [de werknemer] nooit enige salarisstrook heeft gegeven. Dat betekent dat sprake is van zogenaamd zwart werk. Als [de werkgever] zich wel zou hebben gehouden aan de wet dan zou SZV gecontroleerd hebben of er daadwerkelijk sprake is van arbeidsongeschiktheid en zou SZV de medische kosten hebben betaald en de doorbetaling loon over de ziekteperiode hebben overgenomen. Deze illegale handelwijze van [de werkgever] is een reden te meer voor het Gerecht om uit te gaan van de juistheid van de stellingen van [de werknemer]. Als immers SZV haar wettelijke taak zou hebben kunnen uitvoeren dan zou er namelijk geen discussie kunnen bestaan over de vraag of er sprake is van arbeidsongeschiktheid of niet. Dat komt voor rekening en risico van [de werkgever]. Dit betekent dat over de periode van arbeidsongeschiktheid het loon moet worden doorbetaald.
4.5.
Naar het oordeel van het Gerecht is de arbeidsovereenkomst met [de werknemer] in de periode na zijn arbeidsongeschiktheid, in april 2018, evenmin tot een einde gekomen. Gesteld noch gebleken is namelijk dat [de werkgever] enige opzeggingshandeling heeft verricht. Voor zover [de werkgever] betoogt dat [de werknemer] na zijn arbeidsgeschiktheid geen werkzaamheden meer voor [de werkgever] heeft verricht en dus geen recht heeft op loon volgt het Gerecht [de werkgever] evenmin. [de werknemer] heeft immers verklaard (zie zijn brief van 9 juli 2018) zich na zijn arbeidsongeschiktheid beschikbaar te hebben gehouden om werkzaamheden voor [de werkgever] te verrichten, maar [de werkgever] heeft hem niet meer benaderd en [de werkgever] heeft dat niet dan wel onvoldoende weersproken. De stelling van [de werkgever] dat [de werknemer] ten tijde van zijn arbeidsgeschiktheid elders, maar niet voor [de werkgever], aan het werk was heeft [de werknemer] weersproken zodat dat bij gebreke aan een deugdelijke onderbouwing aan de zijde van [de werkgever] niet is komen vast te staan. Bovendien geldt dat het werken voor een andere werkgever niet zonder meer inhoudt dat de werknemer zich niet meer beschikbaar houdt voor [de werkgever]. [de werknemer] diende immers te voorzien in zijn levensonderhoud omdat [de werkgever]s onterecht zijn loon niet meer doorbetaalde. Naar het oordeel van het Gerecht stopt de loondoorbetalingsverplichting van [de werkgever] dan ook niet eerder dan op 1 december 2019, de dag per wanneer volgens [de werknemer] de arbeidsovereenkomst tot een einde is gekomen omdat hij een andere werkkring heeft gevonden. Het Gerecht wijst de loonvordering dan ook toe.
4.6. [
de werknemer] heeft voorts de uitbetaling verzocht van 30 niet genoten vakantiedagen over de periode 2017-2019. [de werkgever] doet een beroep op verjaring. De Vakantieregeling schrijft in artikel 14 voor dat de werkgever een register bijhoudt van de aan de werknemer verleende en genoten vakantie. Een dergelijk register heeft [de werkgever] niet in het geding gebracht. Dat betekent dat het Gerecht uitgaat van het gelijk van [de werknemer], temeer omdat de werkgever niet uitlegt hoeveel vakantiedagen met [de werknemer] zijn overeengekomen. Daarom gaat het Gerecht ervan uit dat de vakantiedagen zien op de laatste 2 jaar vóór 1 december 2019 zodat aan verjaring (of beter gezegd: verval van vakantiedagen) niet wordt toegekomen, gelet op de indiening van het verzoekschrift op 9 januari 2020 bij dit Gerecht.
4.7.
Voorts heeft [de werknemer] verzocht om toekenning van een cessantia uitkering. Naar het oordeel van het Gerecht komt deze uitkering echter niet voor toewijzing in aanmerking. Immers, de arbeidsovereenkomst tussen [de werknemer] en [de werkgever] is niet geëindigd vanwege ontslag of opzegging door [de werkgever], maar omdat [de werknemer] per 1 december 2020 een andere baan heeft gevonden zodat hij per die datum vrijwillig uit dienst is gegaan. Een dergelijk vrijwillig ontslag valt niet onder de reikwijdte van artikel 3 lid 1 van de Cessantialandsverordening.
4.8. [
de werknemer] heeft daarnaast verzocht om een vergoeding vanwege onregelmatige opzegging aan de zijde van [de werkgever]. Naar het oordeel van het Gerecht komt [de werknemer] daarvoor niet in aanmerking nu van een onregelmatige opzegging geen sprake is geweest, nu hij, zoals hiervoor overwogen, zelf ontslag heeft genomen. Gesteld noch gebleken is overigens dat [de werknemer] ontslag op staande voet heeft genomen. In dat geval had deze vordering mogelijk wel kunnen worden toegewezen.
4.9.
De wettelijke verhogingen worden, zoals te doen gebruikelijk, ambtshalve gematigd tot 10%. Over de vergoeding voor de vakantiedagen zijn de wettelijke verhogingen niet toewijsbaar omdat dit geen loon is in de zin van artikel 7A:1614q BW. De vertragingsrente zal worden toegewezen vanaf de dag van verschuldigdheid van de loontermijnen. Wat de vakantiedagen betreft wordt de wettelijke rente toegewezen vanaf 1 december 2019 tot de dag van algehele betaling.
4.10.
Nu [de werkgever] grotendeels in het ongelijk wordt gesteld zal zij in de proceskosten worden veroordeeld, tot op heden aan de zijde van Peters begroot op NAf 50,- aan griffierecht, NAf 249,50 aan explootkosten en NAf 1.000,- aan salaris gemachtigde.

5.Het Gerecht

veroordeelt [de werkgever]:
tot betaling aan [de werknemer] van het loon vanaf 31 januari 2018 tot en met 30 november 2019, te vermeerderen met 10% aan wettelijke verhogingen en de wettelijke rente hierover vanaf de dag der verschuldigdheid van elke loontermijn tot en met de dag van algehele voldoening;
tot betaling aan [de werknemer] van het geldelijk equivalent van 30 niet genoten vakantiedagen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 december 2019 tot dag van algehele voldoening;
in de kosten van deze procedure tot op heden aan de zijde van [de werknemer] begroot op NAf. 1.299,50;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J.J. van Rijen en op 21 juli 2020 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.