In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 4 november 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van een arbeidsovereenkomst. De werkgever, vertegenwoordigd door mr. G. Hatzmann, verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de werknemer, vertegenwoordigd door mr. J.J. Rogers, op basis van veranderde omstandigheden als gevolg van de COVID-19 pandemie. De werkgever stelde dat de onderneming ernstig was getroffen door de pandemie, wat leidde tot een teruglopende omzet en een negatieve kasstroom. De werknemer, die sinds 1 november 2015 in dienst was en de functie van Deputy Operations Manager vervulde, betwistte echter de noodzaak van zijn ontslag en vroeg zich af waarom hij specifiek moest worden ontslagen in plaats van andere werknemers.
Tijdens de mondelinge behandeling op 23 september 2020 werd duidelijk dat de werkgever niet voldoende had onderbouwd waarom de werknemer zijn baan moest verliezen en niet andere werknemers. Het Gerecht oordeelde dat van de werkgever verwacht mag worden dat hij inzichtelijk maakt of er herplaatsingsmogelijkheden zijn en waarom de keuze op deze specifieke werknemer is gevallen. Aangezien de werkgever hierin tekortschiet, werd het verzoek tot ontbinding afgewezen. Het Gerecht heeft ook geoordeeld dat de werkgever in de proceskosten van de werknemer moet worden veroordeeld, die zijn kosten begroot op NAf 1.500,00 aan salaris voor de gemachtigde.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging door werkgevers bij ontslagverzoeken, vooral in situaties van economische tegenspoed, en de noodzaak om transparant te zijn over de redenen voor ontslag en mogelijke herplaatsingsopties.