ECLI:NL:OGEAM:2020:33

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
17 maart 2020
Publicatiedatum
26 mei 2020
Zaaknummer
SXM201900064
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van overeenkomst tussen het Land Sint Maarten en verzekeringsmakelaar wegens strijd met de Rijkswet Financieel Toezicht

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 17 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap [de verzekeringsmakelaar] en de openbare rechtspersoon HET LAND SINT MAARTEN. De eiseres, [de verzekeringsmakelaar], vorderde onder andere een verklaring voor recht dat er een rechtsgeldige overeenkomst tot stand was gekomen voor schadeafwikkeling na de orkaan Irma. Het Land Sint Maarten verweerde zich door te stellen dat de overeenkomst nietig was op grond van artikel 21 lid 3 van de Rijkswet Financieel Toezicht, omdat de overeenkomst niet was gesloten door de daartoe bevoegde persoon. Het Gerecht oordeelde dat de overeenkomst inderdaad nietig was, omdat er geen schriftelijke bevestiging van de overeenkomst was en de vereiste instemming van de Minister van Algemene Zaken ontbrak. Het Gerecht concludeerde dat de vorderingen van [de verzekeringsmakelaar] moesten worden afgewezen, omdat er geen rechtsgeldige overeenkomst tot stand was gekomen. De vordering van het Land om terugbetaling van de mobilization fee werd aangehouden tot het eindvonnis. De zaak werd verwezen naar de rolzitting voor verdere akten.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM201900064
Vonnis d.d. 17 maart 2020
inzake
de besloten vennootschap [de verzekeringsmakelaar],
gevestigd in Sint Maarten,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
hierna: [de verzekeringsmakelaar],
gemachtigde: mr. S.R. BOMMEL,
tegen
de openbare rechtspersoon HET LAND SINT MAARTEN,
zetelende in Sint Maarten,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
hierna: het Land,
gemachtigde: mr. C.R. RUTTE.

1.Het procesverloop

1.1.
Het Gerecht heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
verzoekschrift met producties, ontvangen op 23 januari 2020,
conclusie van antwoord tevens eis in voorwaardelijke reconventie met producties,
conclusie van repliek in conventie tevens conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie met producties,
conclusie van dupliek in conventie tevens van repliek in voorwaardelijke reconventie met productie,
conclusie van dupliek in voorwaardelijke reconventie.
1.2.
De rolrechter heeft bepaald dat vandaag uitspraak wordt gedaan.

2.De feiten

2.1. [
de verzekeringsmakelaar] is op Sint Maarten actief als verzekeringsmakelaar. Een van haar klanten is het Land. Door de bemiddeling van [de verzekeringsmakelaar] komen verzekeringspolissen tot stand tussen Nagico, een grote op Sint Maarten gevestigde verzekeraar, en het Land als verzekeringnemer.
2.2.
Op 6 september 2017 heeft Orkaan Irma over Sint Maarten geraasd. Hierdoor is grote schade ontstaan aan de infrastructuur, waaronder veel overheidsgebouwen. Een aantal van deze gebouwen is tegen orkaanschade verzekerd.
2.3.
Op schriftelijk verzoek (e-mail namens het Land van 4 oktober 2017) heeft [de verzekeringsmakelaar] aan het Land op 6 oktober 2017 een offerte uitgebracht onder de titel:
“Assisting Government with the Insurance Claims-Handling Process.”In deze offerte wordt opgesomd welke werkzaamheden [de verzekeringsmakelaar] op zich neemt. Die werkzaamheden moeten leiden tot uitkering door de verzekeraar van de orkaanschade onder de diverse polissen. De aan [de verzekeringsmakelaar] door het Land verschuldigde tegenprestatie wordt als volgt omschreven:
“Being a local company and having a strong desire to assist with this process, we will charge 8% (schade regelings courtage) of the net settlement with a mobilization fee of Nafls. 100,000.00 which will be refunded after full settlement is realized.”
2.4.
Op 8 oktober 2017 heeft [de verzekeringsmakelaar] dit voorstel op twee punten aangepast. De courtage wordt 6% en er wordt voorzien in een geheimhoudingsbeding.
2.5.
In een advies/beslisblad van het Ministerie van Algemene Zaken van 12 oktober 2017 wordt akkoord gegeven voor de inschakeling van [de verzekeringsmakelaar] op basis van zijn aangepaste offerte.
2.6.
Uit het beslisblad van de Raad van Ministers van 1 november 2017 volgt dat er akkoord is voor de inschakeling van [de verzekeringsmakelaar].
2.7.
Op 2 november 2017 is het kabinet Marlin demissionair geworden na een door de Staten aangenomen motie van wantrouwen.
2.8.
Op 14 november 2017 wordt aan [de verzekeringsmakelaar] de
mobilization feeuitbetaald door het Land door middel van een cheque.
2.9.
De Secretaris-Generaal van het Ministerie van Financiën concludeert in een memo van 6 december 2017, waarin diverse kritiekpunten worden geformuleerd, als volgt over deze beslissing van de Raad van Ministers:
“Ondanks de MR beslissing ten aanzien van dit advies kan het advies niet als “compleet” worden aangemerkt en is derhalve niet voldoende uitgewerkt voor beoordeling van de LB door de gouverneur. Conclusie is dat dit advies dient terug te gaan naar AZ voor verdere completering.”
2.10.
Uit het beslisblad van de Raad van Ministers van 13 december 2017 volgt dat Minister E. Lee kritische vragen heeft gesteld over de inschakeling van [de verzekeringsmakelaar]. De laatste regels uit dit beslisblad:
“need to be looked into and responded to. Once the points have been addressed, the advice will recur on the agenda of the Council of Ministers. URGENT.”
2.11.
Uit het beslisblad van de Raad van Ministers van 18 december 2017 volgt dat de Raad (weer) akkoord is met de inschakeling van [de verzekeringsmakelaar].
2.12.
Blijkens een e-mail namens het Land van 18 januari 2018 wordt [de verzekeringsmakelaar] uitgenodigd om een presentatie te geven aan de Raad voor Ministers over het volgende:
“@Niel can you xplain the council how you intent to assist the team and safe guard the recovery of funds”.
2.13.
In een e-mail van 30 januari 2018 van [de verzekeringsmakelaar] wordt onder andere het volgende bericht aan het Land:
“Further to our request for an update for DCOM on the process, I hereby submit the efforts towards collecting moneys obo Government by way of Insurance settlements related to Hurricane Irma.
The below approach have in part led to the successful payout/collection of US$1,000,000.00 in December 2017 based on the promise that the LB will be forthcoming soonest.
In light of some liabilities, the damaged structures now pose, Insurers eagerly await my feedback to proceed in finalizing this process.
Noteworthy is that, Government now runs the risk, by virtue of article Boek 7 – Article 957 ‘’ for not showing reasonable care in addressing the situation timely, which now will result in consequential losses.”
De e-mail vervolgt met de tekst van dit wetsartikel en dezelfde tekst als in de oorspronkelijke offerte, namelijk de opsomming van werkzaamheden die [de verzekeringsmakelaar] op zich zal nemen om tot uitkering van de verzekeringsgelden te komen.
2.14.
Omstreeks augustus 2018 huurt het Land Smith Orloff & Associates in als externe deskundige in verband met de afwikkeling van de claims van het Land jegens Nagico.
2.15.
Bij brief van 14 september 2018 wordt namens het Land door de Minister-President het volgende aan [de verzekeringsmakelaar] bericht:
“After Hurricane Irma the then presiding Government of Sint Maarten was looking for a loss adjuster to advise on insurance matters.
The then presiding Government was in the process of hiring your company to provide them with your services. To date this process was never been finalized. The current presiding Government has continued the process of hiring a suited loss adjuster, unfortunately, another company was selected.
This letter serves to inform you that Government will not be making use of your services.
It also appears in our records, that your company received an advance payment of NAf 100.000,- for work (to be) done.
By means of this letter, I would like to request you to present a report on the work you have been doing, if any, to me within two weeks of the date of this letter.”
2.16.
In een ingezonden brief van [de verzekeringsmakelaar], gepubliceerd door de website smn-news.com wordt namens [de verzekeringsmakelaar] onder andere het volgende geschreven:
“If the Government has found a person or entity that can perform a better service, we, in the interest of the country fully support this. We would like to see this matter finalized and the needed repairs executed.”
2.17.
Naar aanleiding van de schriftelijke reactie namens [de verzekeringsmakelaar] op zijn brief van 14 september 2018 schrijft het Land in zijn brief van 19 november 2018 onder meer:
“Your statement that your client has been working and was responsible for the advances government received from the insurance company, is inaccurate. Your client went ahead and requested an advance from the insurance company, without any instructions from or agreement to do such on behalf of government. The insurance company, unaware of your client not having a binding agreement to represent Government, presented the first advance to him. However, as soon as the civil service, responsible for the assessments, were made aware of this, he was ordered not to collect any payments on behalf of Government. The insurance company was also informed, and subsequently the civil servants dealt with the insurance company directly without any intervention from your client.”
2.18.
Per e-mail van 13 september 2019 schrijft Nagico aan [de verzekeringsmakelaar] dat zij, tot de brief van 14 september 2018 waarin wordt bericht over de benoeming van Smith Orloff, van het volgende uitging:
“I can also confirm that [de verzekeringsmakelaar] International was the only Insurance Agent that was involved in the “Government of Sint Maarten” claim prior to the letter from the Honorable Prime Minister. In addition to the first advance payment that was made on December 13th 2017 several conference calls, and meetings were held with [de verzekeringsmakelaar] International prior to the correspondence of het Honorable Prime Minister.”

3.Het geschil

in conventie:
3.1. [
de verzekeringsmakelaar] vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, dat het Gerecht de volgende beslissingen neemt:
voor recht te verklaren dat tussen partijen op rechtsgeldige wijze een overeenkomst tot stand is gekomen inhoudende de schadeafwikkeling door [de verzekeringsmakelaar] ten behoeve van het Land,
voor recht te verklaren dat het Land op onaanvaardbare wijze deze overeenkomst met [de verzekeringsmakelaar] heeft beëindigd en wanprestatie heeft gepleegd en/of onrechtmatig heeft gehandeld jegens [de verzekeringsmakelaar] en daarom aansprakelijk is voor betaling van de overeengekomen vergoeding van 6%, althans alle schade door [de verzekeringsmakelaar] ten gevolge van de door de opzegging geleden vergoeding,
het Land te veroordelen tot betaling van de overeengekomen door [de verzekeringsmakelaar] geleden schade bestaande uit de overeengekomen 6% van het totale bedrag aan schade-uitkering betaald door de verzekeraar na bemiddeling door Nagico en/of het Land te veroordelen tot betaling van alle schade door [de verzekeringsmakelaar] geleden nader op te maken bij schadestaat en te vereffenen volgens de wet, alles te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 november 2018 tot aan de dag van algehele voldoening,
het Land te veroordelen tot betaling van USD 11.500,00 ex artikel 6:96 BW dan wel een redelijke vergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 november 2018 tot aan de dag van algehele voldoening,
het Land te veroordelen in de proceskosten van [de verzekeringsmakelaar], met de wettelijke rente daarover.
in voorwaardelijke reconventie:
3.2.
De tegenvordering van het Land luidt als volgt:
“voor zover Uw Gerecht in conventie mocht oordelen tot afwijzing van de vorderingen van [de verzekeringsmakelaar], [de verzekeringsmakelaar] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan het Land terug te betalen het bedrag van NAf. 100.000 ter zake de mobilisatie fee, binnen 14 dagen na het te dezen te wijzen vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente en met veroordeling van [de verzekeringsmakelaar] in de proceskosten.”
3.3.
Op de argumenten van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1.
Het meest vergaande verweer van het Land is dat de overeenkomst met [de verzekeringsmakelaar] nietig is op grond van artikel 21 lid 3 van de Rijkswet Financieel Toezicht Curaçao en Sint Maarten. Artikel 21 van deze Rijkswet luidt als volgt:
“Artikel 21. Machtigingen tot het verrichten van rechtshandelingen
1.
Onze Minister van Financiën van het betrokken land houdt een register bij van de namen en functies van degenen die zijn gemachtigd tot het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen die voortvloeien uit een besluit tot het aangaan van financiële verplichtingen. Daarbij geeft hij tevens aan voor welke rechtshandelingen en tot welke bedragen zij gemachtigd zijn. Hij publiceert dit register na elke wijziging, maar in elk geval iedere zes maanden. Publicatie geschiedt op de website van Onze Minister van Financien van het betrokken land.
2.
Bij toepassing vanartikel 20, zevende lid, wordt, na inwerkingtreding van een koninklijk besluit als bedoeld in artikel 20, achtste lid, in het register bij de desbetreffende personen aangetekend dat voor het aangaan van verplichtingen de voorafgaande instemming van het college is vereist.
3.
Privaatrechtelijke rechtshandelingen betreffende het aangaan van financiële verplichtingen als bedoeld in het eerste lid zijn nietig indien zij zijn aangegaan door personen die daartoe blijkens het register, bedoeld in het eerste en tweede lid, niet of niet voldoende gemachtigd zijn.
4.
In afwijking van het derde lid is een rechtshandeling als bedoeld in dat lid wel rechtsgeldig als de bevoegdheid tot het aangaan van de verplichting blijkt uit een ten behoeve van die rechtshandeling verstrekte schriftelijke machtiging. Deze machtiging wordt slechts in incidentele gevallen verstrekt.
5.
Het bestuur verstrekt afschriften van de in het vierde lid bedoelde machtigingen aan het college.
6.
Het college kan Onze Minister van Financien van het betrokken land aanbevelingen geven ter zake van de wijze waarop het beheer wordt gevoerd van het in dit artikel bedoelde register.”
4.2.
Het Gerecht overweegt hierover als volgt. In de beslisbladen van 1 november en 18 december 2017 kan worden gelezen dat de Raad van Ministers akkoord is met de inschakeling van [de verzekeringsmakelaar]. Door het Land is het destijds geldende register in het geding gebracht. Uit dat register volgt dat de overeenkomst met [de verzekeringsmakelaar] valt in de categorie > NAf. 50.000 en dat betekent dat deze namens het Land moet worden gesloten door de Minister van Algemene Zaken
“+ Ministerraad”. Terecht wijst het Land erop dat nergens blijkt dat dit vereiste in acht is genomen. Er is geen schriftelijke bevestiging van de overeenkomst door het Land en nergens blijkt uit de Minister van Algemene Zaken “+ Ministerraad” op enige andere wijze deze overeenkomst met [de verzekeringsmakelaar] zijn aangegaan. Dat betekent dat de rechtshandelingen van het Land met [de verzekeringsmakelaar] nietig zijn op grond van artikel 21 lid 3 Rijkswet.
4.3.
Verder wijst het Land er terecht op dat op grond van artikel 47 van de Comptabiliteitslandsverordening de onderhavige overeenkomst openbaar zou moeten worden aanbesteed. Daarvan mag in geval van, onder andere, een ramp worden afgeweken maar uitsluitend bij Landsbesluit, dus ondertekend door de Gouverneur. Gelet op zijn e-mail van 30 januari 2018 (“…
based on the promise that the LB will be forthcoming soonest…”) wist [de verzekeringsmakelaar] dat. Het Gerecht overweegt dat hieruit volgt dat [de verzekeringsmakelaar] op 14 november 2017 (toen hij de
mobilization feeontving) en gaande de reeds door hem verrichte werkzaamheden (waarover later meer) zich ervan bewust was dat er nog een voorwaarde moest worden vervuld. Die voorwaarde is nooit vervuld omdat er nooit een Landsbesluit van die strekking is ondertekend door de Gouverneur.
4.4.
Het Gerecht oordeelt dus dat op deze twee zelfstandige motiveringsgronden de vorderingen van [de verzekeringsmakelaar] moeten worden afgewezen. De brief van 14 september 2018 van het Land
(“…
To date this process was never been finalized…”)moet worden gezien als de officiële berichtgeving van het Land dat er nooit een overeenkomst met [de verzekeringsmakelaar] tot stand is gekomen.
4.5.
Daaraan doet niet af dat [de verzekeringsmakelaar] de
mobilization feebetaald heeft gekregen en heeft behouden. Dat is als een nietige rechtshandeling aan te merken c.q. als een rechtshandeling die plaatsvindt onder de opschortende voorwaarde van het van kracht worden van het Landsbesluit. Evenmin is van belang dat [de verzekeringsmakelaar] stelt al de nodige werkzaamheden te hebben verricht. Daarvoor geldt hetzelfde. Niet relevant is dat [de verzekeringsmakelaar] stelt de Rijkswet en de Comptabiliteitslandsverordening niet te kennen. Dat zijn namelijk twee wetten in formele zin voor de werking waarvan niet vereist is dat de wederpartij van het Land er subjectieve kennis van moet hebben. Voldoende is dat deze wetten rechtsgeldig tot stand zijn gekomen en gelding hebben.
4.6.
Door [de verzekeringsmakelaar] wordt aangevoerd dat er veel haast was bij zijn inschakeling en dat daarom, zo begrijpt het Gerecht, formele vereisten niet in acht zijn genomen. Dat verweer gaat niet op omdat de Rijkswet daaraan in de weg staat. Handelen in strijd met deze wet is nu eenmaal niet toegestaan. De Comptabiliteitslandsverordening kent wel een regeling in geval van rampen, maar ook die regeling vergt een Landsbesluit. Het Gerecht constateert dus dat het Land van die regeling zelf geen gebruik heeft willen maken. Een en ander nog daargelaten de open brief van [de verzekeringsmakelaar] waaruit volgt dat hij akkoord is met de inschakeling van een andere deskundige.
4.7.
Een en ander leidt tot de conclusie dat de door [de verzekeringsmakelaar] gevorderde verklaring voor recht (er is tussen partijen een rechtsgeldige overeenkomst tot stand gekomen) niet kan worden toegewezen. De vereisten van zowel Rijkswet als Comptabiliteitslandsverordening staan hieraan in de weg.
4.8.
Evenmin kan als verklaring voor recht worden uitgesproken dat het Land op onaanvaardbare wijze de overeenkomst heeft beëindigd en wanprestatie dan wel een onrechtmatige daad heeft gepleegd. Er is namelijk geen overeenkomst tot stand gekomen. Wel zal het Gerecht, omdat het verplicht is rechtsgronden aan te vullen, onderzoeken of op grond van artikel 6:203, in verband met 6:210 BW, er aanleiding bestaat om te beslissen dat het Land verplicht is een vergoeding van de waarde van de door [de verzekeringsmakelaar] geleverde prestatie te betalen. Voor wat betreft de alternatieve motiveringsgrond (de overeenkomst onder opschortende voorwaarde) geldt hetzelfde op grond van artikel 6:25 BW.
4.9.
Daarover wordt het volgende overwogen. Uit de formulering van de vorderingen en de argumenten van [de verzekeringsmakelaar] volgt niet klip en klaar dat zij een beroep doet op de wetsartikelen over onverschuldigde betaling. Duidelijk is echter dat [de verzekeringsmakelaar] vindt dat het Land aan hem moet betalen 6% van minimaal 9,5 miljoen USD,
“minus kosten en deductibles”(alinea 53 van de conclusie van repliek in conventie) omdat zij bereid was de overeenkomst na te komen maar het Land niet. Met enige goede wil leidt het Gerecht daaruit af dat [de verzekeringsmakelaar] dus ook wil dat in geval van nietigheid van de overeenkomst de reeds door hem verrichte werkzaamheden worden vergoed.
4.10.
Bij antwoord en dupliek in conventie voert het Land aan dat door [de verzekeringsmakelaar] wordt nagelaten uitleg te geven over de omvang van zijn werkzaamheden. Daaruit leidt het Land af dat [de verzekeringsmakelaar] niets dan wel niet veel heeft gedaan. Er is alleen de e-mail van 30 januari 2018 en dat biedt een dergelijk overzicht niet. Het Gerecht overweegt dat van [de verzekeringsmakelaar], die ongeveer USD 570.000,00 vordert, inderdaad een gedetailleerd overzicht mag worden verlangd van alle werkzaamheden die hij vanaf inschakeling tot de aanstelling van Smith Orloff in augustus 2018 heeft verricht. Dat had ook mogen worden verlangd in het kader van zijn vordering van 6% van elke gerealiseerde verzekeringsuitkering. Het Gerecht moet immers kunnen begrijpen (zie vordering onder 3 van [de verzekeringsmakelaar]) welk bedrag het zou toewijzen en ten aanzien van welke verzekeringsuitkering. Daarover wordt door [de verzekeringsmakelaar] echter geen informatie gedeeld in deze procedure. Niettemin, omdat het Gerecht rechtsgronden heeft aangevuld, zal [de verzekeringsmakelaar] in het belang van een goede procesorde de gelegenheid krijgen om een gedetailleerde urenspecificatie, activiteitenoverzicht en toelichting hierop bij akte in het geding te brengen. Daarop mag het Land reageren. Doel hiervan is om vast te stellen of, en zo ja, tot welk bedrag [de verzekeringsmakelaar] recht heeft op een waardevergoeding voor de door hem verrichte werkzaamheden.
4.11. [
de verzekeringsmakelaar] voert (in reconventie) aan dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid kennelijk onaanvaardbaar zou zijn als het niet naleven van de formele vereisten van de Comptabiliteitswet en de Rijkswet tot gevolg hebben dat hij genoodzaakt zou worden om de
mobilization feevan NAf. 100.000,00 terug te betalen. Dat standpunt wordt niet gevolgd door het Gerecht. Duidelijk is namelijk dat dit bedrag een voorschot is dat moet worden verrekend met de van de verzekeraars te ontvangen bedragen (zie onder 2.3.). Dit bedrag moet dus worden terugbetaald op grond van de nietige rechtshandeling, zij het dat dit kan worden verrekend met de eventueel aan [de verzekeringsmakelaar] toekomende betalingen als bedoeld in de vorige alinea van dit vonnis. De beslissing over de reconventionele vordering van het Land wordt aangehouden tot het eindvonnis.
4.12.
Wat betreft de vordering onder 4 van [de verzekeringsmakelaar] in conventie (buitengerechtelijke incassokosten) geldt dat het Gerecht de beslissing hierover ook aanhoudt.
4.13.
Daarom wordt als volgt beslist.

5.De beslissing

Het Gerecht:
verwijst de zaak naar de rolzitting van
dinsdag 14 april 2020 om 8.30 uurvoor akte van [de verzekeringsmakelaar] (P1);
bepaalt dat het Land hierna een antwoordakte mag indienen,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, en op 17 maart 2020 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.