ECLI:NL:OGEAM:2019:91

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
29 juli 2019
Publicatiedatum
30 augustus 2019
Zaaknummer
SXM201900223- Lar 20/2019
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag vergunning tot tijdelijk verblijf met als doel gezinsvorming

In deze zaak heeft eiser, een Haïtiaanse nationaliteit houder, beroep ingesteld tegen de beschikking van de Minister van Justitie van Sint Maarten, die zijn aanvraag voor een vergunning tot tijdelijk verblijf (vttv) had afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het niet voldoen aan het middelenvereiste, aangezien eiser op het moment van de aanvraag werkloos was. Eiser had op 16 augustus 2017 een vttv aangevraagd voor zijn echtgenoot en kinderen, maar deze aanvragen werden afgewezen op 6 december 2017. Eiser heeft bezwaar aangetekend, maar dit werd ongegrond verklaard in de beschikking van 18 januari 2019. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 juni 2019 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat hij wel degelijk voldeed aan het inkomensvereiste en dat de afwijzing een inbreuk op zijn familieleven vormde.

Het Gerecht heeft de feiten en argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen. Eiser heeft werkgeversverklaringen en loonstrookjes overgelegd, maar het Gerecht oordeelde dat deze niet voldoende objectief verifieerbaar waren om aan te tonen dat hij over de vereiste middelen beschikte. Het Gerecht concludeerde dat verweerder op goede gronden had beslist dat eiser niet voldeed aan het middelenvereiste, en dat er geen sprake was van familieleven op Sint Maarten, waardoor de afwijzing van de aanvraag niet in strijd was met artikel 8 van het EVRM. De uitspraak werd gedaan door mr. P.P.M. van der Burgt op 29 juli 2019, waarbij het beroep ongegrond werd verklaard.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

UITSPRAAK

In het geding van:

(eiser),

wonende te Sint Maarten,
eiser,
gemachtigde: mr. C.M. Marica
tegen

DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN SINT MAARTEN,

zetelende te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.O. Muller.
1.
Aanduiding bestreden beschikking
De beschikking van verweerder van 18 januari 2019, waarbij verweerder het bezwaarschrift van eiser, gericht tegen verweerders beschikkingen van 6 december 2017 inhoudende afwijzing van de aanvraag vergunning tot tijdelijk verblijf (hierna: vttv) ten behoeve van (x), (y) en (z) met als doel ‘gezinsvorming, verblijf bij echtgenoot’ respectievelijk ‘gezinsvorming, verblijf bij vader’, ongegrond heeft verklaard.
2.
Het verloop van de procedure
2.1.
Met een op 6 maart 2019 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier ingediend beroepschrift (met producties) heeft eiser tegen voormelde beschikking beroep ingesteld als bedoeld in artikel 7 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar).
2.2.
Op 11 april 2019 heeft verweerder een verweerschrift (met producties) ingediend.
Mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 10 juni 2019. Eiser is in persoon verschenen bijgestaan bij gemachtigde voornoemd die op schrift gestelde pleitaantekeningen heeft voorgedragen en overgelegd. Verweerder is verschenen bij diens gemachtigde voornoemd.
2.3.
Uitspraak is uiteindelijk bepaald op heden.
3.
De feiten
3.1
De volgende feiten staan vast.
- Eiser, geboren op (datum), te Haïti heeft de Haïtiaanse nationaliteit.
- Eiser verblijft hier te lande op basis van een vergunning tot verblijf (vtv). Hij heeft op 16 augustus 2017 een vergunning tot tijdelijk verblijf (vttv) aangevraagd voor (x) met als doel verblijf bij echtgenoot, en voor de (nog minderjarige) kinderen met als doel verblijf bij vader.
- De vttv’s zijn bij beschikking van 6 december 2017 afgewezen, omdat eiser op dat moment werkloos was en daarmee niet voldeed aan het middelenvereiste.
- Tegen deze beschikkingen heeft eiser op 17 januari 2018 bezwaar ingesteld.
- Een hoorzitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2018. Van deze hoorzitting is een verslag opgemaakt. Bij die gelegenheid heeft eiser een werkgeversverklaring en loonstrookjes van Sea Breeze Hotel en ook van Genetta Services overgelegd. Hij heeft niet de verzochte inkomensverklaring over 2017 overgelegd.
3.2.
In de bestreden beschikking heeft verweerder het bezwaarschrift ongegrond verklaard. Daartoe is - onder meer en samengevat – overwogen dat eiser niet voldoet aan het voldoende geldelijke middelen vereiste, omdat hij het normbedrag niet heeft aangetoond. Dat is ingevolge artikel 9 lid 1 onder b van de Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: LTU) een weigeringsgrond. Voorts is overwogen dat geen sprake is van family life op Sint Maarten, zodat daarop ook geen inbreuk kan worden gemaakt. Toelating van het gezin van eiser is volgens verweerder in strijd zijn met de openbare orde ingevolge artikel 9 lid 1 onder a LTU.
4.
Het geschil
4.1.
Eiser heeft het Gerecht verzocht het beroep gegrond te verklaren, de bestreden beschikking te vernietigen en verweerder te bevelen opnieuw op het verzoek te beslissen conform de uitspraak.
4.2.
Daartoe heeft eiser in beroep het volgende gesteld.
Eiser heeft wel aan het inkomensvereiste van minimaal NAf. 2.000,00 per maand voldaan. In bezwaar heeft hij ter onderbouwing van die stelling een werkgeversverklaring van 21 mei 2018 van werkgever Genetta Services overgelegd. Daarin staat dat eiser in dienst is als “Industrial Cleaner” voor de duur van 15 maart 2018 tot en met 14 september 2018. Verder heeft hij twee loonstrookjes van Genetta Services N.V. overgelegd, waarin staat dat eiser in maart 2018 NAf. 1.600,00 bruto (zonder overwerk) aan inkomen heeft verdiend en in april 2018 NAf. 1.360,00. Ook heeft hij een werkgeversverklaring overgelegd van Sea Breeze Hotel van 22 mei 2018, waarin staat dat eiser daar in dienst is. Van deze werkgever heeft eiser ook twee loonstrookjes overgelegd over maart 2018 en april 2018, waaruit blijkt dat hij maandelijks een salaris ontvangt van US$ 1.435,20 bruto. Daarmee heeft eiser zijn inkomen voldoende aangetoond. Verweerder had dat ook nog kunnen verifiëren bij de werkgever zelf. Dat daarvoor ook nog een inkomensverklaring nodig zou zijn, ontbeert wettelijke grondslag. Ten overvloede voegt eiser daar aan toe dat hij in 2017 werkzaam is geweest bij Maho Hotel tot het moment dat Maho Hotel door orkaan Irma werd verwoest. Daardoor waren er ook geen loonbelastingkaarten beschikbaar. Van eiser kon dan ook niet worden verlangd dat hij vervolgens tijdig voor 31 mei 2018 belastingaangifte zou doen of over een inkomensverklaring van de Belastingdienst beschikte.
Verder is sprake van een motiveringsgebrek, omdat verweerder in de bestreden beschikking niet is ingegaan op het beroep dat eiser heeft gedaan op klemmende reden van humanitaire aard, als opgenomen onder 4.3.5. van de Richtlijnen, namelijk dat de vreemdeling nauwe banden heeft met in Sint Maarten wonende personen. Dat geldt ook voor de vrouw en kinderen van eiser, die een nauwe band hebben met eiser. Hij voegt daar ter zitting aan toe, dat de afwijzing van de aanvraag een onaanvaardbare inmenging is in het familieleven van eiser.
4.3.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de bestreden beschikking in stand dient te blijven en voert daartoe het volgende aan. Eiser heeft niet aangetoond dat hij voldoende inkomsten geniet, zijnde een inkomen van NAf. 2.000,- bruto per maand. Eiser heeft weliswaar twee werkgeversverklaringen en een aantal loonstrookjes overgelegd van Genetta Services en het Sea Breeze Hotel, maar hij heeft nagelaten zijn inkomensverklaring over 2017 over te leggen. En die verklaring is essentieel, omdat hierin wordt vastgesteld of eiser inderdaad het inkomen heeft dat hij zegt te hebben. Verweerder is gehouden dit te verifiëren aan de hand van objectieve bronnen zoals een inkomensverklaring van de Belastingdienst. Eiser had zijn loonstrookjes van Maho Hotel bij de Belastingdienst kunnen inleveren om een inkomensverklaring te krijgen. Onder verwijzing naar de bestreden beschikking geeft verweerder tot slot aan dat het beroep van eiser op artikel 8 EVRM niet kan slagen.
4.4.
Op de overige standpunten van partijen wordt hierna, voor zover relevant, nog nader ingegaan.
5
.De beoordeling
5.1.
In artikel 9, eerste lid, van de LTU is bepaald dat de vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf kan worden geweigerd indien niet kan worden aangetoond dat degene voor wie toelating wordt verzocht over voldoende middelen van bestaan beschikt .
5.2.
In paragraaf 3.7 van de Richtlijnen met betrekking tot de toepassing van de LTU, is ter uitwerking van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b van de LTU, bepaald dat vreemdelingen zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan moeten beschikken. In dit geval moet eiser aantonen dat hij minimaal NAf. 2000,- bruto per maand verdient.
5.3.
Kern van het geschil is de vraag of eiser met het overleggen van de twee werkgeversverklaringen en de loonstrookjes reeds voldoende objectief verifieerbaar heeft aangetoond dat hij over voldoende middelen van bestaan beschikt, te weten minimaal Naf. 2.000,- per maand.
Naar het oordeel van het Gerecht heeft verweerder op goede gronden mogen beslissen dat daarmee niet voldoende objectief verifieerbaar is aangetoond dat eiser aan het middelenvereiste voldoet. Van eiser mocht worden verlangd dat hij daarnaast bescheiden zou overleggen van een objectief verifieerbare bron, zoals bijvoorbeeld de inkomensverklaring over 2017 van de Belastingdienst. Dat is immers een onafhankelijke bron op basis waarvan kan worden geverifieerd of eiser inderdaad het gestelde inkomen heeft. Het doen van navraag bij de werkgever zelf of zijn eigen verklaring juist is, is uiteraard niet als een verificatie als bedoeld te beschouwen. Verder is niet in geschil dat eiser bij de aanvraag al wist dat hij een inkomensverklaring moest overleggen. Destijds heeft hij een inkomensverklaring over 2016 overgelegd. Dat heeft op dat moment niet tot toewijzing geleid, omdat eiser inmiddels werkloos was. Eiser stelt dat het voor hem niet mogelijk was tijdig belastingaangifte over 2017 te doen of aan een inkomensverklaring te komen, omdat hij niet over loonbelastingkaarten beschikte. Dat is zonder meer onvoldoende om die stelling te doen slagen. Het had dan op de weg van eiser gelegen om aan de hand van de wel voorhanden bescheiden, zoals loonstrookjes uit 2017, enige verklaring van de Belastingdienst te verkrijgen, waaruit blijkt welk bedrag aan inkomen over 2017 ten aanzien van eiser geregistreerd staat bij de Belastingdienst. Dat heeft eiser niet gedaan. Dat leidt tot de conclusie dat verweerder dus mocht beslissen dat eiser niet aan het middelenvereiste voldoet.
5.4.
Voor zover eiser betoogt dat zijn vrouw en kinderen aan artikel 8 van het EVRM een aanspraak op verlening van de gevraagde vergunning ontlenen, overweegt het Gerecht dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat geen sprake is van familieleven op Sint Maarten en dat met het niet verlenen van de gevraagde verblijfsvergunning daarop dus ook geen inbreuk wordt gemaakt. Er verandert door die weigering immers niets aan de wijze waarop eiser voorheen zijn familieleven al had ingericht, namelijk: eiser woont op Sint Maarten, zijn vrouw en twee kinderen wonen in Haïti en eiser bezoekt hen daar regelmatig. Reeds daarom ook levert het hebben van een nauwe band, anders dan eiser stelt, in dit geval geen klemmende reden van humanitaire aard op, die tot toelating zou moeten nopen.
Een en ander is door verweerder gemotiveerd in de bestreden beslissing uiteengezet, zodat het verwijt dat sprake is van schending van het motiveringsbeginsel, niet slaagt.
5.5.
Het Gerecht is van oordeel dat verweerder in de bestreden beschikking op goede gronden zijn primaire beslissing in stand heeft gelaten. Het beroep zal, gelet op voorgaande, ongegrond worden verklaard.
6.
De beslissing
Het Gerecht:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.P.M. van der Burgt, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 29 juli 2019.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na de dag van kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Landsverordening Administratieve Rechtspraak.