Uitspraak
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
verzoekster,
gemachtigde: mr. Z.J.A. BARY,
verweerster,
gemachtigde: mr. R.W. WOUTERS,
1.Het procesverloop
2.De feiten
“Kitchen Prep and Dishwasher”. Zij was laatstelijk voor bepaalde tijd in dienst tot 5 mei 2020.
3.Het geschil
4.De beoordeling
Het ontslag op staande voet
- 7 november 2019: de opname van de cistern volgens de werkgever,
- 8 november 2019: de datum van de ontslagbrief,
- 10 november 2019: de opname van de cistern volgens de werknemer,
- 12 november 2019: het overhandigen van de ontslagbrief.
“other jobs”, zoals is vermeld in de ontslagbrief. Het gaat alleen maar om die ene opname van de cistern. Verder is van belang dat de werknemer geen werk verricht, behoudens dat zij de cistern inspecteert en een grote ladder daarvoor neerzet en gebruikt. Dat doet inderdaad de wenkbrauwen fronsen omdat de werknemer met rugklachten zich ziek had gemeld. Alleen is het niet aan de werkgever om daarover een oordeel te vellen. Dat moet een medicus, te weten de bedrijfsarts of verzekeringsarts, doen maar die is door de werkgever niet ingeschakeld terwijl dat wel had gekund via SZV. Tot slot geldt dat de partner van de werknemer, naar niet dan wel onvoldoende is betwist door de werkgever, een bedrijfje heeft dat zich bezighoudt met het reinigen van cisterns. Vanuit die optiek is het enigszins voorstelbaar dat de werkneemster voor haar echtgenoot een prijsofferte opstelt. Terecht voert de werknemer aan dat arbeidsongeschiktheid niet betekent dat de werknemer niet aan het maatschappelijk verkeer mag deelnemen. Aan een en ander doen de overgelegde verklaringen van collega’s, die schrijven dat de werkneemster onvoldoende haar best deed en zou hebben gezegd slechts haar contract te willen uitdienen tot de eigen onderneming van start zou zijn gegaan, niet af.
“hem met het oog op de omstandigheden van het geval bovenmatig voorkomt”, zoals in lid 3 van artikel 7A:1615r BW wordt voorgeschreven. Het Gerecht is van oordeel dat reden is voor matiging vanwege de lange periode (bijna 6 maanden) waarover zou moeten worden doorbetaald. Daarbij neemt het Gerecht vooral in overweging dat in november 2019 de toeristensector op Sint Maarten behoorlijk aantrok en er kansen waren op de arbeidsmarkt. Gesteld noch gebleken is dat de werknemer enige sollicitatiepoging heeft ondernomen wat het Gerecht niet passend vindt omdat zij immers berust heeft in het einde van de arbeidsovereenkomst door niet het ontslag op staande voet aan te vechten maar alleen de daaruit voortvloeiende onregelmatigheid van de opzegging te vorderen. Het Gerecht zal dan ook de schadeloosstelling matigen tot 3 maanden salaris. Het Gerecht komt niet meer toe aan toepassing van artikel 6:248 lid 2 BW nu de bijzondere arbeidsrechtelijke regeling van artikel 7A:1615r lid 3 BW is toegepast en de uitkomst daarvan geen correctie behoeft op grond van artikel 6:248 lid 2 BW.
“de minimis non praetor”) en geen onderzoek wijden aan het verschil tussen beide bedragen. Natuurlijk heeft de werkneemster hier wel een belang bij omdat zij een financiële vergoeding voor de niet genoten vakantiedagen ontvangt. Onvoldoende is aangetoond dat sprake is van schuldeisersverzuim (betreffende de verbintenis tot het ontvangen van het bedrag) door de werkneemster.