In deze zaak heeft [eiseres] op 4 september 2020 een kort geding verzoekschrift ingediend bij het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, waarin zij vorderingen heeft ingesteld tegen de publiekrechtelijke rechtspersoon Uitvoeringsorgaan Sociale Ziektekosten Verzekeringen (SZV). De vorderingen van [eiseres] zijn gericht op het verkrijgen van een voorschot van NAf 100.000,00 en het afdwingen van een inhoudelijke beslissing op ingediende declaraties voor de verstrekking van geneesmiddelen in de periode maart tot en met juni 2020. SZV heeft verweer gevoerd en betwist dat de civiele rechter bevoegd is, stellende dat de Lar-rechter bevoegd is om op de ingediende declaraties te beslissen.
Het Gerecht heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat een kort geding alleen toewijsbaar is indien voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter de vordering zal toewijzen. Voorts is het van belang dat de civiele rechter zijn absolute bevoegdheid vaststelt voordat hij tot een inhoudelijke beoordeling overgaat. Het Gerecht heeft geconcludeerd dat de Lar-rechter als restrechter optreedt en dat de civiele rechter zich onbevoegd moet verklaren, aangezien de rechtsgang van de Regeling niet openstaat voor [eiseres].
Het Gerecht heeft zich uiteindelijk onbevoegd verklaard en [eiseres] veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van SZV zijn begroot op NAf 1.500,00. Dit vonnis is uitgesproken op 11 december 2020 door mr. C.T.M. Luijks, rechter, en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard voor wat betreft de proceskostenveroordeling.