Uitspraak
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
BESLISSING
(verzoeker),
DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN HET LAND SINT MAARTEN,
Aanduiding bestreden beschikking(en)
Procesverloop
De beslissing
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 12 juni 2019 uitspraak gedaan op een verzoek tot schorsing van de vreemdelingenbewaring van een Cubaanse vreemdeling, geboren op 15 oktober 1983. De verzoeker was op 22 maart 2019 Sint Maarten binnengekomen, maar had zich niet gemeld bij de immigratiedienst en beschikte niet over een geldige verblijfstitel. Op 17 april 2019 werd hij aangehouden en in vreemdelingenbewaring geplaatst, omdat hij als ongewenst vreemdeling was aangemerkt. De verzoeker stelde dat de maatregel van bewaring onrechtmatig en disproportioneel was, en dat hij als vluchteling uit Cuba risico liep op vervolging en marteling bij terugkeer. Hij verzocht om schorsing van de bewaring en het verbod op uitzetting.
Het Gerecht overwoog dat de verzoeker geen asielverzoek had ingediend en dat zijn verzoek om vrijlating niet als zodanig kon worden opgevat. De rechter oordeelde dat de verzoeker geen geldige verblijfstitel had en dat er voldoende aanwijzingen waren dat hij zich aan de verwijdering zou onttrekken. De beslissing van de minister van Justitie om de verzoeker in bewaring te stellen werd als rechtmatig beschouwd. Het Gerecht concludeerde dat er zicht was op spoedige uitzetting, en dat de verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Cuba risico liep op schending van zijn mensenrechten. De verzoeken werden afgewezen, en de bewaring werd rechtmatig geacht.