ECLI:NL:OGEAM:2020:39

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
15 mei 2020
Publicatiedatum
5 juni 2020
Zaaknummer
820.00004/19
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten inzake ambtelijke omkoping en witwassen door een politicus

Op 15 mei 2020 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een politicus, die werd beschuldigd van ambtelijke omkoping en witwassen. De verdachte, geboren in 1970, werd beschuldigd van het aannemen van steekpenningen van verschillende bedrijven, waaronder [bedrijfsnaam 1] B.V. en [bedrijfsnaam 3] TCI Ltd, in ruil voor het gunnen van overheidscontracten. De totale waarde van de steekpenningen bedroeg bijna 4 miljoen USD. De kroongetuige, [getuige 1], verklaarde dat hij steekpenningen aan de verdachte had betaald en dat deze betalingen waren bedoeld om de verdachte te bewegen om zijn invloed aan te wenden voor de gunning van projecten. Het gerecht oordeelde dat de verklaringen van de kroongetuige betrouwbaar waren en dat de overeenkomst met hem niet onrechtmatig was. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 maanden, waarbij het gerecht rekening hield met de lange duur van de detentie in een politiecel en de publiciteit rondom de zaak. Het gerecht verwierp de argumenten van de verdediging over schending van de onschuldpresumptie en de partijdigheid van de rechter-commissaris. De verdachte werd schuldig bevonden aan het medeplegen van het aannemen van giften als ambtenaar en het witwassen van crimineel vermogen.

Uitspraak

Parketnummer: 820.00004/19
Uitspraak: 15 mei 2020
Tegenspraak
Vonnis van dit gerecht in de strafzaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte:
[VERDACHTE],
geboren op [geboortedatum] 1970 in [geboorteland],
wonende te [adres] in [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 mei 2019, 25 oktober 2019, 14 november 2019, 9 maart, 10 maart, 11 maart, 12 maart, 13 maart 2020, 3 april en 24 april 2020.
Het gerecht heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. E.F. Sulvaran naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie aan dit vonnis gehecht. De daarin vermelde tenlastelegging geldt, met inachtneming van het voor overwogene, als hier overgenomen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, leest het gerecht deze voor de leesbaarheid in de bewezenverklaring cursief verbeterd.
De verdenking komt er - kort en zakelijk weergegeven – op neer dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan:
-
ten aanzien van feit 1-
medeplegen van het als ambtenaar aannemen van steekpenningen van [bedrijfsnaam 1]B.V. en/of [bedrijfsnaam 2] te weten:
a. primair: een geldbedrag van USD 1.847.685,24
subsidiair: een contant geldbedrag van USD 850.000,- en/of
een giraal geldbedrag van USD 40.000,- en/of
een perceel grond [naam perceel 1] Property
meer subsidiair: enig geldbedrag
primair: een kredietlijn/kwijtscheldingen ter waarde van ANG 900.000,-
subsidiair: enig geldbedrag
primair: werkzaamheden aan de woning van verdachte ter waarde van ANG 135.292,88
subsidiair: enig geldbedrag
een auto ter waarde van USD 200.000,-;
-
ten aanzien van feit 2 –
medeplegen van het als ambtenaar aannemen van steekpenningen van [bedrijfsnaam 3] TCI Ltd te weten:
a. primair: een geldbedrag van USD 700.000,-;
subsidiair een contant geldbedrag van USD 82.468,37en/of
een giraal geldbedrag van USD 260.000,- en/of
een perceel grond [naam perceel 1] Property
meer subsidiair: enig geldbedrag
-
ten aanzien van feit 3 –
medeplegen van het als ambtenaar aannemen van steekpenningen van [bedrijfsnaam 4] en/of [bedrijfsnaam 5] ([naam bedrijf 4+5]) te weten:
a. primair: een geldbedrag van USD 1.065.524,25 en/of USD 179.000,-
subsidiair: een contant geldbedrag van USD 83.000,-
meer subsidiair: enig geldbedrag.
-
ten aanzien van feit 4 -
medeplegen van witwassen ten aanzien van twee percelen grond: [naam perceel 1] Property en [naam wijk 1], meermalen gepleegd.
Nietigheid van de inleidende dagvaarding
De raadsman heeft betoogd dat de dagvaarding ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 nietig verklaard moet worden, omdat:
Niet met voldoende precisie ten laste is gelegd waaruit het “handelen in strijd met zijn plicht” bestond. Volgens de raadsman kan de onrechtmatigheid van de gestelde tegenprestatie niet worden afgeleid uit het feit dat de verdachte een gift zou hebben aangenomen. Om te kunnen spreken van “in strijd met zijn plicht” moet er iets extra’s bijkomen, in die zin dat de tegenprestatie op zichzelf onrechtmatig moet zijn. Hierover vermeldt de tenlastelegging echter niets;
De tenlastelegging niet specificeert welk ambt en welke daarmee samenhangende ambtsplichten zij op het oog heeft;
De officier van justitie verzuimd heeft in plaats van de passieve omkoping het bepaalde in art. 372 bis (oud) ten laste te leggen, terwijl dat een zogeheten geprivilegieerde systematische specialis betreft.
Het gerecht overweegt hierover als volgt:
De tenlastelegging behelst het verwijt dat de verdachte steekpenningen heeft aangenomen van een drietal bedrijven, in ruil voor het, in zijn bediening, in strijd met zijn plicht gunnen of zorgen voor de gunning van overheidscontracten en/of het aangaan van een relatie met die bedrijven, om gunning van toekomstige overheidscontracten mogelijk te maken.
Volgens vaste rechtspraak handelt een ambtenaar die, in zijn bediening, steekpenningen aanneemt in ruil voor het gunnen van werk, in strijd met zijn plicht (o.a. HR 22 september 1987, NJ 1988, 381). Voorts heeft de Hoge Raad, onder meer in de door de raadsman aangehaalde zaken van 27 september 2005 (ECLI:NL:HR:2005:AT8328 en AT 8338) geoordeeld dat de term “in strijd met zijn plicht” mede feitelijke betekenis heeft. Gelet hierop acht het gerecht de tenlastelegging op dit punt voldoende feitelijk;
De tenlastelegging is voldoende duidelijk, doordat zij als ambten vermeldt: Minister, Gedeputeerde en/of Statenlid. Tot een nadere aanduiding van de aan elk ambt verbonden specifieke ambtsplichten was de officier van justitie, mede gelet op het onder a. overwogene, niet gehouden;
Art. 372 bis (oud) is geen specialis ten opzichte van de thans ten laste gelegde artikelen, reeds omdat hierin geheel ander handelen wordt strafbaar gesteld, betrekking hebbend op het meewerken aan de totstandkoming of de uitvoering van besluiten in strijd met het Statuut en andere wettelijke regelingen.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging
De raadsman heeft primair bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de strafvervolging van de verdachte, op de grond dat in deze zaak sprake is van een opeenstapeling van onherstelbare normschendingen, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Daarnaast is volgens de raadsman zodanig inbreuk gemaakt op de verdedigingsrechten van de verdachte, dat geen sprake meer is van een eerlijk proces als bedoeld in art. 6 van het EVRM. Voorts heeft de raadsman betoogd dat door de wijze van verhoren van een van de medeverdachten een ernstige inbreuk is gemaakt op beginselen van een behoorlijke rechtspleging, waardoor het wettelijk systeem in de kern is geraakt.
De raadsman heeft daartoe – kort gezegd - het volgende gesteld:
de door het openbaar ministerie met de getuige [getuige 1] gesloten kroongetuige- overeenkomst is onrechtmatig;
het openbaar ministerie heeft zich ten aanzien van de getuige [getuige 2] schuldig gemaakt aan parallelle opsporing, waardoor de verdediging buiten spel is gezet;
het openbaar ministerie heeft - lopende de strafzaak - uitlatingen gedaan in de media, waardoor de indruk werd gewekt dat de verdachte al veroordeeld was;
e behandelend rechter-commissaris was niet onpartijdig;
de verdachte is tijdens zijn detentie blootgesteld aan een onmenselijke en vernederende behandeling als bedoeld in art. 3 van het EVRM. Ook is zijn recht op “family life” als bedoeld in art. 8 van het EVRM geschonden.
Subsidiair heeft de raadsman (ten aanzien van de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2]) bewijsuitsluiting bepleit, meer subsidiair (vanwege alle genoemde normschendingen) strafvermindering.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een oneerlijk proces, noch van een inbreuk op enig beginsel van behoorlijke rechtspleging of andere normschending, en acht daarom geen grond aanwezig voor niet-ontvankelijk verklaring, bewijsuitsluiting of strafvermindering.
Het gerecht overweegt hierover als volgt.
Indien sprake is van een normschending en de rechtsgevolgen daarvan niet uit de wet blijken, moet worden beoordeeld of aan dat vormverzuim enig rechtsgevolg moet worden verbonden, en zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt. Daarbij moet telkens rekening worden gehouden met de in het zevende lid van art. 413 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) genoemde factoren, te weten het karakter, het gewicht en de strekking van de norm, de ernst van de normschending, het nadeel dat daardoor werd veroorzaakt en de mate van verwijtbaarheid van de degene die de norm schond.
Het rechtsgevolg van niet-ontvankelijk verklaring van het OM in de strafvervolging komt daarbij slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats indien een normschending daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Bij een inbreuk op de verdedigingsrechten van de verdachte die buiten het bereik van art. 413 Sv valt komt de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie slechts in aanmerking in het uitzonderlijke geval dat de inbreuk van dien aard en zodanig ernstig is, dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van art. 6 EVRM. Het moet dan gaan om een inbreuk die onherstelbaar is en die niet gecompenseerd is op een wijze die beantwoordt aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging. Bovendien moet die inbreuk het oordeel kunnen dragen dat “the proceedings as a whole were not fair”.
Tenslotte kan in zeer uitzonderlijke gevallen, ook zonder dat sprake is van een schending van de belangen van de verdachte, een niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie aan de orde zijn, namelijk in het geval van ernstige inbreuken op beginselen van een behoorlijke rechtspleging, waardoor het wettelijk systeem in de kern wordt geraakt.
Bewijsuitsluiting kan uitsluitend aan de orde komen indien het bewijsmateriaal door de normschending is verkregen, en komt in aanmerking indien door de onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden.
Strafvermindering komt in aanmerking indien aannemelijk is dat de verdachte daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden, dat dit nadeel is veroorzaakt door de normschending, dat het nadeel geschikt is voor compensatie door middel van strafvermindering en dat strafvermindering ook in het licht van het belang van het geschonden voorschrift en de ernst van de normschending gerechtvaardigd is.
a.) De overeenkomst met de kroongetuige
Blijkens een verslag van een gesprek op 19 september 2018 tussen [getuige 1] en de officier van justitie en een rechercheur van het Team Bestrijding Ondermijning heeft [getuige 1] verklaard bereid te zijn om als getuige zogeheten kluisverklaringen af te leggen. Deze verklaringen zijn in oktober 2018 afgelegd. Op basis daarvan is een voorgenomen overeenkomst tussen het openbaar ministerie en [getuige 1] tot stand gekomen die, op vordering van de officier van justitie, bij beschikking van 4 maart 2019 door de rechter-commissaris rechtmatig is geoordeeld.
De overeenkomst houdt als belangrijk onderdeel in dat het openbaar ministerie, in ruil voor [getuige 1]s medewerking aan het afleggen van verklaringen in de onderzoeken Larimar en Frozen, toezegt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaar te zullen eisen, in plaats van de passend geachte 6 jaar.
De rechter-commissaris heeft daarbij tevens kennisgenomen van de voorgenomen schikking ontneming en van een proces-verbaal van bevindingen van de officier van justitie d.d. 12 februari 2019 betreffende de gemaakte afspraken over de beveiliging van [getuige 1], alsmede van een zestal kluisverklaringen. Dat proces-verbaal van bevindingen en de kluisverklaringen bevinden zich in het dossier, alsook de op 8 maart 2019 gedateerde schikking ontneming. De rechter-commissaris heeft de met de getuige gesloten overeenkomst - met toepassing van het concordantiebeginsel - getoetst aan de in Nederland geldende wettelijke bepalingen omtrent de kroongetuige en heeft deze rechtmatig geoordeeld. Voorts heeft hij de getuige [getuige 1] en diens verklaringen betrouwbaar geoordeeld. De rechter-commissaris heeft de getuige op 12 maart 2019 gehoord, van welk verhoor proces-verbaal is opgemaakt, dat zich ook in het dossier bevindt.
Het gerecht stelt voorop dat het ontbreken van een wettelijke regeling omtrent de kroongetuige op Sint Maarten op zichzelf niet betekent dat een dergelijke afspraak onrechtmatig zou zijn. Wel moet worden voldaan aan de eisen die terzake - in de (ook hier te lande geldende) jurisprudentie van de Hoge Raad (in het kader van de in Nederland geldende wettelijke regeling) - zijn geformuleerd, waaronder in het bijzonder het vereiste van proportionaliteit en subsidiariteit, alsmede aan de eisen van een eerlijk proces als bedoeld in art. 6 EVRM. Voorts moet de afspraak betrekking hebben op een opsporingsonderzoek naar misdrijven van voldoende gewicht. De toegezegde strafvermindering van een onvoorwaardelijke tijdelijke gevangenisstraf mag maximaal de helft bedragen.
Tenslotte dient het openbaar ministerie openheid te verschaffen over de met de getuige gemaakte afspraken en mag er geen sprake zijn van een verkapte financiële beloning voor het afleggen van een verklaring.
De raadsman heeft betoogd dat de door het openbaar ministerie met de getuige [getuige 1] gesloten overeenkomst onrechtmatig is. Hij stelt dat de gemaakte afspraken in strijd komen met het recht van de verdachte op een eerlijk proces als bedoeld in art 6 EVRM. In het bijzonder is volgens de raadsman sprake van strijd met het proportionaliteitsbeginsel en het subsidiariteitsbeginsel. Ook heeft het openbaar ministerie volgens de raadsman onvoldoende openheid verschaft over de met de getuige gemaakte afspraken.
De raadsman heeft daartoe het volgende gesteld.
De afspraken zijn gemaakt met degene die als hoofdverdachte de grootste verantwoordelijkheid draagt, zonder wie de strafbare feiten niet zouden zijn begaan, en tegen wie ten tijde van het sluiten van de overeenkomst al voldoende bewijs voorhanden was, zodat aangenomen moet worden dat de overeenkomst uitsluitend is gesloten met het doel om bewijs te verzamelen tegen de verdachte [verdachte]. [getuige 1] had voor de keuze gesteld moeten worden ofwel naar waarheid te verklaren, ofwel zelf zwaar gestraft te worden. In plaats daarvan heeft [getuige 1] de overeenkomst aangeboden gekregen en heeft hij het openbaar ministerie gechanteerd door te eisen dat hij zou worden overgeplaatst van het Huis van Bewaring te Point Blanche op Sint Maarten naar een Huis van Bewaring in Nederland. Bovendien mag hij volgens de schikking over de ontneming een groot deel van zijn criminele buit houden, waardoor hij een financieel belang heeft gekregen bij het afleggen van zijn verklaringen.
Het gerecht overweegt hierover als volgt.
Het gaat in deze zaak om een verdenking van grootschalige omkoping door internationale bedrijven van een van de meest prominente en bekende politieke figuren in Sint Maarten met een groot netwerk, aan wie door veel Sint Maartenaren reeds vele jaren, zowel voor als achter de schermen een vrijwel ongelimiteerde macht en invloed wordt toegedicht bij alle belangrijke (infrastructurele) projecten op het eiland. In een kleine samenleving als die van Sint Maarten moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat er weinig bereidheid zal zijn bij betrokkenen om over vermeende corruptie door een dergelijke persoon te verklaren, omdat de repercussies daarvan op zowel het persoonlijke als het zakelijke leven van degene die die verklaring aflegt zeer groot kunnen zijn.
Door de rol die [getuige 1] speelde bij de aanbesteding van overheidsopdrachten aan de bedrijven en door zijn contacten met [verdachte] beschikte hij als een van de weinigen bij uitstek over die informatie. Verder brengt de aard van de verdenking (omkoping/witwassen) en het intellectuele niveau van de betrokkenen mee dat verwacht moet worden dat ander bewijsmateriaal in de vorm van een paper trail lastig te vinden zou zijn, terwijl ook niet goed denkbaar is welke andere opsporingsmethoden met succes binnen redelijke termijn hadden kunnen worden ingezet. Het is dan ook alleszins te rechtvaardigen, zo is het gerecht met de rechter-commissaris van oordeel, dat het openbaar ministerie is overgegaan tot het sluiten van de kroongetuige-overeenkomst met [getuige 1]. Het feit dat de ondervraging van de getuige zich niet (alleen) richtte op diens eigen rol, maar (vooral) ook op die van [verdachte] hoeft, anders dan bij de raadsman kennelijk het geval is, dan ook geen verbazing te wekken. In ieder geval vormt het geen reden om de met de getuige gemaakte afspraak onrechtmatig te achten. Dat [getuige 1] zich – volgens de raadsman nog meer dan anderen - ook zelf schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten doet, mede gelet op het grote maatschappelijke belang om de politieke machthebbers in het systeem van corruptie op Sint Maarten te ontmaskeren, aan het bovenstaande niet af.
Het gerecht deelt niet de overtuiging van de raadsman dat hetzelfde resultaat bereikt had kunnen worden door de getuige – op basis van het bewijsmateriaal dat er ten tijde van het sluiten van de overeenkomst al tegen hem lag - een zware straf in het vooruitzicht te stellen als hij niet – zonder voorwaarden – zou verklaren over de rol van [verdachte]. [getuige 1] heeft juist aangegeven onder voorwaarden meer te willen verklaren dan hij tot op dat moment bereid was geweest te doen, in het bijzonder over de rol van politici, met name [verdachte]. Zo is het ook pas na het sluiten van de overeenkomst geweest dat [getuige 1] heeft verklaard over de door hem gedane contante betalingen aan [verdachte], van welke betalingen tot dan toe niet op andere wijze was gebleken.
De afspraak met de getuige [getuige 1] betreft misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis mogelijk is, die in georganiseerd verband zijn gepleegd en die een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren, zodat ook is voldaan aan het vereiste van voldoende gewicht van de zaken waarover de afspraak zich uitstrekt.
Anders dan de raadsman meent, is het feit dat [getuige 1], met succes, heeft gevraagd om overgeplaatst te worden naar een Huis van Bewaring in Nederland, niet aan te merken als chantage van het openbaar ministerie. Zoals uit het verslag van het gesprek van 19 september 2019 blijkt, hield dat verzoek verband met de reële mogelijkheid dat [getuige 1]s veiligheid op Sint Maarten in gevaar zou kunnen komen indien hij over anderen zou gaan verklaren.
Ten aanzien van de schikking ontneming overweegt het gerecht als volgt.
Zoals door de Hoge Raad (binnen het kader van de Nederlandse wetgeving) is geoordeeld maakt een schikking over de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel geen deel uit van de aan het oordeel van de rechter-commissaris onderworpen overeenkomst terzake de toezegging van strafvermindering. De officier van justitie behoudt, los van een dergelijke overeenkomst, de algemene bevoegdheid om een dergelijke schikking aan te gaan, zij het dat hij de rechter-commissaris over de totstandkoming en de inhoud van de schikking moet informeren, hetgeen in dit geval is gebeurd. Daarnaast mag een dergelijke schikking geen verkapte financiële beloning zijn voor het afleggen van een verklaring.
Blijkens de met [getuige 1] gesloten schikkingsovereenkomst is het wederrechtelijk verkregen voordeel uit de onderhavige zaak begroot op ruim 2.2 miljoen euro, waarbij is overeengekomen dat [getuige 1] daarvan de helft moet betalen. De schikking vermeldt dat deze betaling zal worden verrekend met (de opbrengsten van) hetgeen onder [getuige 1] in conservatoir beslag is genomen. Zoals de officier van justitie ter terechtzitting van 27 mei 2019 heeft toegelicht, moet [getuige 1] van het geld dat hij na betaling van de 1,1 miljoen euro overhoudt, plus een deel van het conservatoir beslag van 1,8 miljoen euro, zijn eigen beveiliging verzorgen en in zijn levensonderhoud voorzien.
In het proces-verbaal van bevindingen van de officier van justitie van 12 februari 2019 is op overtuigende wijze uiteengezet dat het afleggen van verklaringen door [getuige 1] inderdaad gevaar met zich brengt voor zijn fysieke veiligheid. Voorts is beredeneerd waarom, bij gebrek aan financiële middelen, capaciteit en expertise op Sint Maarten om de (gehele) zorg voor [getuige 1]s veiligheid te kunnen waarborgen, is gekozen voor een model waarbij, anders dan gebruikelijk, de beveiligingsmaatregelen voor een groot deel bij de getuige zelf zijn belegd, reden waarom is afgesproken dat daartoe een deel van hetgeen onder hem in conservatoir beslag is genomen in jaarlijkse of halfjaarlijkse termijnen aan hem ter beschikking zal worden gesteld.
Daarnaast wordt melding gemaakt van het feit dat [getuige 1] bijna de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, niet beschikt over een pensioenvoorziening en minder makkelijk dan anderen uit reguliere inkomsten zijn beveiligingskosten kan betalen, kosten die, bij volledige ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, ten laste waren gekomen van het openbaar ministerie.
Het gerecht acht de door het openbaar ministerie op dit punt gemaakte afspraken begrijpelijk en te billijken, en is, anders dan de raadsman, mede gezien de hiervoor weergegeven uitleg van de officier van justitie, van oordeel dat de schikking terzake de ontneming niet kan worden beschouwd als een verkapte financiële beloning voor het afleggen van verklaringen.
Nu het openbaar ministerie voorts over alle onderdelen van de overeenkomst met [getuige 1], alsmede over de schikking en – voor zover mogelijk – ook over de afspraken rond zijn beveiliging, openheid heeft betracht, acht het gerecht de met deze getuige gesloten overeenkomst rechtmatig. Zij voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit en komt niet in strijd met het in art. 6 EVRM neergelegde recht op een eerlijk proces, noch wordt daardoor inbreuk gemaakt op de beginselen van een behoorlijke rechtspleging of op enige andere rechtsnorm.
Het verweer wordt verworpen.
b.) Parallelle opsporing
De raadsman heeft aangevoerd dat de officier van justitie de medeverdachte [getuige 2] in de periode van 16 juli 2019 tot en met 12 september 2019 meermalen heimelijk – buiten de aanwezigheid en buiten medeweten van de raadsman van de verdachte - door opsporingsambtenaren heeft laten verhoren, terwijl in de zaak tegen de verdachte reeds ter terechtzitting van 27 mei 2019 – op verzoek van de verdediging - was bevolen dat [getuige 2] door de rechter-commissaris als getuige zou worden gehoord. De verdediging stelt dat haar door deze gang van zaken de mogelijkheid is ontnomen om controle en invloed uit te oefenen op de gang van die verhoren, terwijl niet valt in te zien waarom een verhoor door de politie de voorkeur verdiende boven een verhoor door de rechter-commissaris of ter terechtzitting. De verdediging had juist in deze fase van het onderzoek een gerechtvaardigd belang om bij deze verhoren aanwezig te zijn, temeer nu [getuige 2] ermee bekend was dat de kans op een veroordeling van [verdachte] mede afhing van de mate waarin hij het bewijs zou aanvullen, aldus de raadsman. Voorts hebben de verhorende opsporingsambtenaren [getuige 2] blijkens de processen-verbaal van die verhoren strafvermindering aangeboden.
Aldus heeft de officier van justitie doelbewust of met grove veronachtzaming van belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort gedaan, door te trachten het bewijs in de strafzaak tegen de verdachte [verdachte] te beïnvloeden. Eenmaal bij de rechter-commissaris kon [getuige 2] al niet meer onbevangen verklaren, zodat deze normschending onherstelbaar is.
Het gerecht overweegt als volgt.
Op 27 mei 2019 is de zaak tegen de verdachte verwezen naar de rechter-commissaris voor het horen van de – in de zaak Larimar eveneens verdachte - [getuige 2] als getuige. Op 15 juli 2019 heeft [getuige 2] als verdachte in zijn eigen zaak een schriftelijke verklaring gestuurd aan de officier van justitie waarin hij – kort gezegd – zowel zichzelf als [verdachte] belast. In de periode van 16 juli 2019 tot en met 12 september 2019 is [getuige 2] vervolgens meermalen gehoord als verdachte in zijn eigen zaak. Ook in die verhoren heeft hij belastend verklaard over zowel zichzelf als [verdachte]. Van deze verhoren van [getuige 2] is op 3 oktober 2019 proces-verbaal opgemaakt. In oktober 2019 zijn deze processen-verbaal aan het dossier toegevoegd en ter kennis gekomen van de raadsman van de verdachte [verdachte]. Het verhoor door de rechter-commissaris van [getuige 2] als getuige heeft plaatsgevonden op 21 november 2019.
Het gerecht stelt voorop dat geen rechtsregel verbiedt dat de officier van justitie een verdachte in zijn eigen zaak laat verhoren, ook wanneer voorafgaand daaraan in een verwante zaak tegen een andere verdachte diens verhoor als getuige is bevolen.
Wel moet worden beoordeeld of de wijze waarop de officier van justitie in een concrete zaak van die bevoegdheid gebruik maakt, in strijd komt met algemene beginselen van behoorlijk strafprocesrecht en/of met het recht op een eerlijk proces als bedoeld in art. 6 EVRM.
Daarvan kan sprake zijn als het handelen van de officier van justitie ten doel heeft de verdachte – in dit geval [verdachte] - in zijn verdediging te schaden, bijvoorbeeld door diens raadsman uit het onderzoek te weren.
Naar het oordeel van het gerecht is daarvan in dit geval echter geen sprake.
Hiertoe wordt in de eerste plaats overwogen dat het, anders dan in de door de raadsman aangehaalde jurisprudentie, in casu niet gaat om verhoren van [getuige 2] als getuige in de zaak tegen [verdachte], maar om verhoren van [getuige 2] als verdachte in zijn eigen strafzaak. Dat wordt niet anders doordat [getuige 2], gezien de verwevenheid van de verdenkingen tegen beide verdachten, in genoemde verklaringen niet alleen zichzelf, maar ook [verdachte] heeft belast. Van belang is voorts dat die verhoren hebben plaatsgevonden naar aanleiding van de op 15 juli 2019 op initiatief van de verdediging van [getuige 2] - in diens eigen zaak - aan de officier van justitie toegezonden schriftelijke verklaring, waarop de verhoren in kwestie een logisch vervolg waren. Het gerecht acht niet aannemelijk geworden dat de officier van justitie [getuige 2] strafvermindering in het vooruitzicht heeft gesteld, indien hij belastend over [verdachte] zou verklaren. De enkele opmerking van de verbalisanten in een van die verhoren: “Dit is uw kans om hetgeen u weet te verklaren en uw positie te verduidelijken, hetgeen de officier van justitie mogelijk doet besluiten om de strafeis aan te passen”, is daartoe onvoldoende, reeds omdat daaruit, nog los van de vraag of deze opmerking kan worden toegerekend aan het openbaar ministerie, in het geheel niet blijkt van een feitelijke toezegging.
Voorts heeft de verdediging bij het verhoor van [getuige 2] als getuige door de rechter-commissaris de gelegenheid gehad om hem vragen te stellen over de door hem bij de politie afgelegde verklaringen. Dat dit niet is gebeurd, moet voor rekening van de verdediging blijven. De verdediging heeft niet beargumenteerd waarom dat verhoor in dit geval geen zin meer had. De enkele stelling dat “het effect dat de politieverhoren in zijn geest moeten hebben achtergelaten” niet meer kon worden uitgeschakeld, is daartoe onvoldoende.
Tenslotte wordt opgemerkt dat de verdediging van [verdachte], ook nadat [getuige 2] ter terechtzitting in zijn eigen zaak – in aanwezigheid van [verdachte] en diens raadsman – in grote lijnen zijn in de verhoren van juli en september 2019 afgelegde verklaringen had bevestigd, niet heeft verzocht om [getuige 2] alsnog ter zitting als getuige te horen.
Het handelen van de officier van justitie, te weten het doen horen van de verdachte [getuige 2] door de politie buiten aanwezigheid van de verdediging van de medeverdachte [verdachte], kwalificeert gelet op al het bovenstaande niet als een schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijk proces te kort is gedaan. Ook is geen sprake van een oneerlijk proces of van een inbreuk op beginselen van een behoorlijke rechtspleging of van enige andere normschending.
Op opsporingsambtenaren rust op grond van art. 185 Sv de plicht om ten spoedigste proces-verbaal op te maken van het door hen opgespoorde strafbare feit of van hetgeen door hen tot opsporing is verricht of bevonden. Het gerecht stelt vast dat de verhorende verbalisanten hun verhoren van [getuige 2] niet ten spoedigste in een proces-verbaal hebben vastgelegd. Immers, de verhoren hebben plaatsgevonden op 16, 17 en 18 juli en op 12 september 2019, maar daarvan is pas op 3 oktober 2019 proces-verbaal opgemaakt.
Het niet ten spoedigste opmaken van proces-verbaal levert een normschending op. Gezien het karakter en het relatief beperkte gewicht van de norm, samen met de beperkte ernst (in duur) van de normschending, alsook het feit dat niet is gebleken dat de verdachte van deze normschending nadeel heeft ondervonden, zal het gerecht volstaan met de constatering van de normschending en daaraan verder geen gevolgen verbinden.
c. ) Schending van de onschuldpresumptie
De verdediging heeft gesteld dat het openbaar ministerie in een gesproken persbericht van 24 mei 2019 en in een in maart 2020 gepubliceerd animatiefilmpje over de zaak Larimar onvoldoende zakelijk en terughoudend is geweest over de (rol van de) verdachte, waardoor deze – in de kleine samenleving van Sint Maarten – al publiekelijk was veroordeeld, nog voordat het proces tegen hem was begonnen.
Het gerecht overweegt hierover als volgt.
Op het openbaar ministerie rust de verplichting om ervoor te zorgen dat in haar publieke uitlatingen, buiten die in het kader van de procedure zelf, de verdachte niet als schuldig wordt aangeduid, zolang zijn schuld niet in rechte is komen vast te staan.
Bij de beoordeling van de stelling van de verdediging, dat de onschuldpresumptie is geschonden, is het criterium waaraan getoetst moet worden, dat mededelingen van het openbaar ministerie wat betreft de inhoud van de informatie en hun toonzetting moeten voldoen aan de terughoudendheid en zakelijkheid die in het licht van artikel 6 lid 2 EVRM, onder de gegeven omstandigheden van het openbaar ministerie gevergd mogen worden.
Het gerecht houdt in deze zaak rekening met de volgende omstandigheden.
Het gesproken persbericht is blijkens zijn inhoud vooral bedoeld om uitleg te geven over de voorlopige hechtenis van de verdachte en diens detentie-omstandigheden. Het bericht vangt aan met de mededeling dat het proces tegen de verdachte, die met naam wordt genoemd, voor het gerecht in Sint Maarten op 27 mei zal aanvangen, alwaar men dieper zal ingaan op de beschuldigingen en de feiten en omstandigheden die het openbaar ministerie tijdens het strafrechtelijk onderzoek heeft aangetroffen. Verder wordt opgemerkt dat de verdachte gedetineerd wordt gehouden omdat hij ervan wordt verdacht gedurende een langere tijd, ongeveer zo’n tien jaar, verschillende ernstige misdaden te hebben gepleegd.
Het persbericht vervolgt:
“Samengevat:
De heer [verdachte] accepteerde steekpenningen meermaals welke in totaal ongeveer 2 miljoen dollar betreft en hij was betrokken bij het witwassen van geld. Onderzoeken schetsen een beeld van een politicus die zijn positie heeft misbruikt voor persoonlijke baat.
Het geld dat hij nam is het geld van de belastingbetaler. Gewone en eerlijke St. Maartenaren hebben daarvoor betaald. Wij geloven dat dat niet goed is. Nu bevindt het land zich in een benarde situatie. Stel je voor wat we hadden kunnen doen als al dat geld op de juiste plaats terecht was gekomen.”
Het vervolg van het persbericht gaat vooral over de voorlopige hechtenis en de detentieomstandigheden en draagt het karakter van een verdediging tegen de opvatting dat de verdachte ten onrechte gedetineerd wordt gehouden.
Het gerecht constateert dat weliswaar in de eerste alinea van het persbericht de woorden: “beschuldiging” en “verdacht” worden gebruikt, en dat daarin ook wordt verwezen naar de terechtzitting die nog zou volgen. Door echter na de weergave van de beschuldigingen (zoals hiervoor weergegeven), als waren zij vaststaande feiten, niet te vermelden dat dit slechts verdenkingen zijn, waarvan de juistheid nog door de onafhankelijke rechter moest worden beoordeeld en door dat in het vervolg van het persbericht ook niet meer te noemen, is het persbericht naar het oordeel van het gerecht niet voldoende terughoudend ten aanzien van de – nog vast te stellen – schuld van de verdachte.
In het – gedurende de inhoudelijke behandeling online gekomen - animatiefilmpje wordt door middel van tekeningen en gesproken tekst uitleg gegeven over het Larimar onderzoek en de verschillende spelers daarin. De strekking lijkt te zijn aan het publiek uit te leggen hoe corruptie in zijn werk gaat en wat de nadelen daarvan zijn voor de samenleving. De namen van de verdachten worden niet genoemd, maar voor de gemiddelde Sint Maartenaar zal duidelijk geweest zijn dat met de aanduiding: “de politicus”, de verdachte [verdachte] wordt bedoeld. In het filmpje wordt zonder voorbehoud gezegd dat deze politicus zich gedurende 10 jaar heeft laten omkopen door constructiebedrijven en een baggerbedrijf, in ruil voor overheidsopdrachten, en zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. Weliswaar worden de verdachten, waaronder de politicus, aangeduid als “the next ones, to be tried in court”, maar op geen enkel moment wordt in het filmpje op ondubbelzinnige wijze melding gemaakt van het feit dat een en ander nog slechts verdenkingen betreft, waarvan de juistheid nog door de rechter zal moeten worden vastgesteld en dat de schuld van de verdachten dus nog niet vast staat.
Gelet op al het bovenstaande is het gerecht van oordeel dat de inhoud en de toonzetting van het door het OM verspreide persbericht en animatiefilmpje niet voldoen aan de terughoudendheid en de zakelijkheid die, ook binnen de gegeven – mogelijk sterk gepolariseerde - verhoudingen op Sint Maarten, nog steeds in acht heeft te nemen, ook indien rekening wordt gehouden met de (overige) context waarin die uitingen zijn gedaan (uitleg geven over onder meer de voorlopige hechtenis en de werking van corruptie).
Het gerecht stelt vast dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 413 Sv. Dat artikel biedt meerdere mogelijkheden om op een onherstelbaar vormverzuim te reageren, waaronder niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie. Deze sanctie beoogt het recht op een eerlijk proces te waarborgen. Artikel 6 EVRM beoogt dit ook. Uit jurisprudentie van het EHRM blijkt dat bij de beoordeling of er nog sprake is van een eerlijk proces, moet worden gekeken naar het proces als geheel. In deze zaak is sprake van externe uitlatingen van het Openbaar Ministerie die schadelijk zijn voor verdachte en voor de strafrechtpleging in het algemeen, maar die op zichzelf niet voldoende zijn om de conclusie te rechtvaardigen dat er voor de verdachte geen sprake meer is of kan zijn van een eerlijk proces. De sanctie van niet-ontvankelijkverklaring is daarom niet aangewezen, zodat het verweer van de verdediging in zoverre wordt verworpen. Het gerecht acht strafvermindering de meest passende sanctie op deze normschending.
d.) Partijdigheid van de rechter-commissaris
De raadsman heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege schending van het recht op een eerlijk proces als bedoeld in art. 6 EVRM, omdat de behandelend rechter-commissaris partijdig was, althans de schijn van partijdigheid heeft gewekt. De raadsman baseert dit op een foto waarop te zien zou zijn dat de rechter-commissaris samen met een officier van justitie en TBO-rechercheurs in een restaurant aan tafel zit.
Het gerecht overweegt hierover als volgt.
Voor klachten over de (schijn van) partijdigheid van rechters is in beginsel het middel van wraking het geëigende instrument. Dit dient te worden ingediend bij de wrakingskamer, en wel op het moment dat de feiten en omstandigheden, waarop de betrokkene zich wenst te beroepen, bekend worden. De thans aanhangige procedure is daarvoor niet bestemd. Dit nog los van de vraag of het door de raadsman geschetste handelen van de rechter-commissaris, indien zich dat zo zou hebben voorgedaan, de vrees voor partijdigheid objectief zou kunnen rechtvaardigen. Nu de verdediging het middel van wraking tot haar beschikking heeft gehad en daarnaast ook de gelegenheid heeft gehad om de beslissingen van de rechter-commissaris langs de reguliere juridische weg aan te vechten kan, zelfs indien juist zou zijn dat de rechter-commissaris aan tafel heeft gezeten met een officier van justitie en opsporingsambtenaren, niet gezegd worden dat het proces als geheel oneerlijk is geweest of dat sprake is geweest van een andere normschending.
Het verweer wordt verworpen.
e.) Oneerlijke, onmenselijke en vernederende behandeling
De verdachte is op 19 februari 2019 aangehouden en in verzekering gesteld voor de duur van twee dagen, welke inverzekeringstelling op 21 februari 2019 met acht dagen is verlengd. De verdachte heeft zijn inverzekeringstelling doorgebracht in een cel op het politiebureau van Sint Maarten. Op 1 maart 2019 is de verdachte voor de duur van acht dagen in bewaring gesteld, welke inbewaringstelling op 7 maart 2019 met acht dagen is verlengd. Op diezelfde dag is hij overgebracht naar de Justitiële Inrichting Caribisch Nederland op Bonaire (JICN). Op 15 maart 2019 is verdachtes gevangenhouding bevolen voor de duur van zestig dagen. Op 2 april 2019 heeft het Gemeenschappelijk Hof bevolen dat de verdachte uiterlijk 5 april 2019 moest worden overgebracht naar de ziekenboeg van de Point Blanche gevangenis op Sint Maarten, hetgeen ook is gebeurd.
De raadsman stelt dat artikel 3 EVRM is geschonden, in die zin dat de verdachte onmenselijk of vernederend is behandeld, omdat hij tien dagen gedetineerd is geweest in een politiecel waar hij, vanwege de slechte omstandigheden, maximaal drie dagen mocht worden vastgehouden, en vervolgens, zonder wettelijke basis en zonder dat zijn advocaat en familie daarvan in kennis waren gesteld, is overgeplaatst naar de JICN. Dit laatste levert volgens de raadsman tevens een schending op van art. 8 EVRM, het recht op family life.
Het gerecht overweegt hierover als volgt.
De tijd die een verdachte in detentie in een politiecel op Sint Maarten mag doorbrengen dient, om niet als inhumaan te worden aangemerkt, te worden beperkt tot maximaal drie dagen, uitzonderlijke gevallen daargelaten. Dit valt onder meer af te leiden uit het rapport van 25 augustus 2015 van het CPT en de uitspraak van het EHRM in de zaak van [naam 1]. Het is niet aannemelijk geworden dat de situatie in de politiecellen op Sint Maarten sindsdien zodanig verbeterd is, dat deze beperking in tijd niet langer van kracht zou zijn. De officier van justitie heeft ook gesteld dat het beleid van het openbaar ministerie is om gedetineerden slechts in uitzonderlijke gevallen langer dan drie dagen gedetineerd te houden in een politiecel.
Naar het oordeel van het gerecht heeft de officier van justitie echter niet aannemelijk kunnen maken dat van een zodanig uitzonderlijk geval sprake was, dat de keuze om de verdachte langer dan drie dagen gedetineerd te houden op het politiebureau op Sint Maarten kon worden gerechtvaardigd. Het feit dat er geen plaats was op de voor de verdachte passend geachte ziekenboeg van de gevangenis in Point Blanche is daarvoor onvoldoende, vooral gezien de kennelijke noodzaak tot bijzondere zorg voor de verdachte in verband met zijn gezondheidstoestand.
Het gerecht gaat er daarom van uit dat er geen geldige reden bestond om de detentie in de politiecel langer dan drie dagen te laten duren. Door die detentie wel langer te laten voortduren is artikel 3 EVRM geschonden.
Het gerecht ziet geen aanleiding om aan deze normschending het rechtsgevolg van niet-ontvankelijkheid te verbinden. Weliswaar is het recht van vrijwaring van een onmenselijke en vernederende behandeling een absoluut recht waarop geen uitzonderingen zijn toegelaten, zodat de geschonden norm van groot gewicht is, en schending van die norm, zeker door een openbaar ministerie dat reeds lange tijd op de hoogte is van de noodzaak om zich strikt aan de drie/tien dagen regel te houden, ernstig is. Maar nu het nadeel voor de verdachte beperkt is gebleven tot een relatief beperkte periode van zeven dagen hechtenis, acht het gerecht strafvermindering de meest passende sanctie op deze normschending.
Ten aanzien van verdachtes overplaatsing naar Bonaire wordt het volgende overwogen. Het gerecht constateert met de raadsman dat voor die overplaatsing geen wettelijke basis bestond. Dat moet worden afgeleid uit de beschikkingen van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van 4 januari en 22 februari 2017 (H.A.R. 166/2016) in de zaak [naam 1]. Anders dan de raadsman is het gerecht van oordeel dat die overplaatsing geen onmenselijke of vernederende behandeling oplevert als bedoeld in art. 3 EVRM, omdat niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van lichamelijk letsel of ernstig geestelijk lijden dan wel van vernedering en/of krenking van de verdachte.
Voor niet-ontvankelijk verklaring ziet het gerecht geen aanleiding. Er zijn geen aanwijzingen dat het openbaar ministerie hierin doelbewust dan wel met grove veronachtzaming ernstig inbreuk zou hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak zou zijn tekortgedaan. Integendeel, uit de stukken blijkt dat, binnen de zeer beperkte mogelijkheden, is gezocht naar een voor de verdachte gezien zijn persoon en medische situatie geschikte detentielocatie.
Wel is door de overplaatsing het recht van de verdachte op “family life” als bedoeld in art. 8 EVRM geschonden, omdat de verdachte zich gedurende ruim een maand op zeer grote afstand van zijn familie bevond, hetgeen de mogelijkheden voor hem om bezoek te ontvangen feitelijk heeft beperkt. Nu deze schending eveneens van relatief korte duur is geweest is het nadeel voor de verdachte beperkt gebleven. Het gerecht acht daarom ook voor deze normschending strafvermindering de meest passende sanctie.
Verjaring ten aanzien van feit 1: passieve omkoping
De termijn van verjaring vangt aan op de dag na die waarop het feit is gepleegd.
Het recht tot strafvordering vervalt door verjaring in twaalf jaar voor misdrijven waarop een gevangenisstraf is gesteld van meer dan drie jaar en niet meer dan tien jaar. Nu op het ontvangen van steekpenningen in artikel 378 en 379 Sr tot 1 juni 2015 een straf was gesteld van vier jaar, vervalt het recht tot strafvordering voor dit feit door verjaring na twaalf jaar.
Op 1 juni 2015 trad het nieuwe Wetboek van Strafrecht in werking, waarbij voor het strafbare feit in kwestie op grond van artikel 1:145 Sr eenzelfde verjaringstermijn van 12 jaar is blijven gelden. In deze zaak zijn geen feiten ten laste gelegd waarvan de verjaring op 1 juni 2015 al was voltooid.
Die verjaring is gestuit door de huiszoeking, aanhouding en inverzekeringstelling van de verdachte op 19 februari 2019. Er zijn het gerecht voor die datum geen andere vervolgingshandelingen bekend die de verjaring zouden hebben gestuit. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:147 Sr is het recht tot strafvervolging dus vervallen voor zover het feiten betreft die zijn gepleegd voor 19 februari 2007
,zijnde twaalf jaar voordat de verjaring werd gestuit. Het gerecht zal het openbaar ministerie in zoverre niet ontvankelijk verklaren in de vervolging van de verdachte.
Vrijspraak
Ten aanzien van de onder feit 1 ten derde ten laste gelegde omkoping met werkzaamheden aan de woning van [verdachte].
Het gerecht overweegt daarover als volgt.
Het ten laste gelegde bedrag van ANG 135.292,88 betreft blijkens het daarover opgemaakte proces-verbaal van bevindingen het totaalbedrag van een zevental facturen, daterend van 7 augustus 2008 tot 19 december 2018. Aangenomen moet worden dat die facturen steeds zijn opgemaakt nadat de werkzaamheden waarop zij betrekking hebben, waren verricht.
De twee facturen van 19 december 2018 ad in totaal ruim ANG 103.000,- zijn omzettingen van twee eerdere facturen van 29 november 2012 en 23 oktober 2013, welke facturen aanvankelijk aan [bedrijfsnaam 6] waren gericht en na omzetting aan [verdachte] zijn gericht. Op deze oorspronkelijke facturen, die ook fysiek zijn aangetroffen, zat een geel briefje met daarop de vermelding: “House TO”. Het gerecht begrijpt deze vermelding als: huis [verdachte]. Het betrof de huur van een midi loader ad ANG 1.400,- en “costst [bedrijfsnaam 6] Shipping until august 2013” ad USD 20.000,-. Volgens de verklaring van [boekhouder bedrijf 7] zijn bij de omzetting van laatstgenoemde factuur op naam van [verdachte] ook nog andere werkorders, behorend bij die factuur, gevoegd, die eerder niet in rekening waren gebracht, zodat het totaal van deze factuur is gekomen op USD 56.534,39 ofwel ANG 101.761,90. Uit aangetroffen correspondentie blijkt dat [verdachte] destijds heeft gevraagd om deze facturen op naam te zetten van [bedrijfsnaam 6]
Anders dan de officier van justitie meent, kan uit het feit dat [verdachte] dit heeft verzocht, en [bedrijfsnaam 6] de desbetreffende facturen vervolgens jarenlang onbetaald heeft gelaten, nog niet worden afgeleid dat de gefactureerde werkzaamheden giften waren aan [verdachte] in het kader van omkoping. In het bijzonder ontbreekt bewijs van wetenschap van [verdachte] over het feit dat [bedrijfsnaam 6] deze facturen onbetaald liet.
Resteren vijf facturen van 7 augustus 2008, 3 september 2008, 24 februari 2009, 1 oktober 2009 en 25 oktober 2012 ad in totaal ANG 32.130,98. [verdachte] heeft begin 2019 ANG 35.000,- betaald. Ook van de onderliggende werkzaamheden van die facturen kan naar het oordeel van het gerecht niet wettig en overtuigend worden bewezen dat dit (ook niet tot aan de betaling, die plaatsvond nadat de verdachte al was aangehouden) giften betroffen in het kader van een omkoping van [verdachte].
Het gerecht baseert zich hierbij op de verklaring van [boekhouder bedrijf 7], boekhouder bij [AFK. BEDRIJFSNAAM 1], die zegt dat het op Sint Maarten niet ongebruikelijk was dat facturen voor langere tijd openstonden, maar uiteindelijk toch werden betaald. Dit was volgens [boekhouder bedrijf 7] het geval bij veel meer klanten van [AFK. BEDRIJFSNAAM 1].
Ook [getuige 2] heeft verklaard dat deze faciliteit ook aan andere debiteurs werd gegund, van wie verwacht werd dat ze nog zouden betalen. [getuige 2] verklaart voorts dat hij [verdachte] meermalen mondeling tot betaling heeft aangemaand. [verdachte] was volgens [getuige 2] weliswaar een moeilijke betaler, maar uiteindelijk kwam het altijd goed.
Congruent daarmee is dat van de werkzaamheden in kwestie in ieder geval facturen werden opgemaakt en dat deze in de administratie van [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] ook niet als oninbaar werden afgeboekt, maar bleven openstaan.
Gelet op al het bovenstaande is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat het open laten staan van genoemde facturen in de boekhouding van [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] kan worden aangemerkt als gift door [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] aan [verdachte] in het kader van omkoping, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het gerecht acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, voor zover nog aan de orde, onder 2, 3 en 4 is ten laste gelegd, met dien verstande dat:
-
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
hij in de periode van 19 februari 2007 tot en met 31 maart 2014 te Sint Maarten tezamen en in vereniging met anderen, telkens als ambtenaar te weten als Minister en/of Gedeputeerde en/of Statenlid, giften heeft aangenomen van [bedrijfsnaam 1]B.V en [bedrijfsnaam 2] zijnde:
een geldbedrag van USD 1.581.228,13 en
een kredietlijn en/of kwijtschelding van openstaande facturen ten behoeve van
[bedrijfsnaam 7]NV en Sint Maarten [bedrijfsnaam 8] NV en [bedrijfsnaam 9]. NV., ter waarde van ANG 450.000,-- en een auto, Dodge Charger, ter waarde van ongeveer USD 200.000,-,
wetende dat deze hem, verdachte, werden gedaan en verleend teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten en ten gevolge en naar aanleiding van hetgeen door hem in strijd met zijn plicht was gedaan of nagelaten, hebbende verdachte niet alleen vanwege zakelijke redenen zijn invloed aangewend om ervoor te zorgen dat aan [bedrijfsnaam 1] B.V contracten werden gegund en een relatie aangegaan en onderhouden tussen hem, verdachte en [bedrijfsnaam 1] B.V, via een derde, teneinde gunning van toekomstige overheidscontracten mogelijk te maken;
-
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
hij in de periode van 1 april 2009 tot en met 1 oktober 2011 te Sint Maarten tezamen en in vereniging met een ander, telkens als ambtenaar te weten als Minister en/of Gedeputeerde en/of Statenlid giften heeft aangenomen van [bedrijfsnaam 3] TCI Ltd zijnde een geldbedrag van USD 700.000,-- wetende dat deze hem, verdachte, werden gedaan ten gevolge en naar aanleiding van hetgeen door hem in strijd met zijn plicht was gedaan of nagelaten, hebbende verdachte niet alleen vanwege zakelijke redenen zijn invloed aangewend om ervoor te zorgen dat aan [bedrijfsnaam 3] TCI Ltd een overheidscontract ten behoeve van baggerwerkzaamheden werd gegund;
-
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
hij in de periode van 1 februari 2010 tot en met 31 maart 2014 te Sint Maarten tezamen en in vereniging met een ander, telkens als ambtenaar te weten als Minister en/of Gedeputeerde en/of Statenlid giften heeft aangenomen van [bedrijfsnaam 4]B.V zijnde een geldbedrag van USD 1.065.524,25 wetende dat deze hem, verdachte, werden gedaan ten gevolge en naar aanleiding van hetgeen door hem in strijd met zijn plicht was gedaan of nagelaten, hebbende verdachte niet alleen vanwege zakelijke redenen zijn invloed aangewend om ervoor te zorgen dat aan [bedrijfsnaam 4]B.V een overheidscontract werd gegund;
-
ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde-
hij in de periode van 9 september 2011 tot en met 12 februari 2019 te Sint Maarten, tezamen en in vereniging met anderen, van een perceel grond, kadastraal geregistreerd onder SXM UPQ [registernr. 1], [naam perceel 1] Property, de opbrengst van de verkoop van [naam perceel 1] Property, en van de percelen grond, kadastraal geregistreerd onder SXM UPQ [registernr. 2] en SXM UPQ [registernr. 3],
heeftverborgen en verhuld
heeftwie de rechthebbende op dat voorwerp was, terwijl hij telkens wist dat voormeld voorwerp middellijk afkomstig was uit enig misdrijf.
Het gerecht acht niet bewezen hetgeen onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De hierna vermelde bewijsmiddelen zijn – ook in hun onderdelen – telkens gebezigd tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 387, eerste lid, aanhef, onder e van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Met betrekking tot de hieronder genoemde processen-verbaal, die zijn opgemaakt door verbalisanten met vermelding van alleen hun codenummer, overweegt het gerecht dat het deze processen-verbaal voor het bewijs gebruikt nu de bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten in belangrijke mate steun vindt in de overige (zijnde andersoortige) bewijsmiddelen, door of namens de verdachte niet op enig moment in het geding de wens te kennen is gegeven om deze verbalisanten te horen en het gerecht de inhoud van deze processen-verbaal betrouwbaar oordeelt.
De bewijsmiddelen

1.Met betrekking tot [bedrijfsnaam 1]

De consultancy overeenkomst
1.1
Een geschrift, zijnde een consultancy overeenkomst tussen [bedrijfsnaam 1] N.V. statutair gevestigd in Sint Maarten, Nederlandse Antillen en [naam off shore bedrijf 1] S.A. ([afk. naam off shore bedrijf 1]) statutair gevestigd in Panama, gedateerd 1 januari 2004 (ZD 6 p. 299 t/m 302 en D-008). Deze overeenkomst houdt in:
[bedrijfsnaam 1] wishes tot obtain construction contracts in the Caribbean
Region.
[naam off shore bedrijf 1] and its officers have extensive networking contacts with Government departments, (semi) governmental bodies and private enterprises in the Territory.
Now therefore the parties hereto agree as follows
[…]
Term
The agreement will be valid for a definite period of time, commencing on 1-1-2004 and ending on 31-12-2006.
Fees
[…]
[afk. naam off shore bedrijf 1] is entitled to a commission of 3% of the contract sum, provided that [bedrijfsnaam 1] acquired the project.
[…]
Signed this day, 09-01-2004
[bedrijfsnaam 1] N.V. [naam 2]
Namens [naam off shore bedrijf 1] S.A.
[naam 3]
De betalingen aan [getuige 1]
1.2
Twee geschriften, te weten twee overzichten van betalingen gestort door [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] op de bankrekening ten name van [afk. naam off shore bedrijf 1] bij de [NAAM BANK 1] bank te Sint Maarten (D-645 en D-652) en een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal 254625 van 10 november 2017 in ZD6 p. 10 t/m 24). Deze betalingsoverzichten in combinatie met genoemd proces-verbaal houden in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
Op 6 juni 2017 vond een huiszoeking plaats in het pand waar het bedrijf [AFK. BEDRIJFSNAAM 10] is gevestigd. Er zijn diverse documenten aangetroffen gerelateerd aan [AFK. BEDRIJFSNAAM 1], waaronder de betalingen van [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] B.V. ([AFK. BEDRIJFSNAAM 1]), aan [afk. naam off shore bedrijf 1] op de bankrekeningen met nummers *[bankrekening nr 1] en * [bankrekening nr 2] van [naam off shore bedrijf 1].
Er zijn tevens facturen aangetroffen van [afk. naam off shore bedrijf 1] aan [AFK. BEDRIJFSNAAM 1]. Alle facturen zijn gericht aan [getuige 2], met uitzondering van de eerste twee: juni en augustus 2004 die zijn gericht aan [naam 2de directeur bedrijf 1]. [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] heeft in de periode vanaf 10 maart 2006 tot en met 16 december 2011 in totaal ongeveer 1.8 miljoen USD betaald aan [getuige 1]. In de periode van 1 juni 2009 tot en met 16 december 2011 is door [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] een geldbedrag van in totaal USD 1.581.228,13 betaald op bankrekening *[bankrekening nr 1] en *[bankrekening nr 2] ten name van [afk. naam off shore bedrijf 1].
De verklaring van [verdachte]
1.3
De verklaring van
de verdachte [verdachte], afgelegd ter terechtzitting van 10 maart 2020. Deze verklaring houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
Ik ben voor het eerst gekozen als volksvertegenwoordiger in 1995. Ik ben daarna gedeputeerde geworden. Vanaf die tijd tot aan mijn schorsing in maart 2019 ben ik afwisselend Statenlid geweest in de Nederlandse Antillen en daarna Gedeputeerde van het land Sint Maarten. In 2010 maakte ik deel uit van de regering. Ik was minister tot 2012. Toen viel de regering. De regering maakt bijna nooit zijn termijn vol in dit land. In oktober 2013 werd ik weer parlementslid. Toen ik afgelopen jaar in februari werd aangehouden zijn mijn werkzaamheden geschorst. Ik heb mij niet meer verkiesbaar gesteld.
In 1995 ontmoette ik [getuige 1] voor het eerst. Hij werkte toen al bij [AFK. BEDRIJFSNAAM 1]. Als parlementariër of minister ben je bij heel veel projecten betrokken. Ik word door de partijen op de hoogte gehouden. Ik probeer als er problemen zijn met oplossingen te komen. Dat deed ik ook voor [AFK. BEDRIJFSNAAM 1]. Ik ken [getuige 2]. Ik heb bemiddeld tussen [getuige 2] en de Haven. Dat is belangrijk op een klein eiland. Anders heb je geen zaken meer. Ik ben een bemiddelaar en breng de partijen samen. Ik heb weinig relatie gehad met [naam 2de directeur bedrijf 1]. [naam 1ste directeur bedrijf 1] was het gezicht van [AFK. BEDRIJFSNAAM 1]. Het hele eiland zag dit zo.
Ik ken [naam makelaar] al twintig jaar. Hij is een grote makelaar hier op de eilanden. Wij hadden regelmatig telefonisch contact. Ik weet dat [naam makelaar] ook contact had met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2].
De verklaringen van [getuige 1]
1.4.1
De verklaring van de getuige
[getuige 1]afgelegd ter terechtzitting van 9 maart 2020. Deze verklaring houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
Vanaf eind jaren negentig ben ik in de positie gekomen dat ik overeenkomsten heb gesloten met grote bedrijven zoals [bedrijfsnaam 3], [bedrijfsnaam 1] ([AFK. BEDRIJFSNAAM 1]) en [bedrijfsnaam 5]. Op basis van deze contracten ontving ik van deze bedrijven een fee (beloning). Ik deelde deze beloning met derden.
Vanaf 2005 kwam er een verandering in het politieke klimaat op Sint Maarten. Ik ben op deze rijdende trein gesprongen. Jonge politieke leiders kwamen in posities waarbij zij beslissingen konden nemen die in het belang van het eiland waren. De beloning die ik kreeg van de grote bedrijven verdween deels in de zakken van deze bestuurders. Ik moest mijn beloning met hen delen. Dat werd de standaard hier op Sint Maarten. Ik betaalde structureel geld dat ik van de bedrijven kreeg aan de bestuurders, om projecten voor de bedrijven binnen te halen of problemen glad te strijken en te voorkomen. Twee gedeputeerden die grote invloed hadden op de besluitvorming binnen deze bedrijven waren [naam gedeputeerde] en [verdachte].
In 2004/2005 werd [getuige 2] de nieuwe directeur van [AFK. BEDRIJFSNAAM 1]. Hij was de opvolger van [naam 2de directeur bedrijf 1] die niet goed zou functioneren. Onder druk van de politiek is [getuige 2], die het jaar daarvoor nog door het moederbedrijf te licht werd bevonden, in die positie aangesteld. De politiek kende [getuige 2] en hij was bekend met de mores van het eiland. [getuige 2] is gaan meedoen met de corruptie en het betalen van steekpenningen. [getuige 2] is door [verdachte] naar voren geschoven als opvolger van [naam 2de directeur bedrijf 1]. [getuige 2] wist vanaf zijn benoeming dat ik mijn beloningen deelde met [verdachte]. Ik heb de financiële eisen van [verdachte] geaccepteerd omdat er maar een de baas is, en dat was ik niet. Als ik hem niet betaalde zouden [AFK. BEDRIJFSNAAM 1], [bedrijfsnaam 3] en [naam bedrijf 4+5] geen nieuwe contracten meer krijgen en dus geen werk meer hebben op het eiland.
De overeenkomsten die ik op 1 januari 2004 met [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] en op 20 juli 2009 met [bedrijfsnaam 3] en op 4 november 2010 met [naam bedrijf 4+5] heb gesloten stonden op naam van mijn bedrijven: [naam off shore bedrijf 2] ([AFK. NAAM OFF SHORE BEDRIJF 2]) en [naam off shore bedrijf 1] ([afk. naam off shore bedrijf 1]). Deze off shore bedrijven zijn door [AFK. BEDRIJFSNAAM 10] voor mij opgericht en zijn om belastingtechnische redenen gevestigd op de Isle of Man en in Panama. Ik was de enige die in deze bedrijven werkte. Er werkte daar niemand anders. Ik maakte daar de dienst uit en was de feitelijk leidinggevende van deze bedrijven.
Van de in de consultancy overeenkomsten omschreven werkzaamheden heb ik nooit schriftelijk verslag gedaan, alles werd mondeling besproken.
Ik heb met [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] een overeenkomst gesloten op 1 januari 2004, die zou lopen tot 31 december 2006. Daarna is de overeenkomst elk jaar stilzwijgend verlengd. Dit heeft geduurd tot eind 2011. Ik ontving al die tijd 3% commissie van elk project/contract dat ik bij ze aanbracht. Deze bedragen werden gestort op de bankrekeningen van [afk. naam off shore bedrijf 1] op Sint Maarten. Ik heb in de periode tot en met december 2011 in totaal ongeveer 1.8 miljoen USD van [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] ontvangen. Van dit geld heb ik tussen de 800.000 en 1 miljoen USD aan [verdachte] betaald.
De afspraak tussen ons was dat hij 50% kreeg van het bedrag dat ik van de grote bedrijven ontving. Dat is later aangepast ten gunste van hem tot 1/3 voor mij en 2/3 voor hem. [verdachte] wilde dus 2% van het totale bedrag en 1% was voor mij. Het betrof alleen de projecten/contracten van meer dan 1 miljoen USD. In de periode van 2004 tot en met 2011 heb ik heel veel verschillende projecten aan [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] gegeven. Dit waren allerlei verschillende dingen die zij deden voor de overheid. Ik ben bij al die projecten betrokken geweest en werd daarvoor betaald door [AFK. BEDRIJFSNAAM 1]. Door mijn samenwerking met [verdachte] die op dat moment verantwoordelijk was voor die beleidsterreinen, kon ik mijn rol als oliemannetje ook waarmaken. De bedragen moesten betaald worden om de contracten te verkrijgen.
Ik betaalde het geld altijd contant aan [verdachte]. Wij ontmoetten elkaar wekelijks. Wij zagen elkaar ook in het kantoor van [getuige 2]. Ik kreeg dan de autosleutels van [verdachte] en legde in een krant met daarin een enveloppe het geld in zijn auto. Ik haalde het liefst mijn geld contant op bij [bedrijfsnaam 10] ([AFK. BEDRIJFSNAAM 10]) die het geld op hun kantoor hadden liggen. Zij hadden dit geld ontvangen van hun andere klanten. Zij gaven mij dat geld contant en maakten het desbetreffende bedrag dan van mijn rekening over naar die van die klanten. [directrice bedrijf 11], de directeur van [AFK. BEDRIJFSNAAM 10] schreef ook wel cheques op naam voor mij uit.
Ik heb [verdachte] een keer giraal betaald, in verband met de aankoop van de [naam perceel 1] Property.
1.4.2
Een proces-verbaal van getuigenverhoor, opgemaakt door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken van het gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 12 maart 2019. Dit proces-verbaal houdt in als verklaring van
[getuige 1], voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
Door de benoeming van [getuige 2] ontstond het idee dat er “iets” tegenover moest staan. De politiek voelde zich gesterkt door de benoeming van [getuige 2]. [getuige 2] was heel loyaal naar deze bestuurders. Hij wilde hen faciliteren in de zin van helpen bij de uitvoering van projecten.
[verdachte] heeft geld ontvangen van projecten waar hij als bestuurder bij betrokken is geweest. In de politieke besluitvorming zorgde hij ervoor dat een project doorging. [verdachte] begreep zijn eigen positie en had een sterke stem in het al dan niet doorgaan van projecten. Hij kon ze ook tegenhouden. Ik zag [verdachte] 3 of 4 keer per week. [verdachte] was op het geld.
Wat wij beiden deden was niet toelaatbaar en dat wisten we ook wel. Alle betrokkenen zijn op de hoogte geweest dat wat wij deden niet binnen de wet was. [getuige 2] was ervan op de hoogte dat ik mijn fee deelde met een of twee bestuurders. Ik heb dit meegedeeld aan [getuige 2]. Ik was de spil tussen [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] en de politiek.
De projecten die ik nog betaald heb gekregen en heb betaald aan [verdachte] liepen tot 2010/2011. De laatste contante betaling aan [verdachte] was eind 2011. Ik had na 2012 geen bemoeienis meer met [AFK. BEDRIJFSNAAM 1].
Ik heb [verdachte] verteld dat mijn overeenkomst met [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] was beëindigd. [verdachte] was geïrriteerd. [getuige 2] is daar door [verdachte] op aangesproken. Ik sprak [getuige 2] iedere dag. Ik stond dicht bij hem.
1.4.3
Een proces-verbaal van verhoor, opgemaakt in de wettelijke vorm op 18 oktober 2018 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren TBO 16060 en 17062 (PD [getuige 1] p. 186 t/m 197. Dit proces-verbaal houdt in, als de op genoemde datum tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[getuige 1], voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
[getuige 2] wist dat zijn benoeming vanuit de politiek kwam. Vanaf dat moment ontstaat er een andere relatie en [verdachte] was meer bij [AFK. BEDRIJFSNAAM 1]. [verdachte] vond dat hij iets moest krijgen voor het benoemen van de nieuwe directeur.
Op dat moment is er een afspraak gemaakt tussen mij en [verdachte]. [verdachte] zou een deel krijgen voor projecten gerelateerd aan zijn portefeuille. Dat waren projecten in de Haven en projecten die te maken hadden met toerisme. [verdachte] wilde 2% voor hem en 1% voor mij. Dat gebeurde vrij snel nadat [getuige 2] er zat. Deze afspraak met [verdachte] heb ik besproken met [getuige 2]. [getuige 2] zei dat is jouw zaak. Ik heb dat [getuige 2] verteld omdat ik zo kon uitleggen aan hem dat ik de politieke backing/rugdekking had. Ik vond het belangrijk dat hij dat wist.
De betalingen aan [verdachte] van [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] projecten gingen op basis van facturen die aan [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] werden gestuurd. In 2011 is de relatie met [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] afgesloten. Vervolgens is de brug gebouwd. Tijdens de bouw was ik nog op het eiland. De brug is in 2012 opgeleverd.
De verklaringen van [getuige 2]
1.5.1
Een proces-verbaal van verhoor, opgemaakt in de wettelijke vorm op 10 september 2018 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren TBO 17056 en 16080 (PD [getuige 2] p. 65 t/m 81.) Dit proces-verbaal houdt in, als de op genoemde datum tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[getuige 2],voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven
:
Voor mij was [naam 2de directeur bedrijf 1] directeur, voor acht maanden. Hij is weggestuurd.
We hebben zicht op een bedrag van USD 3.022.311,52 dat [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] aan offshores van [getuige 1] heeft betaald in de periode van 1997 tot en met 2011. [getuige 1] is consultant of adviseur. Hij kwam met projecten die uitgevoerd konden worden. Zijn advies was mondeling. De opdrachtgever was de overheid in Sint Maarten.
[getuige 1] kreeg jarenlang USD 20.000 per maand van [AFK. BEDRIJFSNAAM 1]. De consultancyovereenkomst is de agreement tussen [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] en [afk. naam off shore bedrijf 1]. Hierin liggen de afspraken vast die er zijn. Uiteindelijk hebben we een conflict gekregen. Dat was in 2011.
Ik heb gesprekken gehad met [boekhouder bedrijf 7] over de rol van [getuige 1]
1.5.2
Een proces-verbaal van verhoor, opgemaakt in de wettelijke vorm op 3 oktober 2019 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren TBO 17062 en 16128 (PD [getuige 2] p. 120 t/m 132.) Dit proces-verbaal houdt in, als de op 16 juli 2019 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[getuige 2]:
Ik was op de hoogte van de doorbetalingen aan [verdachte]. Toen ik bij [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] kwam was er een overeenkomst met [getuige 1]. Ik kwam erachter dat de doorbetalingen rechtstreeks naar [verdachte] gingen. De afspraak tussen [getuige 1] en [verdachte] is dat er een rechtstreekse relatie was met doorbetalingen van projecten. [getuige 1] kwam bij mij op kantoor. Ze hebben daar heel lang geheimzinnig over gedaan met kranten en tekeningen. De politiek zat dicht op [AFK. BEDRIJFSNAAM 1]. Als directeur had ik daar last van. Ze kwamen nooit binnen voor happy birthday. Het leven werd niet makkelijker na mijn aanstelling als directeur. De afspraken met [getuige 1] lagen vast in een overeenkomst. [getuige 1] heeft alle grote projecten binnengehaald voor [AFK. BEDRIJFSNAAM 1]. Voor het binnenhalen van contracten was zijn werk prima. Daar heb ik echt wat aan gehad voor [AFK. BEDRIJFSNAAM 1]. In het begin en op een gegeven moment krijg je een soort omslagpunt. Consultants hebben een soort houdbaarheidsdatum.
1.5.3
Een proces-verbaal van verhoor, opgemaakt in de wettelijke vorm op 3 oktober 2019 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren TBO 17062 en 16060 (PD [getuige 2] p. 120 t/m 132.) Dit proces-verbaal houdt in, als de op 12 september 2019 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[getuige 2]:
[getuige 1] ontving 3% van [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] op de projecten. [verdachte] wilde op een bepaald moment een groter deel van de fee die [getuige 1] ontving van [AFK. BEDRIJFSNAAM 1]. [getuige 1] kwam toen vragen of zijn fee naar 4% of 5% kon.
1.5.4
Een geschrift, te weten een schriftelijke verklaring, ongedateerd, opgesteld door de verdachte
[getuige 2]en per e-mail ingekomen bij het gerecht in eerste aanleg op 14 februari 2020. Deze verklaring houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
Ik had een goed contract met [verdachte]. [alphabethreeks 1] (het gerecht begrijpt: [getuige 1]) was toen al consultant. [getuige 1] vertelde mij dat de fee omhoog moest omdat [alphabethreeks 2] (het gerecht begrijpt: [verdachte]) meer wilde. De relatie met [getuige 1] verslechterde. Ik wilde ervan af. Ik heb het met [naam 2] besproken. Ik heb het gedoe met [verdachte] en [bedrijfsnaam 6] met [naam 2] besproken.
De verklaringen van [boekhouder bedrijf 7] en [naam 2de directeur bedrijf 1]
1.6
Een proces-verbaal van verhoor, opgemaakt in de wettelijke vorm op 27 januari 2018 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren 17056 en 16080 (ZD6 p. 381 t/m 394). Dit proces-verbaal houdt in, als de op genoemde datum tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[boekhouder bedrijf 7], voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
Ik ben vanaf 2006 werkzaam bij [AFK. BEDRIJFSNAAM 1]. Vanaf dat moment waren er al facturen van [afk. naam off shore bedrijf 1] en was er een consultancy overeenkomst. Die is in 2011 beëindigd. Vanaf 2006 zijn die facturen overgemaakt. De opdrachten werden door mij en [getuige 2] getekend. De facturen zijn er niet meer. Ze zaten in een aparte map met de overeenkomst. In 2013/2014 kwam [getuige 2] bij mij op kantoor en zei: dat moet je weggooien. Dat is toen gebeurd. Ze zitten nog wel in onze administratie in ons boekhoudsysteem.
[getuige 1] is tot 2011 regelmatig bij ons op kantoor geweest.
Ik wist dat de facturen van [afk. naam off shore bedrijf 1] aan [getuige 1] gerelateerd waren omdat ik facturen van [afk. naam off shore bedrijf 1] van [getuige 2] kreeg als [getuige 1] weer langs geweest was op kantoor.
1.7
Een proces-verbaal van verhoor, opgemaakt in de wettelijke vorm op 27 juni 2018 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren TBO 16060 en 17052 (ZD6 p. 421 t/m p. 426. Dit proces-verbaal houdt in, als de op genoemde datum tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
B13(het gerecht begrijpt:
[naam 2de directeur bedrijf 1]), voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
Ik ben op 1 januari 2004 als directeur begonnen bij [AFK. BEDRIJFSNAAM 1]. [naam 1ste directeur bedrijf 1] was mijn voorganger. [naam 1ste directeur bedrijf 1] entertainde en betaalde de politiek. De directeur van [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] was de melkkoe van [verdachte]. Voor de indirecte betalingen aan de politiek noem ik de naam [getuige 1]. Door [naam 1ste directeur bedrijf 1] is mij verteld dat we werkten met [getuige 1]. [getuige 1] was een consultant waar ik niet te veel vragen over moest stellen. [getuige 1] is door [naam 1ste directeur bedrijf 1] aan mij overgedragen. Er is mij door [naam 1ste directeur bedrijf 1] verteld dat [getuige 1] de tussenschakel was voor [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] en de politiek in Sint Maarten. [naam 1ste directeur bedrijf 1] vertelde dat [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] via [getuige 1] de politiek betaalde. We betaalden hem op een rekening in Panama.
De mij getoonde consultancy overeenkomst D-008 is de overeenkomst die is gesloten om het werk dat [getuige 1] deed voor [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] door te zetten in mijn tijd. Hierin is geformaliseerd dat [getuige 1] het verlengstuk is van de politiek. Dit was de dekmantel voor [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] om de politiek te betalen.
De samenwerking met de politici was slecht. Ik gaf de politiek niet wat ze wilden. Ik ben op non-actief gesteld. [naam 2] vertelde mij dat [verdachte] boos was. [verdachte] zou hebben geëist dat ik weg moest. Dat was omdat er met mij niet te werken viel. Er werd mij duidelijk gemaakt dat ik niet werkte zoals [verdachte] wilde. Als ik zou aanblijven zou [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] geen overheidsopdrachten meer krijgen. Er is toen besloten dat ik weg moest.
De verklaring van verbalisant
1.8
Een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm op 8 januari 2019 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar TBO 17056 (ZD6 p. 239 t/m 241). Dit proces-verbaal houdt in, als verklaring van
verbalisant voornoemd, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
In de periode 2007-2010 was [verdachte] gedeputeerde op het gebied van toerisme, infrastructuur, de haven, economische zaken of publieke werken. Van 10 oktober 2010 tot en met 21 mei 2012 was [verdachte] vice premier en minister van VROMI. Vanwege het vallen van het kabinet waar [verdachte] deel van uitmaakte vervulde hij van 21 mei 2012 tot oktober 2013 geen publieke functie. Van oktober 2013 tot en met heden vervult [verdachte] de rol van parlementariër.
1.9
Een overzichtsproces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm op 24 april 2019 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar TBO17064 (ZD3 p. 10) Dit proces-verbaal houdt in, als verklaring van
voornoemde verbalisant, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
[verdachte] is vanaf de jaren ’90 in de politiek. Hij is in deze periode gedeputeerde geweest van verschillende departementen op het gebied van toerisme, infrastructuur, de haven, economische zaken of publieke werken. De functie van gedeputeerde is te vergelijken met de functie van een minister.
Van 10 oktober 2010 tot en met 21 mei 2012 was [verdachte] vice premier en minister van Volkshuisvesting, ruimtelijke ordening, Milieu en Infrastructuur (VROMI). Van oktober 2013 tot en met 8 maart 2019, datum schorsing van [verdachte] als parlementslid, vervulde [verdachte] de rol van parlementariër. Bij de verkiezingen van 2014 en 2016 kreeg hij de meest stemmen en was hij de meest populaire politicus
Document
1.1
Een geschrift, zijnde een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer
Van Koophandel van Sint Maarten van 23 december 2017 (ZD 6, p. 304 t/m 305,
D-225). Dit geschrift houdt in:
Trade name: [bedrijfsnaam 1]B.V
Statutory seat Sint Maarten
Date of incorporation 9 September 1986
Description aannemingsbedrijf in de ruimste zin
Address [adres], Harbour View
Philipsburg
Function statutair directeur
Name [getuige 2]

2.Met betrekking tot [bedrijfsnaam 3]

De consultancy overeenkomst
2.1
Een geschrift, zijnde een consultancy overeenkomst tussen [bedrijfsnaam 3] (TCI) Ltd. ([bedrijfsnaam 3]), statutair gevestigd in Turks and Caicos Islands en [naam off shore bedrijf 2] Limited B.V. ([AFK. NAAM OFF SHORE BEDRIJF 2]) statutair gevestigd op Isle of Man, gedateerd 20 juli 2009 (D-009). Deze overeenkomst houdt in:
[bedrijfsnaam 3] wishes to obtain the contract of dredging the Great Bay Harbor to deposit in Great Salt pond,
[AFK. NAAM OFF SHORE BEDRIJF 2] and its offices have extensive experience and networking contacts with Government departments, (semi) governmental bodies and private enterprises in the Netherlands Antilles
Now therefore the parties hereto agree as follows
[…]
Term
The agreement will be valid for the day it is signed until the end of the dredging contract
Fees
[…]
[bedrijfsnaam 3] will pay [AFK. NAAM OFF SHORE BEDRIJF 2] a fee of US 700.000,00 for obtaining the dredging contract. Payment from [bedrijfsnaam 3] will occur within 15 business days from the date of the following milestones:
[…]
Signed this 20 day of the month of July 2009
[bedrijfsnaam 3] Ltd
Position: EV President
[naam eigenaar bedrijf 3]
[naam off shore bedrijf 2] limited
Position: Director
Name: [naam directeur bedrijf 3]
2.2
Een geschrift, zijnde een baggerovereenkomst tussen Sint Maarten [bedrijfsnaam 11] N.V. en [bedrijfsnaam 3] (TCI) Ltd. van 30 mei 2009 (D-105). Deze overeenkomst houdt in:
Between:
Sint Maarten [bedrijfsnaam 11] N.V. […] hereafter to be referred to as the “Employer” of the one part
and
[bedrijfsnaam 3] (TCI) Ltd […] hereafter to be referred to as the “Contractor” of the other part,[…]
Now, therefore, the Employer and the Contractor agree as follows:
[…]
4. The Employer hereby undertakes towards the Contractor to pay […]
The amount of USD 7.937.700,00 (seven million nine hundred thirty-seven thousand seven hundred US dollar
Signed by signed by:
For and on behalf of the Employee for and on behalf of the Contractor
[naam haven directeur] [naam eigenaar bedrijf 3]
Signed by signed by:
For and on behalf of the Employee for and on behalf of the Contractor
[naam haven directeur] [naam eigenaar bedrijf 3]
De betalingen aan [getuige 1]
2.3
Een geschrift, te weten een overzicht van betalingen gestort in de periode van 13 oktober 2009 tot en met 2 februari 2010 door [bedrijfsnaam 3] op de bankrekening ten name van [AFK. NAAM OFF SHORE BEDRIJF 2] eindigend op nummer *[bankrekening nr.3] bij Loyds op Isle of Man (ZD 5a p. 20). Dit betalingsoverzicht houdt in:
Er is in de periode van 13 oktober 2009 t/m 2 februari 2010 in totaal een bedrag van USD 684.937, 74 betaald door [bedrijfsnaam 3] op de bankrekening *[bankrekening nr.3] ten name van [AFK. NAAM OFF SHORE BEDRIJF 2].
[naam perceel 1] Property
De verklaring van [getuige 1]
2.4
De verklaring van de getuige
[getuige 1]afgelegd ter terechtzitting van 9 maart 2020. Deze verklaring houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
Ik heb op 20 juli 2009 een overeenkomst gesloten met [bedrijfsnaam 3]. Ik heb [bedrijfsnaam 3] benaderd voor een baggercontract ter waarde van ruim 7 miljoen USD. Ik heb daarvoor ongeveer 700.000 USD ontvangen. U zegt mij dat in totaal bijna 7 ton is betaald aan [AFK. NAAM OFF SHORE BEDRIJF 2] op Isle of Man. Dat kan kloppen. Ik heb [verdachte] 50% van dit bedrag betaald. Dat was dus 350.000 USD.
Ik heb een afwijkende deal met [verdachte] indien het projecten zijn buiten [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] om. Dan is de verdeling 50/50. Tot 1 miljoen kan ik zelf beslissen. Boven de miljoen krijgt [verdachte] ook een deel. De afspraak met [verdachte] is dat hij betrokken moet worden bij grotere projecten die gerelateerd zijn aan de Haven. Deze concrete afspraak is in 2005 gemaakt.
Er zou een nieuw cruiseschip naar Sint Maarten komen met een diepgang die de haven niet aankon. Deze moest daarom met spoed worden uitgebaggerd. [naam haven directeur], de directeur van de Haven, vertelde mij dit. Ik sprak erover met [getuige 2] en bij hem op kantoor hebben we toen een ontmoeting gehad met [eigenaar bedrijf 3], de eigenaar van [bedrijfsnaam 3], een baggerbedrijf dat hier op Sint Maarten werkte.
[eigenaar bedrijf 3] zei dat hij erover zou nadenken. Ik heb dit met [verdachte] besproken en we bespraken hoeveel procent we voor dit project konden vragen aan [bedrijfsnaam 3]. [verdachte] en ik zijn toen op 10% uitgekomen. Dat leek ons haalbaar, want het was een bijzonder project, zonder aanbesteding. De 10% wordt verwerkt in de prijs, advisory costs of zoiets. Het ging om een aanneemsom van 7 miljoen. [eigenaar bedrijf 3] wilde betalen. Hij gaf mij een handdruk en binnen twee weken was de deal gesloten. De noodzaak en de urgentie van de klus maakte dat de haven ook wilde betalen. Het is uiteindelijk de haven als opdrachtgever die de 700.000 USD betaalt. Het werk dat ik voor die 7 ton heb verricht is voor het belangrijkste deel het binnenhalen van het contract.
De board van de Haven luisterde naar [verdachte]. Hij was in de Haven gewoon de baas en 99% gebeurde volgens zijn wil of visie. De Raad van Commissarissen gaat niet dwarsliggen als de belangrijkste politicus, [verdachte], zegt dat het doorgaat. Als [verdachte] je dekt dan betekent dat iets. [verdachte] wil mij ertussen hebben, hij gaat niet zelf een overeenkomst aan met een bedrijf. Ik weet niet op welke manier [verdachte] zich hiermee heeft bemoeid, maar het project was binnen zeer korte tijd goedgekeurd.
Op een gegeven moment kwam [verdachte] bij me omdat hij grond wilde kopen voor zijn kinderen. Inmiddels weet ik dat het ging om de [naam perceel 1] Property.
Dit heeft geleid tot de girale betaling waarmee de [naam perceel 1] Property is betaald.
[verdachte] kwam met een voorlopig koopcontract waarop wel de verkoper, maar niet de koper stond vermeld. Ik moest 300.000 USD overmaken. Ik vond het niet veilig. Dat heb ik [verdachte] ook gezegd. We zitten hier nu vandaag vanwege deze ene girale overmaking. Dit is zo’n duidelijk teken van betaling van steekpenningen dat ik het niet verstandig vond om het zo te betalen aan [verdachte]. Ik ben naar [directrice bedrijf 11] van [AFK. BEDRIJFSNAAM 10] gegaan en heb haar gevraagd 300.000 USD over te maken. Ik heb gezegd dat de grond niet voor mij was maar voor iemand anders. Ze wilde toen weten voor wie. Zij wilde de naam van de koper weten. Ik heb haar toen gezegd dat het voor [verdachte] was. Ik heb tegen [verdachte] gezegd dat [directrice bedrijf 11] de naam van de koper nodig had en hij heeft toen alle wire instructies (overboekingsgegevens) voor mij op een papiertje gezet en dat papiertje heb ik aan [directrice bedrijf 11] gegeven. Het bleek dat het geld moest worden overgemaakt naar een bedrijf genaamd [bedrijfsnaam 12] Ltd., dat was opgericht door [naam makelaar]. Ik lees in het dossier dat [bedrijfsnaam 12] op 9 september 2011 [naam perceel 1] Property heeft gekocht voor 270.000 USD. [directrice bedrijf 11] heeft 300.000 USD overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijfsnaam 13] van [naam makelaar] op Anguilla. Zij heeft de betalingsopdracht van [verdachte] uitgevoerd. Er is 260.000 USD van de rekening van [AFK. NAAM OFF SHORE BEDRIJF 2] overgemaakt en 40.000 USD van de rekening van [afk. naam off shore bedrijf 1]. Ik heb [naam makelaar] zelf nooit hierover gesproken.
De verklaringen van [naam makelaar]
2.5.1
Een proces-verbaal van verhoor, opgemaakt in de wettelijke vorm op 19 april 2018 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren TBO 16118 en 17026 (ZD5a p. 454 t/m 461). Dit proces-verbaal houdt in, als de op genoemde datum tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[naam makelaar], voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
Ik heb [verdachte] benaderd om het land te kopen en ik heb persoonlijk contact met hem gehad. [verdachte] wilde een stuk land kopen. [verdachte] wilde niet dat het land op zijn naam kwam. [bedrijfsnaam 12] ([AFK. BEDRIJF 12]) is opgericht voor [verdachte] om het registergoed (het gerecht begrijpt: SXM UPQ [registernr. 1]: [naam perceel 1] Property) te kopen. Ik heb dat opgericht. [AFK. BEDRIJF 12] is opgericht bij een trustkantoor op Anguilla. De eigenaar is [eigenaar trustkantoor 1] . Er was nooit een ultimate beneficial owner (UBO) op papier voor [AFK. BEDRIJF 12]. In de praktijk was het [verdachte]. De eigenaar van [AFK. BEDRIJF 12] was de persoon die de aandelen aan toonder bezat. Er stond nergens op papier wie die aandelen bezat. Toen [AFK. BEDRIJF 12] het stuk land heeft verkocht, is [AFK. BEDRIJF 12] opgeheven. Caribbean Real Estate is mijn bedrijf waarmee ik zaken doe in Anguilla. In het verleden heb ik met deze vennootschap als [bedrijfsnaam 13] gehandeld op Anguilla.
2.5.2
Een proces-verbaal van verhoor, opgemaakt in de wettelijke vorm op 7 februari 2019 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren TBO 16118 en 16112 (ZD5a p. 500 t/m 509). Dit proces-verbaal houdt in, als de op genoemde datum tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[naam makelaar],voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
Ik heb tegen [verdachte] gezegd dat hij een UBO nodig had voor [bedrijfsnaam 12]. [medeverdachte 1] en [verdachte] zijn toen met [naam 4] gekomen. Ik heb het document “Instrument of Assignment” van [bedrijfsnaam 12] als leeg formulier aan [medeverdachte 1] overhandigd. Ik heb het ingevuld weer ontvangen en heb het overhandigd aan de notaris.
De verklaring van [naam 4]
2.6
Een proces-verbaal van verhoor, opgemaakt in de wettelijke vorm op 13 september 2018 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren TBO 16118 en 17064 (ZD5a p. 465 t/m 472). Dit proces-verbaal houdt in, als de op genoemde datum tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[naam 4], voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
Wij tonen u een document D 778, zijnde een Instrument of Assignment. Hierin staat dat [bedrijfsnaam 12] Ltd. als “the assigner” en [naam real estate] Real Estate als “the assignee”overeenkomen dat [bedrijfsnaam 12] een claim heeft op de ontvangst van USD 500.000,- van [naam 5] en [naam 6]. Dit bedrag staat op de derdengeldenrekening van notaris Tjong Ajong. Op dit document is bij assigner een handtekening te zien. Daaronder staat de naam [naam 4].
[medeverdachte 1] gaf mij een document om te tekenen. De handtekening die bij assigner staat is van mij. Ik weet zeker dat ik de eerste pagina van dit document nooit heb gezien.
Wij tonen u een document D 786, zijnde een Beneficial Owner Declaration. Hierin staat dat [naam 4] verklaart met betrekking tot de rechtspersoon [bedrijfsnaam 12], dat de natuurlijke persoon [naam 4] de UBO is van de activa/bezittingen van deze rechtspersoon.
Ik heb dit papier nog nooit gezien. Ik heb het document nooit ingevuld gezien. Het formulier heb ik waarschijnlijk blanco getekend. [medeverdachte 1] zei tegen mij: teken deze drie documenten, waaronder een kopie van je paspoort. Ik veronderstel dat dit ook een document is waarvan [medeverdachte 1] aan mij heeft gevraagd om dit te ondertekenen.. Ik heb nog nooit van [bedrijfsnaam 12] gehoord. Ik ben niet de eigenaar/UBO van [bedrijfsnaam 12]
OVC gesprek
2.7
Een proces-verbaal uitwerking opname vertrouwelijke communicatie met een technisch hulpmiddel (OVC) opgemaakt in de wettelijke vorm op 8 augustus 2017 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren TBO 16080 en 17052 ( ZD4 p. 29 en 30). Dit proces-verbaal houdt in als verklaring van
verbalisanten voornoemd,voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
In dit proces-verbaal is een gesprek weergegeven dat op 10 juni 2017 is gevoerd op het adres van [bedrijfsnaam 10] Company ([AFK. BEDRIJFSNAAM 10]) in Sint Maarten. Bij [AFK. BEDRIJFSNAAM 10] zijn ten minste werkzaam [medewerker bedrijf 11] en [directeur bedrijf 11]. Het gesprek vond plaats tussen [medewerker bedrijf 11] en [directrice bedrijf 11].
A is de stem van [directrice bedrijf 11] en B is de stem van [medewerker bedrijf 11]
A: I have a file called [AFK. NAAM OFF SHORE BEDRIJF 2] Limited and that’s the one they are looking for. But if they find that: everything is there, all the contracts...from the Causeway. All the invoices…everything!!! My letters to the company in Isle of Man to wire the funds…There is one transfer that goes from Isle of Man to [naam makelaar] [bedrijfsnaam 13] in Anguilla. And that is to buy a piece of property in [naam wijk 2]. Obviously, it doesn’t say for [verdachte] on it. But that property was bought and that was his payoff for the Causeway.
But I could never figure out how they did it. Because and I lost that paper.
One day [getuige 1] came to me, with the provision sales agreement from
this [naam perceel 1] property. And he goes…this is my payoff for [verdachte].
And I’m reading the sales contract and I said, yeah, but in who’s name…
who is buying it, you know. Do you want me to put [verdachte]’s name on it? Like
that I joked. So he was gonna put his name in it. But then he said no he
doesn’t […] and then he didn’t do it. And I sent the 300.000- dollar to Peter
[naam makelaar] in Anguilla. With the reference: purchase [naam perceel 1] Property [naam wijk 2].
Documenten
2.8.1
Een geschrift, te weten een in de Engelse taal opgestelde
leveringsakte(van [naam perceel 1] Property) d.d. 14 september 2011 (D-117). Deze akte houdt in:
Upon this ninth day of September of the year two thousand and eleven came and appeared before me […]
1. Mistress [naam beheerder trustkantoor 2], […] acting as sole trustee of [naam trustkantoor 2] Trust [..] to be referred to as the Seller
2. [naam makelaar], […] by these present acting as proxy in writing of [bedrijfsnaam 12] Ltd […] to be referred to as Buyer
[…]
The appeared sub 1 […] declared that pursuant to a Sale and Purchase agreement, dated August thirtieth two thousand and eleven, Seller has sold and consequently to herewith transfer ownership to Buyer. […]
The following immovable property:
a parcel of land […]situated on the Island of Sint Maarten, […] known as [naam perceel 3] land, known as lot # 53 of the subdivision of [naam estates] Estates N.V. […] described in SXM UPQ [registernr. 1].
The appeared declared that this sale and purchase with transfer had been effected for the amount of $ 270.000,-, which amount has been paid in full.
This deed was signed by the appeared and me, civil law notary […]
Was signed: [naam beheerder trustkantoor] Trustee, [naam makelaar]
2.8.2
Een geschrift, te weten een overzicht van de afschrijvingen van bankrekening *[bankrekening nr 2] ten name van [afk. naam off shore bedrijf 1] bij de [NAAM BANK 2] Bank Sint Maarten ([NAAM BANK 1]) (D-125). Dit geschrift houdt in:
Account nr. value date posting amount posting description
*[bankrekening nr 2] 20110808 -40000 625110805500328
2.8.3
Een geschrift, te weten een fund transfer request aan de [NAAM BANK 1] d.d. 3 augustus 2011 (D-410). Dit houdt in een verzoek om van de bankrekening met nummer *[bankrekening nr 2] ten name van [afk. naam off shore bedrijf 1] een bedrag van USD 40.000,- over te boeken naar bankrekening *[bank rek.nr. 4 ten name van [naam real estate] Real Estate Ltd. Achter de omschrijving van de speciale instructies staat: Balance of purchase of [naam perceel 1] Trust property in [naam wijk 2]. Dit geschrift houdt in:
Debit account *[bankrekening nr 2]
Name of account [naam off shore bedrijf 1]
Currency USD
Amount 40.000
Value Date 03/08/2011
Beneficiary account *[bank rek.nr. 4
Beneficiary account name [naam real estate] Real Estate LTD
Special instructions Balance of purchase of [naam perceel 1] Trust
Property in [naam wijk 2].
2.8.4
Een geschrift, te weten een bankafschrift USD rekening [naam bank 3] Bank van [naam off shore bedrijf 2] Ltd. met nummer *[bankrekening nr.3] (D-878). Dit geschrift houdt in:
Statement number: 39
Accountnumber: *[bankrekening nr.3]
Currency: United States Dollars
Account name: [naam off shore bedrijf 2]LTD
Transaction Particulars receipts/payments
1 aug 2011 [naam real estate] Real -260.000,00 DR
Estate Ltd.
2.8.5
Een geschrift, te weten betalingsgegevens bestaande uit transactiegegevens en Swift berichten inzake bankrekening *[bank rek.nr. 4 t.n.v. [naam real estate] Real Estate Ltd. (D-914). Dit geschrift houdt in:
Value Date/currency/amount 01.08.2011 UD 260.000
Ordering customer [naam off shore bedrijf 2] TTD
Beneficiary customer [naam real estate] Real Estate LTD dba [bedrijfsnaam 13]
Anguilla
Remittance information [naam perceel 1] Property [naam wijk 2]
2.8.6
Een geschrift, te weten een in de Engelse taal opgestelde
koopovereenkomst(terzake [naam perceel 1] Property) op 10 januari 2017 (D-466). Deze overeenkomst houdt in:
This agreement is made between Seller (owner) and Buyer […]
Seller: [bedrijfsnaam 12], represented by [naam makelaar]
[…]
Buyer: Y. [naam 5] and A. [naam 6]
[…]
Legal description of real property situated in Sint Maarten and further described […] SXM UPQ [registernr. 1]
Purchase Price and deposit conditions
Purchase price USD 500.000.
Deze overeenkomst is ondertekend door [naam 5] op 11 januari 2017.
Door [naam 6] op 12 januari 2017 en door [naam makelaar] op 12 januari 2017.
2.8.7
Een geschrift, te weten een in de Engelse taal opgestelde
leveringsakted.d. 3 april 2017 van [naam perceel 1] Property (D-118). Deze overeenkomst houdt in:
Upon this third day of April, two thousand and seventeen came and appeared before me […]
1 Mr [naam makelaar], […] by these presents acting as proxy in writing of [bedrijfsnaam 12] Ltd [..] hereafter referred to as Seller
2. Mr [naam 5], […] by these present acting
a. for himself
b. as proxy in writing of ms [naam 6] […] jointly hereinafter referred to as Buyers or Buyer
[…]
The appearers the sub 1 […] declared that […] Seller have sold and pursuant to and in execution of tis agreement herewith transfer to Buyers […] the following immovable property:
a parcel of land […]situated […] in Sint Maarten, […] known as [naam perceel 3] land, known as lot # 53 of the subdivision of [naam estates] Estates N.V. […] described in SXM UPQ [registernr. 1].
[…]
The appearers, the sub 1, […] declared that this sale and purchase with transfer has been effected for the amount of five hundred thousand united states dollars (USD 500.000,-)
[…]
This deed was signed by the appearers and me, civil law notary […]
2.8.8
Een geschrift, te weten een in de Engelse taal opgesteld formulier d.d. 24 januari 2017 genoemd Beneficial Owner Declaration (D-786). Dit geschrift houdt in:
The undersigned:
Name: [naam 4]
[…]
Declares with regards to the following Company/Foundation/other entity, as its legal representative:
Name of the legal entity (client): [bedrijfsnaam 12] Ltd
Business address: [naam trustkantoor 1] Professional Service […] Anguilla
[…]
that the following natural person(s) is/are the ultimate beneficial owner(s) of the assets of abovementioned legal entity
personal data:
[naam 4]
Signature: Date: 1/24/17
2.8.9
Een geschrift, te weten een in de Engelse taal opgesteld document d.d. 24 januari 2017 genaamd Instrument of Assignment (D-778). Dit document houdt in dat [bedrijfsnaam 12] een aanspraak heeft op de ontvangst van USD 500.000,- van [naam 5] en [naam 6]. [bedrijfsnaam 12] wenst deze aanspraak over te dragen aan [naam real estate] Real Estate. Dit geschrift houdt in:
Instrument of Assignment
By and between:
[bedrijfsnaam 12] Ltd […] hereinafter to be referred to as “the Assignor”
and
[naam real estate] Real Estate Ltd
Represented by: mr [naam makelaar], hereinafter to be referred to as “the Assignee”.
Whereas:
A. The Assignor has a claim to receive an amount of USD 500.000,00 from
1. Mr [naam 5] […]
2. Ms [naam 6]
[…]
Now therefor parties have agreed as follows:
a. The Assignor herewith assigns the Claim […] to the Assignee
[…]
In witness whereof, this deed is signed and executed on
The Assignor the Assignee
[naam 4] AS [naam makelaar]
1/24/17
[naam wijk 1]
De verklaringen van [naam makelaar]
2.9.1
Een proces-verbaal van verhoor, opgemaakt in de wettelijke vorm op 19 april 2018 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren TBO 16118 en 17026 (ZD5a p. 454 t/m 461). Dit proces-verbaal houdt in, als de op genoemde datum tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[naam makelaar], voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
Ik had een klant die de [naam perceel 1] Property wilde kopen. Er is heel kort onderhandeld over de prijs en daar heb ik rechtstreeks met [verdachte] via de telefoon over gecommuniceerd. [verdachte] heeft het stuk land in 2017 verkocht. De verkoop is bij de notaris verricht en ik was gevolmachtigde van [AFK. BEDRIJF 12]. Het bedrag is door de kopers aan de notaris betaald. De notaris eiste dat er een UBO voor [AFK. BEDRIJF 12] was. Omdat de notaris hierom vroeg heb ik [medeverdachte 1] gevraagd. [naam 4] werkte voor het verschepingsbedrijf van [medeverdachte 1]. [naam 4] werd de UBO van [AFK. BEDRIJF 12]. Hij heeft de documenten getekend.
Wij tonen u de koopakte van 3 april 2017. Hieruit komt naar voren dat [naam makelaar] optredend als schriftelijk gevolmachtigde van [AFK. BEDRIJF 12], het registergoed ([alphabethreeks 3]) verkoopt aan [naam 5] en [naam 6] voor 500.000 USD. Wij tonen een swift bericht inzake de transactie van 31 maart 2017. Uit dit bericht komt naar voren dat USD 526.629,96 wordt overgeboekt door de kopers (van [alphabethreeks 3]) naar de bankrekening van de notaris in Sint Maarten. Wij tonen een swift bericht inzake de transactie van 12 april 2017 (D-336). Uit dit bericht komt naar voren dat een bedrag van USD 474.944,73 wordt overgemaakt van de bankrekening van de notaris naar de bankrekening van [naam real estate] Real Estate.
Beide transacties hebben gelijktijdig plaatsgevonden bij de notaris. De verkoop van het land ([naam perceel 1] Property) en de aankoop van het land in [naam wijk 1]. De notaris heeft de verkoopprijs naar mij overgemaakt. Daarna heb ik het geld overgemaakt naar de eigenaar die het stuk land had verkocht aan [medeverdachte 1]. Ik heb de opbrengsten van de [naam perceel 1] Property doorbetaald aan [naam 7] inzake de verkoop van de registergoederen SXM UPQ [registernr. 2] en SXM UPQ [registernr. 3].
Wij tonen gehoorde een foto van [medeverdachte 2].
Hij werkt in het kantoor van [bedrijfsnaam 6]. Hij doet iets voor [medeverdachte 1]. Hij was betrokken bij de transactie in 2017 want hij stond in contact met de notaris. De notaris heeft de private foundation voor [medeverdachte 1] opgericht. [medeverdachte 2] regelde het met de notaris.
2.9.2
Een proces-verbaal van verhoor, opgemaakt in de wettelijke vorm op 7 februari 2019 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren TBO 16118 en 16112 (ZD5a p. 500 t/m 509). Dit proces-verbaal houdt in, als de op genoemde datum tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[naam makelaar]:
[medeverdachte 1] wist waar het geld vandaan kwam. Ik heb met beiden, [medeverdachte 1] en [verdachte] gesproken. [verdachte] is met mij naar de grond gaan kijken en later ben ik samen met [medeverdachte 1] ook naar de grond gaan kijken. Ik heb [verdachte] voorgesteld om zijn geld weer te herinvesteren in een nieuw stuk grond.
[naam stichting 1] is speciaal opgericht om dat huis ([naam wijk 1]) te kopen.
Ik ben nooit UBO van [naam stichting 1] geweest. Gezien de geldstroom kan men zien dat ik niet de UBO kan zijn. De UBO formulieren moeten al voor de closing zijn opgemaakt. De notaris heeft niet aan mij gevraagd wie de 25% UBO is. Ik was bij de closing aanwezig. Ik heb tegen de notaris gezegd dat ik het geld zou overmaken naar de verkoper. Het ging om het geld, niet om de verhouding van de UBO’s.
2.9.3
Een proces-verbaal van verhoor, opgemaakt in de wettelijke vorm op 23 januari 2019 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren TBO 16118 en 17064 (ZD5a p. 474 t/m 484). Dit proces-verbaal houdt in, als de op genoemde datum tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[naam makelaar], voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
[medeverdachte 2] was betrokken bij het papierwerk dat gedaan moest worden bij de notaris. [medeverdachte 2] verzorgde het papierwerk inzake deze vastgoed transacties met de notaris. [medeverdachte 2] is de accountant van [bedrijfsnaam 6].
Uit het Swift bericht inzake de transactie ([naam wijk 1]) komt naar voren dat op 27 april 2017 een bedrag van USD 449.275,- wordt overgeschreven van de bankrekening van [naam real estate] Real Estate naar de bankrekening *[bank rek. nr. 5] ten name van [bedrijfsnaam 14] LLC. Bij informatie staat weergegeven: [alphabethreeks 4] to [naam 7].
Dit zijn de opbrengsten van [naam perceel 1] Property die ik heb doorbetaald aan [naam 7] inzake de verkoop van registergoederen SXM UPQ [registernr. 2] en SXM U{Q [registernr. 3]. Het geld dat ik op mijn rekening hield was van [verdachte].
[naam stichting 1] private fund foundation (hierna: [naam stichting 1]) is de Stichting die het land in [naam wijk 1] heeft gekocht. Ik heb nog nooit de “ultimate beneficial owner” inzake [naam stichting 1] van 20 januari 2017 gezien. Ze hebben mij niet gevraagd om aan te geven wie de andere UBO is. Als u mij direct vraagt van wie ik de 25% opbrengst uit [bedrijfsnaam 12] op mijn rekening hield dan zeg ik u dat dat geld van [verdachte] was. Een bron was de opbrengst van de verkoop door [bedrijfsnaam 12]. Deze opbrengsten zijn van [verdachte]. De andere bron zijn de gelden vanuit [medeverdachte 1] afkomstig van [ALPHABETHREEKS 5]
([bedrijfsnaam 6]).
De verklaringen van [medeverdachte 1]
2.10.1
Een proces-verbaal van verhoor, opgemaakt in de wettelijke vorm op 31 januari 2019 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren TBO 17056 en 18028 (ZD5b p. 485 t/m 499). Dit proces-verbaal houdt in, als de op genoemde datum tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[medeverdachte 1], voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
Er waren stukken grond te koop in [naam wijk 1]. [naam makelaar] bleek de makelaar te zijn. Ik heb contact met hem opgenomen. We hebben een prijs afgesproken. Er is een private foundation opgericht genaamd [naam stichting 1].
U toont mij een formulier genaamd Instrument of Assignment. Ik heb dit naar [naam 4] gestuurd. [naam 4] kon dit tekenen. [bedrijfsnaam 12] is een bedrijf dat een stuk grond had dat [naam makelaar] wilde verkopen om te investeren in [naam wijk 1]. [naam makelaar] heeft het geld ontvangen.
2.10.2
Een proces-verbaal van verhoor, opgemaakt in de wettelijke vorm op 2 februari 2019 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren TBO 17056 en 17064 (ZD5b p. 540 t/m 552). Dit proces-verbaal houdt in, als de op genoemde datum tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[medeverdachte 1], voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
Ik weet dat [medeverdachte 2] de administratie voor [verdachte] deed.
Ik heb een document naar [naam 4] gestuurd om te tekenen.
[naam makelaar] beheerde het terrein dat onder [bedrijfsnaam 12] viel. Hij beheerde het en heeft het verkocht. Ik heb nooit aan [naam makelaar] gevraagd waar het geld vandaan kwam.
Ik heb van [medeverdachte 2] gehoord dat er correspondentie was tussen notariskantoor [naam haven directeur] en [medeverdachte 2] over een document wat ze (OM/politie) zochten in verband met [naam stichting 1]. Ik heb hier met [medeverdachte 2] over gesproken. [medeverdachte 2] houdt mij op de hoogte van de gang van zaken.
De verklaringen van [medeverdachte 2]
2.11.1
Een proces-verbaal van verhoor, opgemaakt in de wettelijke vorm op 29 januari 2019 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren TBO 16118 en 16112 (ZD5b p. 291 t/m 300). Dit proces-verbaal houdt in, als de op genoemde datum tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[medeverdachte 2], voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
[medeverdachte 1] heeft mij verzocht [naam stichting 1] op te richten met als doel een stuk grond te kopen. Dit was januari 2017. De makelaar was [naam makelaar]. Ik heb een naam doorgegeven. Een formulier wie de UBO’s zijn. Omdat ik de oprichter ben. Ik heb dit op zijn verzoek en met zijn ([medeverdachte 1]s) medeweten gedaan.
Bij de oprichting van [naam stichting 1] heb ik ingevuld dat [medeverdachte 1] 75%UBO was en bij 25% to be determined.
2.11.2
Een proces-verbaal van verhoor, opgemaakt in de wettelijke vorm op 30 januari 2019 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren TBO 16118 en 16112 (ZD5b p. 301 t/m 312). Dit proces-verbaal houdt in, als de op genoemde datum tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[medeverdachte 2], voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
Ik heb de UBO verklaring van [naam stichting 1] van 20 januari 2017 ondertekend. [medeverdachte 1] heeft een kopie. [medeverdachte 1] is UBO voor 75%. Hij is de initiatiefnemer van deze transactie. Hij heeft de koopovereenkomst getekend. De andere 25% moest nog ingevuld worden. [naam makelaar] heeft geen contact met mij gehad.
[medeverdachte 1] heeft tegen mij gezegd dat ik moest invullen “to be notified by real estate agent”. De makelaar was [naam makelaar].
Er is door mij na de “closing” geen contact opgenomen met [naam makelaar] om te vragen of hij daadwerkelijk voor 25% UBO was. Ik heb er geen verklaring voor waarom ik het niet heb gecontroleerd. [naam makelaar] heeft nooit een UBO verklaring van [naam stichting 1] ondertekend. Ik ben niet naar hem toe gegaan om hem te laten ondertekenen.
[medeverdachte 1] heeft mij verteld dat [naam makelaar] bezig was om een andere closing te voltooien en dat het geld dan in deze transactie gestopt zou worden.
Ik heb [verdachte] leren kennen via [medeverdachte 1]. Ik heb entiteiten voor hem opgericht. Ik help hem administratief.
Documenten
2.12.1
Een geschrift, te weten een in de Engelse taal opgestelde
koopovereenkomst(terzake [naam wijk 1]) d.d. 11 januari 2017 (D-950). Deze overeenkomst houdt in:
The undersigned
A. Mr [naam 7] […] hereinafter referred to as the Seller
B. Mr [medeverdachte 1] […] hereinafter referred to as Buyer
Hereby agree as follows
The property
1. Seller herewith agrees to sell and transfer to buyer […] the following property described in Certificate of admeasurement number [registernr. 2]; 3830 M2 and Certificate of admeasurement number [registernr. 3]; 986 M2 of land situated in [naam wijk 1] St. Maarten
Purchase price
2. This sale has been effected for the amount of US$ 700,000.00. […] a 10% deposit of US$ 70,000.00 will be required at signing […]
[…]
Thus, agreed on 1/11//2017 and signed in duplicate
seller buyer
2.12.2
Een geschrift, te weten een in de Engelse taal opgesteld formulier d.d. 20 januari 2017 genoemd een Ultimate Beneficiary Owner formulier van [naam stichting 1] (D-961). Dit geschrift houdt in:
[…]
The undersigned being the legal representative of:
Name entity: [naam stichting 1] Private Fund Foundation
Incorporated according to the laws of
Sint Maarten
Information UBO:
Name: [medeverdachte 1]
[…]
Position: supervisor board
Amount (in %): 75% beneficiary
If another individual person is the decision maker (for 25% or more please indicate so by filling in the following information):
Name:
to be notified by real estate agent
[…]
Amount (in %): 25% beneficiary
Name of the undersigned
[medeverdachte 2]
[…
Signed on this day: 20 January 2017 Sint Maarten
2.12.3
Een geschrift , te weten een in de Engelse taal opgestelde akte van levering van [naam wijk 1] aan [naam stichting 1] d.d. 25 april 2017 (D-919). Dit geschrift houdt in:
Upon this twenty-fifth day of April, two thousand and seventeen,
[…] came and appeared before me, [naam haven directeur], [..]
1. Mr. [naam makelaar] […] by these presents acting as attorney in fact of
Mister [naam 7] […] to be referred to as Seller
2. Ms. [naam 8], […] acting in her capacity as legal representative of:
[naam stichting 1] Private Fund Foundation […]
[…]
Seller by these presents conveys to Purchaser, and Purchaser accepts in full ownership any and all rights, interests, and title to:
1. A parcel of land […] at [naam wijk 1], […] further described in certificate of admeasurement number SXM UPQ [registernr. 2] […]
2. A parcel of land […] at [naam wijk 1], […] further described in certificate of admeasurement number SXM UPQ [registernr. 3] […]
[…]
Then after summary reading of this deed, it was signed by the appearers and by me, civil law notary
Ondertekend: [naam makelaar]
Ondertekend: [naam 8]
Ondertekend: [naam haven directeur]
2.12.4
Een geschrift te weten een zogenaamde Swift transactie d.d. 12 april 2017 inhoudende dat op die dag een bedrag van in totaal USD 474.944,73 is overgemaakt door de notaris Tjon Ajon naar de bankrekening eindigend op nummer *[rek. nr.6] ten name van [naam real estate] Real Estate, zijnde de opbrengsten van [naam perceel 1] Property omschreven als sale proceeds icw property sold […] buyer [naam 5] en [naam 6] (D-336).
2.12.5
Een geschrift, te weten een cheque uitgeschreven door [ALPHABETHREEKS 5] d.d. 19 april 2017 ter waarde van USD 472.430.10 en bestemd voor notariskantoor [naam haven directeur], voor de aankoop van [naam wijk 1] (D-922). Onderaan de cheque staat handgeschreven “purchasing SXM UPQ [registernr. 2] en SXM UPQ [registernr. 3]”.
2.12.6
Een geschrift te weten een zogenaamde Swift transactie d.d. 27 april 2017 inhoudende dat op die dag een bedrag van in totaal USD 449.275,- is overgemaakt van de bankrekening eindigend op nummer *[rek. nr.6] ten name van [naam real estate] Real Estate naar bankrekening van [naam 7] eindigend op nummer * [rek. nr.7] zijnde de betaling voor de aankoop van [naam wijk 1] door [naam stichting 1] (D-915 p. 10 t/m 13).
2.12.7
Een geschrift zijnde een in behandeling zijnde overmaking d.d. 15 mei 2017 van de bankrekening van het kantoor van [naam haven directeur] voor een bedrag van USD 505.732,25 naar de bankrekening van [naam 7] eindigend op nummer *[rek. nr.7], voor de aankoop van [naam wijk 1] door [naam stichting 1] (D-962).
2.12.8
Een geschrift, te weten een in de Engelse taal opgesteld formulier d.d. 28 januari 2019 genoemd een Ultimate Beneficiary Owner formulier van [naam stichting 1] (D-1018). Dit geschrift houdt in:
[…]
The undersigned, being the legal representative of:
Name entity: [naam stichting 1] Private Fund Foundation
Incorporated according to the laws of
Sint Maarten
Information UBO:
Name: [medeverdachte 1]
[…]
Position: supervisor board
Amount of shares (in %): 75% beneficiary
If another individual person is the decision maker (for 25% or more please indicate so by filling in the following information):
Name: [naam makelaar]
[…]
Amount (in %): 25% beneficiary
Name of the undersigned
[medeverdachte 2]
[…
Signed on this day: 28 January 2019 Sint Maarten

3.Met betrekking tot [naam bedrijf 4+5]

De consultancy overeenkomst
3.1
Een geschrift, zijnde een consultancy overeenkomst tussen [bedrijfsnaam 4] ([naam bedrijf 4+5]) en [naam off shore bedrijf 1] S.A. ([afk. naam off shore bedrijf 1]) i.v.m. de aanleg van de Causeway brug gedateerd 4 november 2010 (D-065). Deze overeenkomst houdt in:
The Simpson Bay Lagoon Authority SLAC […] is interested in construction of a bridge […] hereafter referred tot as the Project.
[…]
[AFK.BEDRIJF 4] possesses the skill and competence to construct the Project […]
The consultant is willing to assist [AFK.BEDRIJF 4] […]
Now therefore, it is hereby agreed by the party as follows:
[…]
[AFK.BEDRIJF 4] hereby appoints the consultant to provide the services in connection with the above Project
[…]
3. i) In consideration for the services to be rendered by the consultant in accordance with this agreement, […] of fee equivalent to two and half percent (2,5%) of the amount received by [AFK.BEDRIJF 4] under the contract with the Employer for the Project subject to clause 3 (ii) hereof.
[…]
(iv) a minimum of USD 600.000
Agreed for and on behalf of [AFK.BEDRIJF 4]
Signature
Name: [naam 9]
Agreed for and on behalf of [afk. naam off shore bedrijf 1]
Signature
[naam 3]
De betaling aan [getuige 1]
3.2
een geschrift, te weten een overzicht van 23 facturen inzake de Causeway brug, gedateerd vanaf 8 mei 2012 t/m 14 februari 2014 (D-491) en de daarbij behorende bankafschriften (D-650) en een in de wettelijke vorm opgemaakt overzicht proces-verbaal van 12 juni 2018 ( ZD9 p. 38 t/m 40). Deze facturen en bankafschriften, in combinatie met genoemd proces-verbaal houden in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
Op 6 juni 2017 vond een huiszoeking plaats in het pand waar het bedrijf [AFK. BEDRIJFSNAAM 10] is gevestigd. Bij deze huiszoeking zijn diverse documenten aangetroffen gerelateerd aan [naam bedrijf 4+5].
Bij de huiszoeking zijn facturen in beslaggenomen van [afk. naam off shore bedrijf 1] aan [naam bedrijf 4+5] en zijn bankafschriften aangetroffen van de [NAAM BANK 2] Bank op naam van [afk. naam off shore bedrijf 1] waarop ontvangsten te zien zijn afkomstig van [naam bedrijf 4+5].
Tussen 13 juni 2012 en 11 maart 2014 is er in totaal USD 1.065.524,25 betaald op bankrekening *[rek. nr. 8] ten name van [afk. naam off shore bedrijf 1] bij de [NAAM BANK 2] Bank.
Daarnaast ontvangt [afk. naam off shore bedrijf 1] op 7 augustus 2013 een bedrag van USD 179.000 door middel van een cheque met nummer [cheque nr.] van [naam bedrijf 4+5].
De cheque met nummer [cheque nr.] is op 2 augustus 2013 uitgeschreven. Op het betalingsbewijs staat met de hand geschreven: cheque given to [medewerker bedrijf 4]. [naam 10] to sign. Aangezien op het betalingsbewijs onder [afk. naam off shore bedrijf 1] staat att. [naam 11] wordt met [naam 10] vermoedelijk [naam 11] bedoeld.
Het gerecht stelt vast dat beide betalingen bij elkaar opgeteld neerkomen dat door [naam bedrijf 4+5] in totaal bijna 1.3 miljoen dollar is betaald aan [getuige 1] in verband met de bouw van de Causeway brug.
3.3
Een proces-verbaal van bevindingen bankanalyse [NAAM BANK 2] Bank ten name van [afk. naam off shore bedrijf 1] opgemaakt op 12 juni 2018 in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar TBO 17064 (ZD4 p. 170 t/m 194). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, dat op 18 augustus 2009 en 12 augustus 2010 in totaal een bedrag van USD 32.646,99 door [afk. naam off shore bedrijf 1] wordt ontvangen van [naam bedrijf 4+5].
Het gerecht stelt vast dat de betaling van 7 augustus 2013 van USD 179.000 + de betaling van USD 32.646,99 bij elkaar opgeteld een bedrag is van USD 211.646,99.
De verklaringen van [getuige 1]
3.4.1
De verklaring van de getuige
[getuige 1]afgelegd ter terechtzitting van 9 maart 2020. Deze verklaring houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
[verdachte] vroeg aan mij of ik nog een bedrijf kende waar wat te halen viel. Hij bedoelde waar wat te halen valt voor mij maar ook voor hem. Zijn uitdrukking was: “What’s in it for me?”. Dit is in 2005 al begonnen dus dit was in 2010 niet nieuw voor mij. We zijn naar [naam bedrijf 4+5] gegaan en waar ik bij ben zegt [verdachte] tegen de directeur dat hij het op prijs zou stellen als ze mij als consultant zouden nemen. Ze zeggen dan niet zoveel terug omdat ze weten dat ze anders het project niet krijgen. Het bedrijf snapt ook dat ik een deel aan [verdachte] betaal.
[naam bedrijf 4+5] kreeg het project, ook door de informatie die zij tijdens het proces krijgen, bijvoorbeeld hoeveel budget er beschikbaar is. Verder wordt ook informatie over hoe [verdachte] over de brug denkt doorgegeven. Dat soort informatie gaf ik door aan [naam bedrijf 4+5]. Zij zijn dus beter geïnformeerd dan hun concurrenten. Door de uiteindelijke kracht en power van [verdachte] is voor [naam bedrijf 4+5] gekozen. Ik bedoel daarmee: zijn wil is wet. Zonder hem ben je als bedrijf uitgerangeerd, je wordt geboycot of door politieke diensten geboycot. [verdachte]s positie was zo sterk dat niemand buiten hem om een beslissing zou nemen. Niemand ging om [verdachte] heen, zo werkt het niet. [verdachte] heeft veel bemoeienis met het Causeway project gehad. Over het hele proces rond de brug heb ik contact gehad met [verdachte]. [naam haven directeur], de CEO van de Haven, was niet in de positie om te zeggen dat hij het project niet wilde. [verdachte] zijn macht is ongelimiteerd. [naam haven directeur] luistert naar [verdachte] omdat hij daar neergezet is door [verdachte].
Op 4 november 2010 heb ik een overeenkomst gesloten met [naam bedrijf 4+5] op grond waarvan ik 2,5% zou krijgen van de totale aanneemsom met een minimum van 600.000 USD. Mondeling was 3% overeengekomen, maar in de onderhandeling is dat omlaag gebracht naar 2,5%. Bij [naam bedrijf 4+5] wisten ze dat ik mijn fee deelde. Ik heb hun verteld dat ik politieke dekking had.
Op 22 februari 2012 heeft [naam bedrijf 4+5] een contract gesloten met de Haven voor de bouw van de Causeway bridge. De aanneemsom bedroeg ongeveer 43 miljoen USD. Ik zou hiervoor 2,5% ontvangen hetgeen neerkomt op ongeveer 1.3 miljoen. [verdachte] bleef wel zijn 2% eisen. Ik vond een verdeling van 50/50 eerlijk. Dat leidde tot een behoorlijke verstoring tussen ons. Ik heb mij er uiteindelijk bij neergelegd. [verdachte] zou hier dus 860.000 USD aan steekpenningen voor ontvangen.
Tussen ons liep al de discussie over het percentage. Ook over dat ik dit soort grote bedragen niet meer cash kon betalen. Zeker omdat [verdachte] het binnen twee jaar wilde hebben. Ook kregen wij er meningsverschil over dat hij de bedragen giraal overgemaakt wilde krijgen. Ik wilde dat niet. Ik was bij [naam perceel 1] Property al de fout in gegaan en kon dit niet nogmaals doen. In dit project heb ik [verdachte] het eerste jaar cash betaald. Ik denk dat ik hem tussen de 80.000 en 100.000 USD heb betaald. U houdt mij de opstelling voor op bladzijde 38 van het Overzicht-proces-verbaal. Als ik dat zo zie heeft [verdachte] 83.000 USD cash van mij gehad. Ik heb hem de rest niet betaald. Ik wilde het niet giraal overmaken en contant kon ik het niet betalen in twee jaar. Ik wilde stoppen met grote bedragen contant op te nemen. [verdachte] is naar [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] gegaan om zijn geld te krijgen. [verdachte] zit in de positie om [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] te chanteren. Als hij geen geld krijgt, dan heeft [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] geen werk.
Ik had dus nog een paar ton staan richting [verdachte]. Hij is toen naar [getuige 2] gestapt en heeft gezegd: ”Jij gaat dit oplossen.” Onder chantage van [verdachte] heeft [getuige 2] iets bedacht om de goodwill van [verdachte] te behouden om toch maar projecten binnen te houden. Iets met een kredietlijn en het bedrijf van [medeverdachte 1]. [verdachte] had geen geheimen voor [getuige 2] en dit was de oplossing die zij samen hadden bedacht. In 2017 vertelde [getuige 2] mij dat als hij dat niet had gedaan, [verdachte] had gezegd dat [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] geen werk meer kreeg. [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] hield de huur van mijn huis dat ik aan hen verhuurde om die reden in.
[naam 11] was een kleine lokale baggeraar die was ingeschakeld voor een aanneemsom van 2 tot 3 miljoen USD. [verdachte] vroeg weer: “What’s in it for me?” Ik zei tegen [verdachte] zullen we 10% vragen. [verdachte] zei waarom geen 20%? Ik ben naar [naam 11] toegegaan. Hij wilde het project graag hebben. Hij kreeg het zo in zijn schoot geworpen. Maar [naam 11] wilde uiteindelijk toch niet. Hij is met zijn bezwaren naar [medewerker bedrijf 4] gegaan van [naam bedrijf 4+5]. Die heeft ervoor gezorgd dat [naam 11] ermee instemde dat er een cheque van 179.000 USD voor mij is uitgeschreven. Dit bedrag heeft [naam bedrijf 4+5] ingehouden op de betaling aan [naam 11]. [naam 11] zei dat hij het zelf met [verdachte] wilde regelen. Ik heb dit aan [verdachte] doorgegeven. [verdachte] zei: I’ll fix it myself.
3.4.2
Een proces-verbaal van verhoor, opgemaakt in de wettelijke vorm op 16 oktober 2018 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren TBO 16060 en 17062 (PD [getuige 1] p. 170 t/m 180.) Dit proces-verbaal houdt in, als de op genoemde datum tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[getuige 1]:
In de overeenkomst met [naam bedrijf 4+5] staat dat het totale bedrag aan mij wordt betaald in 12 fases. Dat is de basis voor de facturen van [directrice bedrijf 11]. Deze bedragen kreeg ik binnen op de bankrekening van [afk. naam off shore bedrijf 1]. Dit geld gaat naar de derdenrekening van de Stichting [naam stichting 2] van [AFK. BEDRIJFSNAAM 10]. Als ik geld nodig had kreeg ik dit op de privé rekening.
Ik heb [verdachte] het eerste jaar contant betaald. Hij kreeg elke maand 5000 à 10.000 USD contant. Ik deed jarenlang een envelop met geld in een krant. Het kwam voor dat ik bij [getuige 2] op kantoor zat. De autosleutels van [verdachte] lagen op het bureau. Ik pakte de sleutels en legde de envelop die in de opgevouwen krant zat dan in zijn dashboardkastje. [getuige 2] wist van de betalingsafspraak. [getuige 2] wist ook dat ik contant betaalde. Hij moet waargenomen hebben dat ik de sleutels pakte van [verdachte]. [getuige 2] zat erbij op zijn kamer dat [verdachte] vroeg naar de betalingen die uitbleven. Daarnaast waren er de projecten van [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] waaruit [verdachte] betaald kreeg. Ook [naam 2] was op de hoogte van de doorbetalingen aan [verdachte]. Hij is hier jarenlang van op de hoogte geweest en heeft ook een contract ondertekend met mijn bedrijf.
De verklaring van [getuige 2]
3.5
Een proces-verbaal van verhoor, opgemaakt in de wettelijke vorm op 3 oktober 2019 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren TBO 17062 en 16128 (PD [getuige 2] p. 154 t/m 165.) Dit proces-verbaal houdt in, als de op 17 juli 2019 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[getuige 2], voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
Ik ben dusdanig geschrokken van wat [verdachte] mij zelf heeft verteld dat ik meteen [naam 2] heb ingeschakeld omdat ik het zelf niet opgelost kreeg. Het heeft me zo aan het schrikken gemaakt dat ik denk dit krijg ik niet opgelost. Ik denk niet dat [verdachte] letterlijk heeft gezegd: ik zorg dat je nergens meer werk krijgt. Hij is niet achterlijk. Maar wel op een slinkse manier, dat als je daar rustig over na gaat denken, weet dat het grote gevolgen kan hebben.
Uiteindelijk is besloten dat dit financiële probleem een issue ging worden. Door een voorziening te treffen gaat het direct van je winst af. Ik heb toen bedacht op welke posten ik dat kon zetten. Ik heb dat in overleg met [naam 2] gedaan. Ook is nog wat verrekend met de huur. Uiteindelijk was de deal dat wij het hele probleem zouden oplossen. Ik heb het met [getuige 1] besproken. [verdachte] zei tegen mij: “ los het maar op”.
[verdachte] heeft het bedrag genoemd dat hij zou krijgen van [getuige 1]. Dat bedrag moest corresponderen met het bedrag dat voor de voorziening is opgenomen. Ik heb heel lang geprobeerd dit op te lossen en het met [verdachte] besproken maar die was onvermurwbaar. Ook heb ik het heel vaak teruggekoppeld aan [getuige 1].
[verdachte] kwam naar me toe en zei “I have a deal with [getuige 1] and he is not living up with it”. Het bedrag dat ik van [verdachte] hoorde heb ik geconfirmeerd bij [getuige 1]. We hebben dit toen intern als een voorziening genomen maar nog niet betaald. Daar zit volgens mij ook een stukje opsparen van de huur in.
Toen we bij [bedrijfsnaam 6] bezig waren, in 2014, dat was het moment dat de voorziening verrekend ging worden. Ik liep met [verdachte] bij [bedrijfsnaam 6]. Toen zei [verdachte] ik krijg nog geld van jullie van [getuige 1]. Dat moeten we nog oplossen. Toen zei hij, neem contact op met [medeverdachte 1]. Ik ben naar [medeverdachte 1] gegaan en toen hebben we besproken hoe ik dat moest betalen.
[medeverdachte 1] zei: ik ben ervan op de hoogte.
Het zou verrekend worden met leveranties van beton. En [verdachte] had gezegd met de [eigenaren hotel 1]. Met hen heb ik een deal. [verdachte] heeft gezegd, de [eigenaren hotel 1] zijn ook aan het werk. Hun moet je zoveel krediet geven, want ik moet hun zoveel betalen. Toen ben ik naar de [eigenaren hotel 1] gegaan en heb gevraagd of dat klopte. Dus toen is aan hen een krediet gegeven voor de leveranties van beton en ook bij [medeverdachte 1] is een verrekening gegeven voor de leveranties van beton. Het heeft een tijdje geduurd. [boekhouder bedrijf 7] boekte iedere keer af en op een gegeven moment kwamen we op nul. Toen hebben we ook de voorziening laten vallen.
[boekhouder bedrijf 7] zei: “met die voorziening moet ik wel rekeningen hebben”. Dat is voordat de accountants kwamen. Volgens mij heeft [boekhouder bedrijf 7] 1 factuur gevonden van [afk. naam off shore bedrijf 1]. [boekhouder bedrijf 7] zei tegen me: we moeten een rekening (factuur) hebben. Toen zei ik ja doe maar.
De verklaringen van [naam 11]
3.6
Een proces-verbaal van verhoor, opgemaakt in de wettelijke vorm op 21 juni 2017 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren 16080 en 16052 (ZD9 p. 267 t/m 275). Dit proces-verbaal houdt in, als de op genoemde datum tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[naam 11], voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
[medewerker bedrijf 4] nam contact met me op en vroeg of ik baggerwerkzaamheden zou kunnen uitvoeren voor de bouw van de Causeway. Een paar maanden voordat ik het contract tekende op 26 april 2012 kwam [getuige 1] naar mijn kantoor. Hij vroeg, indien hij in staat was om mij de werkzaamheden voor de Causeway te garanderen, ik hem dan commissie zou willen betalen. Een paar maanden na dit contract kwam [getuige 1] voor een tweede keer naar mijn kantoor. Ditmaal met een contract bij zich waarvan hij wilde dat ik dat zou tekenen. Ik heb toen gezegd dat ik geen zaken met hem wilde doen.
Binnen een paar dagen riep [medewerker bedrijf 4] me bij zich op het kantoor. Op zijn kantoor was ook [getuige 1] aanwezig. Zij overtuigden mij dat ik de deal moest accepteren. [getuige 1] vroeg mij daar in het kantoor om twintig procent commissie te betalen. [medewerker bedrijf 4] backed him up. Ik heb ermee ingestemd. Ik was pissig en heb tegen [medewerker bedrijf 4] gezegd dat ik niks met [getuige 1] te maken wilde hebben. Ik heb gezegd dat [naam bedrijf 4+5] [getuige 1] maar moest betalen. Het bedrag van USD 179.000,- is naar [getuige 1] gegaan. Dat betrof de 20% commissie die wij overeen zijn gekomen.
De verklaringen van [boekhouder bedrijf 7]
3.7
Een proces-verbaal van verhoor, opgemaakt in de wettelijke vorm op 27 februari 2018 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren 17056 en 16080 (ZD6 p. 395 t/m 409). Dit proces-verbaal houdt in, als de op genoemde datum tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[boekhouder bedrijf 7], voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
U laat ons een aantal boekingen in het boekhoudsysteem zien (D-380 en D-395).Het betreft een boeking van ANG 900.000. Hierop is te zien dat de rekening van [afk. naam off shore bedrijf 1] voor ANG 900.000,- wordt gedebiteerd en [bedrijfsnaam 6] voor hetzelfde bedrag wordt gecrediteerd. Hiermee vervalt de crediteur [afk. naam off shore bedrijf 1] en komt [bedrijfsnaam 6] er als crediteur voor in de plaats. Dit is een boeking die door mij op 19 maart 2014 is gemaakt. Door deze boeking in de administratie te verwerken wordt het bedrag dat [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] aan [afk. naam off shore bedrijf 1] moest betalen afgeboekt. Tegelijkertijd wordt [bedrijfsnaam 6] gecrediteerd waardoor [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] een schuld krijgt aan [bedrijfsnaam 6]. Ik heb deze boeking op aangeven van [getuige 2] geboekt in de administratie. Voor zover ik weet lag hier niets aan ten grondslag.
Van deze ANG 900.000 zijn er facturen die [bedrijfsnaam 6] schuldig was aan [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] voor een bedrag van ANG 209.331,25 in mindering gebracht (D-328). Verder is ANG 23.220,- ten laste gekomen van de winst- en verliesrekening. Het resterende bedrag betreft betonleveringen van [AFK. BEDRIJF 2] aan [bedrijfsnaam 6] of aan [bedrijfsnaam 6] gelieerde bedrijven.
[getuige 2] heeft mij verzocht een voorschot, een kredietlijn, van ANG 900.000 aan [bedrijfsnaam 6] te geven. Dit zou door [afk. naam off shore bedrijf 1] aan [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] (terug)betaald worden. Ik heb erbij gezet “to be paid by [naam off shore bedrijf 1]”. De ANG 900.000 is nooit betaald door [afk. naam off shore bedrijf 1]. In plaats daarvan zijn er twee facturen van [afk. naam off shore bedrijf 1] gekomen, om dat te kunnen verantwoorden. Er liggen geen documenten of e-mails ten grondslag aan deze facturen. Een factuur was van [afk. naam off shore bedrijf 1] aan [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] van 15 maart 2014 voor advies project Airport a USD 310.000,-. Het project van de airport heeft in 2012 gelopen. Per 2011 is de samenwerking met [afk. naam off shore bedrijf 1] ontbonden. Ik weet niet waar deze werkzaamheden over gingen.
Op enig moment kwam [getuige 2] naar mij en zei dat van die 9 ton 250.000 USD overgedragen werd aan bedrijven gelieerd aan [eigenaar 1hotel 1] en [eigenaar 2hotel 1]. In deze kredietlijn (voorschot) zijn facturen opgenomen van hun bedrijf [naam hotel 1] N.V. Verder is er beton aan hen geleverd door [bedrijfsnaam 2]. Dat is gebeurd omstreeks 31 augustus 2014 want er staat dat op die datum betaald is op de specificaties van deze werkzaamheden en betonleveringen. Er zijn twee bedrijven die hier een voordeel van hebben gehad. Dat is [bedrijfsnaam 6] en de aan [bedrijfsnaam 6] gelieerde bedrijven en de aan de [eigenaren hotel 1] broers gelieerde bedrijven. [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] heeft de bedragen aan [bedrijfsnaam 2] betaald.
Verder liggen aan deze verrekening de openstaande huurbetalingen ten grondslag. U toont mij een boeking op 19 mei 2014. (D-381). De te betalen huur aan [afk. naam off shore bedrijf 1] wordt afgeboekt.
De verklaring van [eigenaar 2 hotel 1]
3.8
Een proces-verbaal van verhoor, opgemaakt in de wettelijke vorm op 11 september 2018 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren TBO 16118 en 17064 (ZD6 p. 427 t/m 433). Dit proces-verbaal houdt in, als de op genoemde datum tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[eigenaar 2 hotel 1], voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
Het enige constructiewerk dat bij ons heeft plaatsgevonden was bij een project van [naam hotel 1] ([afk. hotel 1]). U vraagt of dit in 2014 was. Dat klopt. [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] en [AFK. BEDRIJF 2] leverden beton. Er was een krediet.
[naam 12] had (bij ons) een schuld openstaan van ongeveer 200.000 USD. Deze schuld is verrekend met materiaal leveringen door [AFK. BEDRIJF 2]. [boekhouder bedrijf 7] van [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] heeft contact met mij opgenomen. Dat zal in 2014 zijn geweest. Er stond nog iets open dat wij aan [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] waren verschuldigd en dat werd op deze manier verrekend. U toont mij D-396 (ZD6, p. 349: openstaande rekeningen van de [eigenaren hotel 1] bij [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] ter waarde van 7.234,22). Dit heeft betrekking op machines die wij hebben gehuurd van [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] in 2014. Deze rekening is verrekend met de schuld van [naam 12].
Wij tonen u D-397 (ZD6, p. 350). Hierop staat dat voor USD 242.765,79 beton is geleverd (door [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] aan de [eigenaren hotel 1]).Dat is ook verrekend. Het (totale) bedrag van USD 250.000,- is verrekend met de kredietlijn die er was met [AFK. BEDRIJF 2] en [AFK. BEDRIJFSNAAM 1]. Ik heb gehoord dat [naam 12] een klassieke auto heeft geleverd ter waarde van ongeveer USD 250.000,-. Volgens mij heeft [medeverdachte 1] de auto laten brengen naar Florida.
De verklaring van [naam 12]
3.9
Een proces-verbaal van verhoor, opgemaakt in de wettelijke vorm op 22 september 2018 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren TBO 18040 en 17064 (ZD6 p. 434/m 442). Dit proces-verbaal houdt in, als de op genoemde datum tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[naam 12]:
In 2012 vroeg [eigenaar 1hotel 1] mij hem te helpen een rekening te betalen. U noemt [AFK. BEDRIJF 2]. Ja dat was degene aan wie zij geld verschuldigd waren. [eigenaar 1hotel 1] vroeg of ik hun rekening kon betalen door een auto te leveren. Ik stuurde hun een foto van een Dodge Charger uit 1970. De [eigenaren hotel 1] vroegen mij die auto naar Florida te sturen. Ik heb de auto toen gezonden naar [verdachte]. Dat was op 14 april 2012. Ik was de [eigenaren hotel 1] USD 200.000,- verschuldigd. Met het verzenden van de auto was ik van deze schuld af.
Documenten
3.10.1
Een e-mailbericht van [naam 12] aan [verdachte] van 8 april 2012 (D-845). Dit bericht houdt in:
Hi minister. I have someone who can bring that car to Florida tomorrow if you like.
3.10.2
Een e-mailbericht tussen [verdachte] en [getuige 2] met CC [medeverdachte 1]/[boekhouder bedrijf 7] van 4 september 2013 (D-500). Deze berichten houden in:
[getuige 2] stuurt bericht naar [verdachte]
4 september 2013 te 12.02 uur
[verdachte],
[…]
What are we going to do with the old outstanding to [AFK. BEDRIJFSNAAM 1], you want this to be part of it of you have an other idea?
[verdachte] stuurt bericht naar [getuige 2]
4 september 2013 te 03.27 uur
[getuige 2]
Can you please let me know what the old outstanding is and I will discuss internally how we can resolve the outstanding.
3.10.3
Als bijlage bij voorgaande e-mailberichten is een bericht van [boekhouder bedrijf 7] aan [getuige 2] op 6 september 2013 zijnde het op dat moment meest recente overzicht van openstaande facturen die [bedrijfsnaam 6] bij [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] heeft.
Het gerecht stelt vast dat deze lijst overeenkomt met het hieronder weergegeven overzicht van openstaande facturen van [bedrijfsnaam 6] bij [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] waar de verrekening van ANG 900.000 (de kredietlijn) aan [bedrijfsnaam 6] in is verwerkt.
3.10.4
Een geschrift te weten een overzicht gemaakt door [boekhouder bedrijf 7] omtrent verrekening van ANG 900.000 aan [bedrijfsnaam 6] (ZD6, p. 348 T/M 349, D-395). Dit overzicht houdt in:
Openstaand [bedrijfsnaam 6]/[bedrijfsnaam 9] for [bedrijfsnaam 1] BV
Invoice date NAF USD
[…] 21-8-2008
31-10-2013
Total 943.553,05 524.196,14
Outstanding invoices received:
[bedrijfsnaam 6] 2.781,00
South Atlantic Stevedoring 120.717,00
-------------
Remaining balance 820.055,05
Deduction - 587.50380
Remaining balance 232.551,25
Payment by [afk. naam off shore bedrijf 1] -900.000
Balance [bedrijfsnaam 2] ([AFK. BEDRIJF 2]) 28 February 2014
Facturen [AFK. BEDRIJF 2] maart
Facturen [AFK. BEDRIJF 2] april
Facturen [AFK. BEDRIJF 2] mei
Facturen [AFK. BEDRIJF 2] juni
Facturen [AFK. BEDRIJF 2] juli
Credit line 450.000 250.000
Facturen [AFK. BEDRIJF 2] august
[…]
Facturen [AFK. BEDRIJF 2] januari/[bedrijfsnaam 9]december
Remaining balance to pay to [bedrijfsnaam 6] 0,00 0,00
3.10.5
Twee geschriften betreffende de bedrijven gelieerd aan [eigenaar 1hotel 1] en [eigenaar 2hotel 1] (D-396 en D-397). Deze geschriften houden in:
Document omschrijving saldo factuurdatum usd/eur
D140168 [eigenaar 2 hotel 1] 6-2-2014 16.789,08
[…]
D141247 [eigenaar 2 hotel 1] 2-9-2014 8.789,77
242.765,79
Paid on 31st of august 2014
Document omschrijving saldo factuurdatum usd/eur
2140035 [naam hotel 1] 31-1-2014 5.117,55
[…] 28-2-2014
2140292 rental&sales 25-6-2014 1.000,00
7.234,22
Paid on 31st of august 2014
Gevoerde bewijsverweren
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 ten eerste ten laste gelegde feit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er onvoldoende wettig bewijs is voor de daarin willekeurig genoemde geldbedragen, nu het bewijs dat deze geldbedragen zijn doorbetaald aan [verdachte] uitsluitend berust op de verklaring van de kroongetuige [getuige 1], hetgeen niet is toegestaan.
Het gerecht heeft onder feit 1 bewezen geacht dat de verdachte en [getuige 1] (en zijn offshore) giften heeft aangenomen van [AFK. BEDRIJFSNAAM 1].
Bewezen verklaard is (overigens ook in de feiten 2 en 3) het volledige geldbedrag dat door [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] (en [bedrijfsnaam 3] en [naam bedrijf 4+5]) aan (de offshores van) [getuige 1] is betaald in de bewezenverklaarde periode.
Als toelichting daarop wordt overwogen dat [getuige 1] en [verdachte] zich naar het oordeel van het gerecht in nauwe en bewuste samenwerking hebben schuldig gemaakt aan het aannemen van dat volledige bedrag aan steekpenningen. Hun hele samenwerking, zoals die uit de bewijsmiddelen blijkt, was er immers op gericht om steekpenningen betaald te krijgen. Dat na de ontvangst van die steekpenningen door [getuige 1] vervolgens nog een verdeling tussen [getuige 1] en [verdachte] heeft plaatsgevonden, is voor de bewezenverklaring niet relevant.
Uit de bewijsmiddelen blijkt, anders dan de raadsman heeft gesteld, dat dit geen willekeurige geldbedragen zijn, maar de optelsom van de in die periode door [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] aan [getuige 1] en [verdachte] betaalde gelden, waarvoor behalve de verklaring van [getuige 1] ook andere bewijsmiddelen zijn, waaronder de verklaringen van [getuige 2] en de betalingsbewijzen. De bewezenverklaring berust derhalve niet uitsluitend op de verklaring van [getuige 1].
Gelet hierop behoeven de overige bewijsverweren met betrekking tot het onder 1 subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde geen verdere bespreking. Het verweer wordt verworpen.
Betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige 1], [getuige 2] en [naam makelaar]
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat geen van de aan de verdachte ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezenverklaard nu er onvoldoende betrouwbaar bewijs is. De raadsman heeft daartoe gesteld hetgeen in de pleitnotities onder de p. 88 t/m 108 is weergegeven. Dit komt er in de kern op neer dat de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] dat er steekpenningen zijn betaald aan [verdachte] en de verklaring van [naam makelaar] dat [verdachte] de eigenaar was van [naam perceel 1] Property, dienen te worden uitgesloten van het bewijs nu deze verklaringen onbetrouwbaar zijn. Hetgeen resteert aan bewijs is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen, aldus de raadsman.
Het gerecht overweegt hierover als volgt.
Het gerecht is van oordeel dat het verweer van de raadsman strekkende tot vrijspraak van de ten laste gelegde feiten wordt weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen. In het bijzonder overweegt het gerecht nog als volgt.
Indien het bewijs mede wordt aangenomen op de verklaring van een getuige met wie door de officier van justitie een afspraak is gemaakt over strafvermindering (de kroongetuige), dient het vonnis dit in het bijzonder te motiveren. Indien een getuigenverklaring als onbetrouwbaar wordt bestempeld staat dit het gebruik van die verklaring voor het bewijs in de weg. Normaliter mag de rechter, zonder nadere motivering, datgene tot bewijs bezigen wat hem uit oogpunt van de betrouwbaarheid dienstig voorkomt. Dit geldt niet voor het gebruik van de verklaring van de kroongetuige. Nu de tegenprestatie die aan de kroongetuige wordt geboden ertoe kan leiden dat deze getuige een belang krijgt bij het afleggen van een verklaring, moet de rechter deze verklaring ambtshalve toetsen. Ook mag het bewijs niet uitsluitend berusten op verklaringen van getuigen met wie een afspraak is gemaakt over strafvermindering.
De verklaring van de kroongetuige [getuige 1] houdt in de kern in dat [verdachte] via hem steekpenningen heeft aangenomen van [AFK. BEDRIJFSNAAM 1], [bedrijfsnaam 3] en [naam bedrijf 4+5], in ruil voor het gunnen van overheidsprojecten aan die bedrijven. [verdachte] zelf heeft dit pertinent ontkend. [getuige 2] heeft verklaard dat hij van [getuige 1] heeft gehoord dat hij [verdachte] betaalde met het geld dat hij van [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] ontving. Volgens [getuige 1] was [getuige 2] daarvan al sinds zijn aantreden als directeur van [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] op de hoogte.
Het gerecht constateert in de eerste plaats dat [getuige 1] op de hoofdlijn, zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris en uiteindelijk ook – onder ede – ter zitting, waar hij tevens gehouden was onder de door hem met het openbaar ministerie gemaakte afspraak naar waarheid te verklaren, consistente verklaringen heeft afgelegd. Die hoofdlijn bestond erin dat [getuige 1] door [AFK. BEDRIJFSNAAM 1], [bedrijfsnaam 3] en [naam bedrijf 4+5] werd betaald om ervoor te zorgen dat zij bouw/baggeropdrachten toegewezen kregen en om de relatie met de politiek goed te houden, welke betalingen [getuige 1] deelde met [verdachte], die in ruil daarvoor zijn invloed aanwendde om ervoor te zorgen dat die opdrachten ook daadwerkelijk werden gegund en dat die relatie goed bleef. Dat [getuige 1] er belang bij zou hebben om niet naar waarheid te verklaren is niet aannemelijk geworden. Het gerecht overweegt hierbij voorts dat [getuige 1] met zijn verklaringen zichzelf in hoge mate belast en – ook bij de met het openbaar ministerie afgesproken verminderde strafeis – een aanzienlijke gevangenisstraf riskeert.
Voorts vinden [getuige 1]s verklaringen in de zaken betreffende [AFK. BEDRIJFSNAAM 1], [bedrijfsnaam 3] en [naam bedrijf 4+5], steeds overtuigende bevestiging in verschillende technische bevindingen (telefoontaps, e-mailberichten, OVC) en in de bij de doorzoekingen aangetroffen documenten zoals de consultancy overeenkomsten, bankbetalingen aan [afk. naam off shore bedrijf 1] en [AFK. NAAM OFF SHORE BEDRIJF 2] en de betaling aan [naam makelaar], alsook in de overige onderzoeksbevindingen, zoals de getuigenverklaringen van onder andere [naam makelaar] en [directrice bedrijf 11] met betrekking tot de aankoop van [naam perceel 1] Property, de verklaringen van [naam makelaar] en [naam 4], alsmede het OVC gesprek met betrekking tot [bedrijfsnaam 3], de verklaringen van [naam 11] met betrekking tot Causeway en die van [boekhouder bedrijf 7], [eigenaar 2 hotel 1], [naam 12] en [getuige 2] met betrekking tot de betalingen aan [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] en de kredietlijn.
[getuige 1]s verklaringen met betrekking tot [getuige 2] en [verdachte] berusten op zijn eigen waarnemingen. Het feit dat [getuige 1] bij het afleggen van zijn verklaringen op onderdelen gebruik heeft gemaakt van de kennis die hij inmiddels had opgedaan uit het politiedossier, om daarmee zijn verklaringen nader te onderbouwen of soms op ondergeschikte punten aan te passen, maakt die verklaringen niet onbetrouwbaar. Ook eventuele onjuistheden maken de verklaringen van [getuige 1] niet per se onbetrouwbaar. Tijdsverloop en de vele gedetailleerde ondervragingen over een enorme hoeveelheid aan financiële transacties, afspraken, constructies en (door)betalingen, terwijl niet alles keurig schriftelijk is vastgelegd, hebben onvermijdelijk hun weerslag op die verklaringen, in de zin dat daarin – niet onbegrijpelijk – verschillen kunnen sluipen. Het feit dat [getuige 1] in 2018 niet meer precies op detailniveau weet welk project en welke betalingen hij heeft gedaan of ontvangen omdat zijn herinnering door het verstrijken van de tijd is vervaagd, maakt zijn verklaring op de hoofdlijnen niet onbetrouwbaar. Het verweer wordt verworpen.
Op grond van al het voorgaande acht het gerecht de verklaringen van [getuige 1], zoals die voor het bewijs zijn gebruikt, betrouwbaar.
Nu de betrouwbaar geachte verklaringen van [getuige 1] op de betwiste cruciale onderdelen steun vindt in de verklaringen van [getuige 2] en [naam makelaar], vloeit hieruit voort dat het gerecht ook die verklaringen van [getuige 2] en [naam makelaar] betrouwbaar acht. Deze verklaringen met de nodige behoedzaamheid beziend, vinden immers eveneens steun in elkaar en in de overige in het vonnis vermelde bewijsmiddelen. Ook dat verweer wordt verworpen.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat de verklaringen van [naam makelaar] niet betrouwbaar zijn omdat aan [naam makelaar] voorafgaand aan zijn verhoor op 19 april 2018 ten onrechte de garantie is gegeven dat hij niet vervolgd zal worden, hetgeen er in de visie van de raadsman toe heeft geleid dat hij mede om die reden niet naar waarheid over [verdachte] heeft verklaard. Hierover overweegt het gerecht nog als volgt.
Bij aanvang van dit verhoor is door verbalisanten tegen [naam makelaar] gezegd dat hij op dat moment, met de informatie waarover verbalisanten toen beschikten, getuige was in het strafrechtelijke onderzoek, maar dat hem niet de garantie kon worden gegeven dat zijn status niet zou veranderen. Het gerecht is van oordeel dat dit niet kan worden opgevat als een toezegging of garantie dat geen vervolging tegen hem zou worden ingesteld, laat staan dat hij op grond daarvan ten onrechte [verdachte] zou hebben belast. Het verweer wordt verworpen.
Ten aanzien van de onder feit 1 ten tweede ten laste gelegde kredietlijn
De raadsman heeft aangevoerd dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat [verdachte] gelden heeft ontvangen uit de zogenaamde kredietlijn omdat de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] elkaar op dit punt tegenspreken.
Het gerecht verwerpt ook dit verweer. [getuige 2] heeft over de kredietlijn verklaard dat [verdachte] hem heeft aangesproken op het feit dat [verdachte] nog geld tegoed had van [getuige 1] en dat [getuige 2] dit probleem voor hem moest oplossen. [verdachte] heeft tegen hem gezegd dat [getuige 2] dit probleem met [medeverdachte 1] moest bespreken, hetgeen ook is gebeurd. Dit heeft geresulteerd in de zogenaamde kredietlijn aan [bedrijfsnaam 6], zoals daarvan uit de boekhouding van [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] blijkt. [getuige 1] heeft deze verklaring van [getuige 2] bevestigd en ter zitting als getuige verklaard dat [verdachte] naar [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] is gegaan om het geld te krijgen dat hij nog van [getuige 1] tegoed had en dat [getuige 2] toen iets met een kredietlijn en het bedrijf van [medeverdachte 1] heeft bedacht om de goodwill van [verdachte] te behouden om toch maar projecten binnen te houden. Het gerecht leest hierin geen tegenstrijdigheid. De omstandigheid dat [getuige 1] niet precies weet hoe de kredietlijn boekhoudkundig tussen partijen is geregeld of dat hij er zelf niet bij betrokken was, maakt dat niet anders. Beslissend is dat de bevoordeling van [bedrijfsnaam 6] – en later ook van de [eigenaren hotel 1] - er op verzoek van [verdachte] is gekomen, zodat het gerecht ervan uit gaat dat dit ook ten goede van [verdachte] zelf is gekomen. Daarbij is dan niet van belang wat de formele positie van [verdachte] binnen [bedrijfsnaam 6] is.
De raadsman heeft ten slotte aangevoerd dat het onder feit 4 ten laste gelegde witwassen onvoldoende de relevante verhullende of verbergende gedragingen van de verdachte vermeldt. De raadsman heeft erop gewezen dat de Hoge Raad de eis stelt dat een vonnis voldoende duidelijkheid verschaft over de in dit verband relevant geachte verhullende of verbergende gedragingen van de verdachte.
Het gerecht overweegt hierover dat de termen verhullen en verbergen volgens vaste jurisprudentie voldoende feitelijke betekenis hebben en dus niet nader hoeven te worden gespecificeerd. Uit de inhoud van de in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen blijkt voldoende waaruit de verhullende en verbergende gedragingen van de verdachte hebben bestaan – namelijk het opzetten van een papieren schijnconstructie om te voorkomen dat bekend zou worden dat de verdachte de werkelijke rechthebbende op deze percelen was - zodat dit verweer daarin zijn weerlegging vindt.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezenverklaarde
De raadsman heeft aangevoerd dat met betrekking tot de feiten 1, 2 en 3 er sprake is van eendaadse samenloop dan wel van voortgezette handeling nu deze feiten voortvloeien uit een en hetzelfde ongeoorloofde wilsbesluit. Dit dient te leiden tot strafvermindering.
Het gerecht verwerpt dit verweer. Van eendaadse samenloop is geen sprake nu de bewezenverklaarde gedragingen zich niet min of meer op dezelfde tijd en plaats hebben afgespeeld. Evenmin staan de elkaar in tijd opvolgende feiten in zodanig nauw verband met elkaar dat zij moeten worden beschouwd als voortkomend uit een zelfde ongeoorloofd wilsbesluit. Er is daarom ook geen sprake van een voortgezette handeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
-
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde-
medeplegen van: als ambtenaar een gift aannemen wetende dat zij hem gedaan wordt ten einde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijne bediening, iets te doen of na te laten, en ten gevolge van of naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht, in zijnde bediening is gedaan of nagelaten, meermalen gepleegd
;
-
ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde-
medeplegen van: als ambtenaar een gift aannemen wetende dat zij hem gedaan wordt ten gevolge van of naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht, in zijnde bediening is gedaan of nagelaten, meermalen gepleegd
;
-
ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde-
medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes jaar en zes maanden met aftrek van de tijd door de verdachte in voorarrest doorgebracht. Tevens vordert de officier van justitie opheffing van het bevel schorsing voorlopige hechtenis met ingang van de dag van de uitspraak.
De raadsman heeft met betrekking tot de strafmaat aangevoerd hetgeen vermeld staat in zijn pleitnotities op p. 136 t/m 144. Hij heeft – kort samengevat – verzocht dat voor het geval het gerecht tot een bewezenverklaring komt, rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat het om relatief oude feiten gaat, terwijl de verdachte nooit eerder is veroordeeld.
Daarnaast heeft het openbaar ministerie zich onvoldoende terughoudend opgesteld in zijn berichtgeving over de verdachte in de media en heeft de vervolging het dubieuze karakter van een politieke strafvervolging gekregen, waarbij het openbaar ministerie door middel van laakbaar grensoverschrijdend gedrag, misbruik van macht en opzettelijke schending van de mensenrechten de verdachte heeft vervolgd. Dit alles dient ook tot vermindering van de straf te leiden. Ten slotte heeft de raadsman gewezen op een aantal min of meer vergelijkbare zaken waarin aanmerkelijk lagere straffen zijn opgelegd dan de straf die door de officier van justitie in deze zaak tegen de verdachte is geëist.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het gerecht gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich jarenlang schuldig gemaakt aan het aannemen van steekpenningen en het witwassen van gelden. De verdachte daarbij misbruik gemaakt van zijn positie als politicus, om zijn eigen financiële voordeel te dienen, ten koste van de burgers van Sint Maarten. Bedrijven waren voor het verkrijgen van overheidsopdrachten afhankelijk van de goodwill en de medewerking van de verdachte en betaalden om aan het werk te kunnen blijven. Projecten werden hierdoor onnodig duur, geld dat moest worden opgebracht door de belastingbetaler.
De verdachte heeft zich, samen met [getuige 1], die als tussenpersoon fungeerde tussen de bedrijven en de politiek, in totaal bijna 4 miljoen dollar aan steekpenningen aangenomen, waarvan ieder zijn deel heeft ontvangen. Ook heeft de verdachte zijn hiermee verdiende geld witgewassen door het gebruik van een papieren constructie die moest verhullen dat de verdachte de rechthebbende was op enkele percelen grond.
De verdachte heeft met zijn handelen het vertrouwen dat de burgers van Sint Maarten moeten kunnen stellen in personen die hen vertegenwoordigen ernstig geschaad. Verdachtes handelen heeft ook een ondermijnende en ontwrichtende invloed op de samenleving als geheel. Dit is extra schadelijk voor een jong land als Sint Maarten, waar juist leiders nodig zijn die het goede voorbeeld geven. Het gerecht rekent de verdachte zijn handelen daarom zwaar aan. Hoewel het feit dat de verdachte politicus is een rol peelt bij de stafmaat is er daarmee geen sprake van een “politiek proces” tegen de verdachte, zoals door de raadsman is aangevoerd.
Het witwassen van crimineel vermogen vormt een aantasting van de legale economie mede vanwege de corrumperende invloed op het legale bedrijfsleven en op financiële instellingen. Door gebruik te maken van valse documenten heeft de verdachte de integriteit van het financieel economische verkeer aangetast, aangezien dit valt of staat met het vertrouwen dat gesteld wordt en gesteld moet kunnen worden in de juistheid van de inhoud van dergelijke documenten.
De verdachte heeft ter zitting ontkend zich te hebben schuldig gemaakt aan deze misdrijven. Hij heeft er op geen enkel moment blijk van gegeven het strafbare en verwerpelijke van zijn handelen in te zien.
De verdachte is niet eerder veroordeeld, maar heeft zich wel gedurende langere tijd bezig gehouden met het plegen van ernstige strafbare feiten. In de persoonlijke omstandigheden die door de raadsman zijn aangevoerd, ziet het gerecht geen aanleiding om tot strafvermindering te komen, omdat de feiten waaraan de verdachte zich heeft schuldig gemaakt daarvoor te ernstig zijn. In de aankondiging van het openbaar ministerie voornemens te zijn een vordering aanhangig te maken tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ziet het gerecht wel aanleiding de op te leggen straf enigszins te matigen.
Tevens heeft het gerecht daarbij rekening gehouden met de straffen die door het gerecht eerder in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd.
Het gerecht is gelet op al het voorgaande van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een straf die een vrijheidsbeneming van aanzienlijke duur meebrengt.
Rekening houdend met het voorgaande, en gelet op de werking van artikel 1 lid 2 Sr met betrekking tot het bewezenverklaarde witwassen, leidt dit ertoe dat het gerecht oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 66 maanden in beginsel passend acht.
Rekening houdend met de eerder genoemde uitingen van het openbaar ministerie in de pers, de te lange detentie van de verdachte in de politiecellen op Sint Maarten en diens detentie op Bonaire, zal het gerecht de gevangenisstraf matigen en wel tot zestig maanden, welke straf zij passend en geboden acht.
Het gerecht is nagegaan of er sprake is van een eventuele overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. De verdachte is op 19 februari 2019 aangehouden en op 1 maart 2019 in verzekering gesteld, zijnde het eerste moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens hem een handeling is verricht waaraan hij in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van strafbare feiten door het openbaar ministerie een strafvervolging tegen hem zal worden ingesteld. Op 21 mei 2019 is de voorlopige hechtenis van de verdachte om medische reden geschorst. Op 2 mei 2019 is de inleidende dagvaarding uitgebracht. De uitspraak in deze zaak vindt plaats op 15 mei 2020. Nu dit in totaal een periode beslaat van minder dan twee jaar, is er geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn.
De verdachte is reeds geruime tijd op vrije voeten. Niet is gebleken dat hij zich niet heeft gehouden aan de voorwaarden die verbonden zijn aan de schorsing van de voorlopige hechtenis. De verdachte heeft zich ter zitting wederom mondeling bereid verklaard tot nakoming van die voorwaarden. Nu voorts met betrekking tot de gezondheid van de verdachte op dit moment onvoldoende zicht op is of daarin significante verbetering of verandering is gekomen ten opzichte van de eerdere situatie, acht het gerecht op dit moment onvoldoende termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis.
Al het voorgaande leidt ertoe dat het gerecht oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 60 maanden passend en geboden acht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 1:1 lid 2, 1:123, 1:136, 379 (oud) 2:404 van het Wetboek van Strafrecht;
Beslissing
Het gerecht:
verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in de vervolging van de verdachte voor zover dit betreft de onder 1 ten laste gelegde feiten, begaan in de periode tot 19 februari 2007.
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 voor zover nog aan de orde, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hiervoor overwogen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 – voor zover nog aan de orde – 2, 3 en 4 meer of anders ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor omschreven en verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
60 maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 1:62 van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
wijst af de vordering van de officier van justitie tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. drs. S.M. van Lieshout, bijgestaan door mr. F. Kruiswijk, zittingsgriffier, en op 15 mei 2020 in tegenwoordigheid van voornoemde griffier uitgesproken via videoverbinding vanuit Curaçao ter openbare terechtzitting van het gerecht in Sint Maarten.