ECLI:NL:OGEAM:2020:110

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
11 december 2020
Publicatiedatum
16 december 2020
Zaaknummer
SXM202000929-KG 129/2020
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsafbakening tussen civiele en Lar-rechter; onbevoegdheid van de civiele rechter nu beroep op de Lar-rechter mogelijk is

In deze zaak heeft [eiseres] op 4 september 2020 een kort geding verzoekschrift ingediend bij het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, waarin zij vorderingen heeft ingesteld tegen de publiekrechtelijke rechtspersoon Uitvoeringsorgaan Sociale Ziektekosten Verzekeringen (SZV). De vorderingen van [eiseres] zijn gericht op het verkrijgen van een voorschot van NAf 100.000,00 en het afdwingen van een inhoudelijke beslissing op ingediende declaraties voor de verstrekking van geneesmiddelen in de periode maart tot en met juni 2020. SZV heeft verweer gevoerd en betwist dat de civiele rechter bevoegd is, stellende dat de Lar-rechter bevoegd is om op de ingediende declaraties te beslissen.

Het Gerecht heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat een kort geding alleen toewijsbaar is indien voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter de vordering zal toewijzen. Voorts is het van belang dat de civiele rechter zijn absolute bevoegdheid vaststelt voordat hij tot een inhoudelijke beoordeling overgaat. Het Gerecht heeft geconcludeerd dat de Lar-rechter als restrechter optreedt en dat de civiele rechter zich onbevoegd moet verklaren, aangezien de rechtsgang van de Regeling niet openstaat voor [eiseres].

Het Gerecht heeft zich uiteindelijk onbevoegd verklaard en [eiseres] veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van SZV zijn begroot op NAf 1.500,00. Dit vonnis is uitgesproken op 11 december 2020 door mr. C.T.M. Luijks, rechter, en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard voor wat betreft de proceskostenveroordeling.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM2020000929/ KG 2020/129
Vonnis in kort geding van 11 december 2020
inzake
[eiseres].,
gevestigd in Sint Maarten,
-eiseres-,
gemachtigde: mr. J.J. Rogers,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon UITVOERINGSORGAAN SOCIALE ZIEKTEKOSTEN VERZEKERINGEN,
gevestigd in Sint Maarten,
-gedaagde-,
gemachtigde: mr. J. Veen.
Partijen zullen hierna ook ‘[eiseres]’ en ‘SZV’ worden genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Op 4 september 2020 heeft [eiseres] een kort geding verzoekschrift met producties ter griffie van het Gerecht ingediend. Bij brieven van 8 oktober 2020 hebben de gemachtigden (aanvullende) producties ter griffie doen bezorgen. Ter zitting van 9 oktober 2020 hebben de gemachtigden aan de hand van aantekeningen de zaak bepleit die zij ook aan het Gerecht hebben overgelegd.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

[eiseres] heeft in de periode maart 2020 – juni 2020 voor de verstrekking van geneesmiddelen declaraties bij SZV ingediend waarop SZV niet heeft beslist en/of waarop SZV geen vergoeding heeft uitgekeerd.

3.Het geschil

3.1. [
[eiseres]vordert -zakelijk weergegeven- dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis
primair(i) SZV veroordeelt om een voorschot van NAf 100.000,00 te betalen te vermeerderen met wettelijke rente;
subsidiair(ii) SZV beveelt haar verplichting na te komen door binnen 48 uur na dit vonnis de door [eiseres] ingediende declaraties over de periode maart 2020, april 2020, mei 2020 en juni 2020 alsnog in behandeling te nemen en een inhoudelijke beslissing tot uitkering te nemen en deze aan [eiseres] mede te delen en tot uitbetaling over te gaan, alles op verbeurte van een dwangsom en
primair en subsidiair(iii) SZV veroordeelt in de proceskosten.
3.2. [
eiseres] legt aan de vorderingen ten grondslag dat SZV nalaat op door [eiseres] ingediende declaraties te beslissen, deze goed te keuren en uit te betalen.
3.3.
SZV voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Een vordering is in kort geding alleen toewijsbaar indien voldoende aannemelijk is dat op grond van de stellingen van de aanlegger en de hieraan gegeven schriftelijke onderbouwing de bodemrechter tot toewijzing van de vordering zal overgaan met dien verstande dat een geldvordering alleen in kort geding toewijsbaar is als (i) de geldvordering voldoende vaststaat en (ii) daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. De kortgedingrechter dient in de afweging van belangen van de partijen ook te betrekken de vraag naar het risico van onmogelijkheid van terugbetaling welk risico kan bijdragen tot de weigering van de voorziening.
4.2.
Voordat het Gerecht evenwel tot een inhoudelijke beoordeling toekomt, dient het Gerecht zijn absolute bevoegdheid vast te stellen. SZV voert aan dat niet de civiele rechter bevoegd is maar de Lar-rechter [1] , althans dat [eiseres] niet in haar vorderingen kan worden ontvangen.
4.3.
Aan de vorderingen legt [eiseres] de stelling ten grondslag dat SZV ten onrechte niet beslist op ingediende declaraties en deze ingediende declaraties onbetaald laat, terwijl SZV hiertoe op grond van sociale verzekeringswetten en de Regeling medewerking aan de sociale verzekeringen (hierna ook: ‘de Regeling’) is gehouden. [eiseres] stelt niet dat SZV een privaatrechtelijke overeenkomst dient na te komen [2] of dat SZV jegens [eiseres] onrechtmatig handelt. [eiseres] vraagt niet om beschermd te worden in een burgerlijk recht maar vordert de uitbetaling van declaraties uit hoofde van (i) haar inschrijving in het ‘register’ als ‘medewerkende’ in de betekenis van artikel 1 van de Regeling en (ii) verstrekkingen van geneesmiddelen op grond van de sociale verzekeringswetten.
4.4.
In dit verband wijst SZV erop dat de Lar-rechter bevoegd is om op de ingediende declaraties te beslissen en na goedkeuring hiervan deze declaraties aan [eiseres] uit te betalen. Als de Lar-rechter bevoegd is, dient de civiele rechter terug te treden, aldus SZV.
4.5.
In de Regeling is een bijzondere beroepsmogelijkheid gegeven tegen beslissingen van de directeur van SZV. Het Gerecht wijst op artikel 16, en verder, van deze regeling. Op grond van deze bepaling kan een medewerkende in beroep komen bij de daartoe door de minister aan te wijzen rechtsgeleerde. Tussen partijen staat vast dat deze rechtsgang nimmer is opengesteld en dat de minister geen rechtsgeleerde heeft aangewezen. Los daarvan laat zich de vraag stellen of deze rechtsgang wel met voldoende waarborgen is omkleed. Hoe dan ook, deze rechtsgang staat niet open en heeft ook niet voor [eiseres] opengestaan. Ook partijen zijn deze mening toegedaan.
4.6.
Nu de rechtsgang van de Regeling niet openstaat, dient de vraag te worden beantwoord of de Lar-rechter of de civiele rechter als restrechter moet optreden.
4.7.
Het GHvJ is van oordeel dat de Lar-rechter als restrechter optreedt indien een beslissing als een beschikking in de zin van artikel 3 van de Lar kan worden aangemerkt en beroep hiertegen op grond van artikel 7 van de Lar niet is uitgesloten. [3] De Lar-rechter is dan bevoegd om deze beslissingen in beroep te beoordelen. De civiele rechter treedt dan terug en verklaart zich onbevoegd dan wel verklaart de aanlegger in de vordering niet ontvankelijk. Dit laatste is afhankelijk van het recht waarin hij vraagt te worden beschermd. [4]
4.8.
Het Gerecht zal zijn beslissing op deze jurisprudentie van het GHvJ afstemmen. [eiseres] vraagt niet om te worden beschermd in een burgerlijk recht: hij vraagt nakoming van de Regeling en sociale verzekeringswetten. Naar het voorlopige oordeel van het Gerecht stond of staat voor [eiseres] een administratiefrechtelijke rechtsgang open. Zowel ten aanzien van de afkeuring van declaraties als de weigering om op door [eiseres] ingediende declaraties te beslissen, staat de administratiefrechtelijke rechtsgang van de Lar tot haar beschikking. Deze beslissingen van de directeur van SZV zijn beschikkingen in de zin van artikel 3 van de Lar terwijl beroep hiertegen niet in artikel 7 van de Lar is uitgesloten. De Regeling is gebaseerd op een op tweetal sociale verzekeringswetten waarin beroep tegen beslissingen van SZV [5] op het Gerecht in eerste aanleg nadrukkelijk is opengesteld. [6] Daar komt nog bij dat artikel 85, en verder, van de Lar voorziet in een spoedprocedure.
4.9.
Op grond van het voorgaande zal het Gerecht zich onbevoegd verklaren.
4.10. [
eiseres] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld die tot op heden aan de zijde van SZV kunnen worden begroot op:
- salaris voor de gemachtigde NAf 1.500,00.
4.11.
Het Gerecht zal dit vonnis voor zover het betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

Het Gerecht:
rechtdoende in kort geding
5.1.
verklaart zich onbevoegd;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding die aan de zijde van SZV kunnen worden begroot op NAf 1.500,00;
5.3.
verklaart het vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.T.M. Luijks, rechter, en op 11 december 2020 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Zie Landsverordening administratieve rechtspraak.
2.De verplichting van SZV tot vergoeding van declaraties aan de apotheker is niet gebaseerd op privaatrechtelijke rechtshandelingen maar op grond van sociale verzekeringswetten en de Regeling medewerking aan de sociale verzekeringen. HR 20 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU5613 heeft voor dit geding dan ook geen betekenis.
3.Vergelijk hiervoor vonnissen van 17 november 2017 en 30 juli 2019 van GHvJ inzake ROTW tegen het Land Sint Maarten en zijn Ontvanger. Zie ook GHvJ 28 juni 2013, ECLI:NL:OGHACMB:2013:48 inzake logeerbelasting. Wellicht anders: PG bij Hoge Raad inzake ESP Consultancy B.V. tegen Staat der Nederlanden en zijn Ontvanger van de belastingdienst: ECLI:NL:PHR:2020:798. Vergelijk ook conclusie van de PG inzake ROTW tegen het Land Sint Maarten en zijn Ontvanger en te vinden: ECLI:NL:PHR:2020:1094.
4.Vergelijk hiervoor HR 31 december 1915, NJ 1916, 407: de zogenaamde ‘objectum litis’-leer.
5.‘de Bank’.
6.Artikel 10 van de Landsverordening ziekteverzekering en artikel 10 van de Landsverordening ongevallenverzekering.