In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 21 januari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een naamloze vennootschap (eiseres) en een andere naamloze vennootschap (gedaagde) over de vraag of er een koopovereenkomst tot stand is gekomen voor de levering van 1100 dozen Lucozade. Eiseres, die een groothandel exploiteert, heeft gedaagde, een supermarkt, gesommeerd om een uitstaand bedrag van USD 15.794,58 te betalen en de nog niet afgehaalde dozen Lucozade op te halen. Gedaagde heeft echter betwist dat er een koopovereenkomst voor het totale aantal dozen is gesloten en heeft gesteld dat zij slechts een deel van de geleverde dozen heeft besteld.
Tijdens de mondelinge behandeling op 28 november 2019 heeft het Gerecht kennisgenomen van de argumenten van beide partijen. Eiseres heeft gesteld dat gedaagde 1100 dozen Lucozade heeft besteld, maar gedaagde heeft dit ontkend en aangevoerd dat zij nooit zo'n grote hoeveelheid heeft besteld. Het Gerecht heeft vastgesteld dat er geen schriftelijke bevestiging van de koopovereenkomst is en dat de ondertekende factuur niet kan dienen als bewijs voor de koop van 1100 dozen. Eiseres heeft onvoldoende bewijs geleverd om haar vordering te onderbouwen.
Het Gerecht heeft geoordeeld dat eiseres niet is geslaagd in het bewijs van de koopovereenkomst en dat zij niet voldoende heeft gesteld om toegelaten te worden tot bewijslevering. De vorderingen van eiseres zijn afgewezen en zij is veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in civiele zaken en de noodzaak voor eiseres om haar stellingen voldoende te onderbouwen.