In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 25 september 2020 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijke kwestie tussen een werkgever en een werknemer. De werkgever had verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van een dringende reden, namelijk ontslag op staande voet, en op grond van veranderde omstandigheden door de COVID-19 pandemie. De werknemer was sinds 1 november 2012 in dienst en had op 25 mei 2020 een overeenkomst ondertekend waarin hij akkoord ging met een aanzienlijke loonreductie vanwege de pandemie. De werkgever ontsloeg de werknemer op staande voet op 16 juni 2020, omdat hij de werkplek had verlaten zonder toestemming. Het Gerecht heeft echter geoordeeld dat de werkgever niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de dringende reden en dat de omstandigheden niet zodanig waren dat ontbinding gerechtvaardigd was. De werknemer had een onberispelijk dienstverband en de werkgever had onvoldoende onderbouwd dat de werknemer niet coöperatief was geweest in de communicatie over de loonreductie. Het verzoek van de werkgever tot ontbinding werd afgewezen, en de werkgever werd veroordeeld in de proceskosten. Het tegenverzoek van de werknemer werd niet behandeld, omdat het Gerecht de ontbinding had geweigerd.