ECLI:NL:OGEAM:2020:53

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
8 juli 2020
Publicatiedatum
17 juli 2020
Zaaknummer
SXM202000345
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst met toekenning van een vergoeding in het arbeidsrecht

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 8 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgever, vertegenwoordigd door mr. W. Ten Veen, en een werknemer die in persoon procedeerde. De werknemer, die sinds 1 juni 2009 als chief financial officer werkzaam was, had een salaris van NAf. 11.730,00 bruto per maand. Na een periode van arbeidsongeschiktheid hebben partijen onderhandeld over een beëindigingsregeling, maar deze is door de werknemer niet ondertekend. De werkgever verzocht het Gerecht om de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van gewichtige redenen, terwijl de werknemer verzocht om afwijzing van het verzoek en om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met een netto beëindigingsvergoeding van NAf. 225.000,00.

Tijdens de mondelinge behandeling op 24 juni 2020, die vanwege de Corona-crisis via videoverbinding plaatsvond, werd duidelijk dat partijen het erover eens waren dat de arbeidsovereenkomst moest eindigen. Het Gerecht oordeelde dat de ontbinding op grond van veranderde omstandigheden gerechtvaardigd was. De rechter benadrukte dat de ontbindingsprocedure niet de juiste methode was om de geschilpunten rondom de Settlement Agreement te behandelen, en dat deze in een gewone arbeidsrechtelijke procedure aan de orde moesten komen.

Het Gerecht besloot de arbeidsovereenkomst te ontbinden en kende de werknemer een vergoeding van NAf. 225.000,00 bruto toe, die op de fiscaal meest gunstige wijze aan de werknemer moest worden uitbetaald. De proceskosten werden voor eigen rekening van partijen gesteld. De uitspraak werd gedaan door mr. A.J.J. van Rijen en is op 8 juli 2020 uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM202000345
Beschikking d.d. 8 juli 2020
inzake
de naamloze vennootschap
[de Bank],gevestigd in Sint Maarten,
verzoekster,
hierna: de werkgever,
gemachtigde: mr. W. TEN VEEN,
tegen
[de werknemer],wonende in Sint Maarten,
verweerder,
hierna: de werknemer,
procederende in persoon.

1.1. Het procesverloop

1.1.
Het Gerecht heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
verzoekschrift met producties, ontvangen op 6 maart 2020,
nagezonden producties van de werkgever,
verweerschrift met producties van de werknemer.
1.2.
Vanwege de Corona-crisis heeft de mondelinge behandeling pas op 24 juni 2020 plaatsgevonden. De werknemer heeft door middel van een videoverbinding vanuit Nederland hieraan deelgenomen. De directeur van de werkgever was op Sint Maarten aanwezig. De gemachtigde van de werkgever en een andere directeur hebben via videoverbinding met Curaçao aan de zitting deelgenomen. De griffier heeft aantekening gehouden van wat er is gezegd.
1.2.
Aan het einde van de zitting heeft de rechter gezegd dat vandaag uitspraak wordt gedaan.

2.De feiten

2.1.
De werknemer (geboren op 7 januari ….) is op 1 juni 2009 als chief financial officer in dienst getreden. Zijn salaris bedraagt NAf. 11.730,00 bruto per maand, exclusief emolumenten. Hij oefent zijn functie uit op het hoofdkantoor op Sint Maarten.
2.2.
Nadat de werknemer geruime tijd arbeidsongeschikt is geweest hebben partijen met elkaar onderhandeld over een beëindigingsregeling. Die is door de werkgever opgesteld maar door de werknemer niet ondertekend.

3.Het geschil

3.1.
De werkgever verzoekt het Gerecht
“de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst, onder de voorwaarde dat onherroepelijk in rechte komt vast te staan dat deze thans nog bestaat, per 31 maart 2020, dan wel zo spoedig mogelijk daarna, te ontbinden op grond van gewichtige redenen bestaande uit veranderingen in omstandigheden, onder toekenning aan [de werknemer] van al hetgeen in de Settlement Agreement is opgenomen.”
3.2.
De werknemer besluit zijn verweerschrift als volgt:
“tot afwijzing van het ingediende verzoek en bij toewijzing tot toekenning van het verzoek van verweerder:
ontbinding van de arbeidsovereenkomst rekening houdende met de wettelijke opzegtermijn van drie maanden;
benoeming van een gerechtelijk deskundige met als opdracht de nog openstaande zaken op te lossen (waaronder het pensioen);
toekenning van een netto beëindigingsvergoeding van NAf. 225.000;
toekenning van een bankgarantie voor de verschuldigde belasting over 2020;
toekenning van een schadevergoeding van NAf. 71.280 als gevolg van het verstrekken van onjuiste loonbelastingkaarten;
toekenning van een schadevergoeding van NAf. 1 voor het leed wat is aangedaan.
Waarbij voor het totale toegekende bedrag geldt dat het € equivalent wordt overgemaakt naar de bankrekening van de werknemer in de Nederland.”
3.3.
Op de argumenten van partijen gaat het Gerecht hierna in, voor zover zij relevant zijn voor de beoordeling.

4.De beoordeling

4.1.
Uit de processtukken en het besprokene op de zitting volgt dat partijen het erover eens zijn dat de arbeidsovereenkomst moet eindigen omdat een vruchtbare samenwerking in de toekomst niet mogelijk is. Dat is reden voor het Gerecht om de arbeidsovereenkomst op grond van een gewichtige reden, bestaande uit veranderde omstandigheden, te ontbinden.
4.2.
Ter zitting is gebleken dat de Settlement Agreement niet kon worden ondertekend vanwege kwesties die zien op de afwikkeling van het dienstverband, zoals de punten b, d, e en f van de werknemer (hiervoor onder 3.2.). Zoals ter zitting is uitgelegd door de rechter is de (voorwaardelijke) ontbindingsprocedure niet de juiste methode om deze kwesties aan de rechter voor te leggen. Partijen moeten hier samen uitkomen en als dat niet lukt kunnen zij in een gewone arbeidsrechtelijke procedure (zogenaamde EJ-procedure) dit geschil aan de rechter voorleggen. Niettemin hebben partijen op de zitting wat betreft het pensioen en de afwikkeling van de (loon)belasting werkafspraken gemaakt om deze kwesties op te lossen. Verder geldt dat de ontbindingsrechter evenmin kan beslissen of partijen wilsovereenstemming hebben bereikt over de Settlement Agreement per 31 maart 2020, zoals de werkgever stelt. Dat moet ook worden uitgemaakt in een bodemprocedure.
4.3.
Een ander geschilpunt is ook van fiscale aard, namelijk of de zogenaamde expatregeling op de door het Gerecht toe te kennen vergoeding van toepassing is (punt c van de werknemer). Als dat wel van toepassing is zou dat betekenen dat het bedrag van NAf. 225.000,00, waarover partijen instemming hebben, door de werkgever netto aan de werknemer moet worden uitbetaald. Als die regeling niet van toepassing is dan moet de werkgever premies en loonbelasting inhouden. Daarover is afgesproken dat dit, in het kader van de aan de belastingdienst door de werknemer te vragen
ruling, zal worden uitgezocht. Als de belastingdienst het standpunt van de werknemer volgt zal het bedrag netto worden uitbetaald, zo heeft de werkgever op de zitting medegedeeld. Zo niet, dan moet de werkgever inhoudingen plegen. Dat betekent dat het Gerecht in de beslissing zal volstaan met de bepaling dat de bruto-vergoeding op de voor de werknemer fiscaal meest gunstige wijze moet worden uitbetaald. En wat die behelst volgt uit de
ruling.
4.4.
Het Gerecht kan de arbeidsovereenkomst niet met terugwerkende kracht ontbinden, zoals de werkgever feitelijk vraagt. Evenmin is de ontbindingsrechter gehouden om rekening te houden met de wettelijke opzegtermijn (punt a van de werknemer).
4.5.
Omdat partijen akkoord zijn over de voorwaarden rondom de ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal het Gerecht beslissen zoals hieronder is vermeld. Vanwege het akkoord over de vergoeding is het niet nodig om aan de werkgever een intrekkingstermijn te geven. Omdat partijen het hoe dan ook eens zijn over de vergoeding (betaling daarvan is dus niet afhankelijk van de vraag of de arbeidsovereenkomst al dan niet reeds is geëindigd) zal het Gerecht deze vergoeding onvoorwaardelijk toekennen.
4.6.
Het Gerecht ziet aanleiding om te bepalen dat partijen de proceskosten ieder voor eigen rekening zullen houden.

5.De beslissing

Het Gerecht:
ontbindt de arbeidsovereenkomst, voor zover deze nog mocht bestaan, per heden,
kent aan de werknemer een vergoeding naar billijkheid toe van NAf. 225.000,00 bruto, die op de door de fiscus goed te keuren fiscaal zo gunstig mogelijke wijze aan de werknemer moet worden uitbetaald,
veroordeelt de werkgever om dit bedrag aan de werknemer te betalen, binnen 14 dagen na heden,
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, en op 8 juli 2020 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.