ECLI:NL:OGEAM:2019:86

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
12 juni 2019
Publicatiedatum
30 augustus 2019
Zaaknummer
SXM201900531- Lar 47/2019
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schorsing van vreemdelingenbewaring van een Cubaanse vreemdeling zonder verblijfstitel

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 12 juni 2019 uitspraak gedaan op een verzoek tot schorsing van de vreemdelingenbewaring van een Cubaanse vreemdeling, geboren op 15 oktober 1983. De verzoeker was op 22 maart 2019 Sint Maarten binnengekomen, maar had zich niet gemeld bij de immigratiedienst en beschikte niet over een geldige verblijfstitel. Op 17 april 2019 werd hij aangehouden en in vreemdelingenbewaring geplaatst, omdat hij als ongewenst vreemdeling was aangemerkt. De verzoeker stelde dat de maatregel van bewaring onrechtmatig en disproportioneel was, en dat hij als vluchteling uit Cuba risico liep op vervolging en marteling bij terugkeer. Hij verzocht om schorsing van de bewaring en het verbod op uitzetting.

Het Gerecht overwoog dat de verzoeker geen asielverzoek had ingediend en dat zijn verzoek om vrijlating niet als zodanig kon worden opgevat. De rechter oordeelde dat de verzoeker geen geldige verblijfstitel had en dat er voldoende aanwijzingen waren dat hij zich aan de verwijdering zou onttrekken. De beslissing van de minister van Justitie om de verzoeker in bewaring te stellen werd als rechtmatig beschouwd. Het Gerecht concludeerde dat er zicht was op spoedige uitzetting, en dat de verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Cuba risico liep op schending van zijn mensenrechten. De verzoeken werden afgewezen, en de bewaring werd rechtmatig geacht.

Uitspraak

Landsverordening administratieve rechtspraak
Uitspraakdatum: 12 juni 2019

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

BESLISSING

op het verzoek tot schorsing en/of het treffen van een voorlopige voorziening van:

(verzoeker),

thans in vreemdelingenbewaring te Sint Maarten,
verzoeker,
gemachtigde: mr. R.M. STOMP,
tegen

DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN HET LAND SINT MAARTEN,

zetelende te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.A. KRAAIJEVELD,
1.
Aanduiding bestreden beschikking(en)
De beschikkingen van verweerder van 17 april 2019, inhoudende een maatregel van bewaring en een verwijderingsbeschikking, waarbij verzoeker is aangemerkt als ongewenst vreemdeling en waarin is bevolen dat verzoeker met ingang van 17 april 2019 in vreemdelingenbewaring wordt geplaatst ter fine van verwijdering.
2.
Procesverloop
Namens verzoeker is op 29 mei 2019 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier een verzoekschrift met productie als bedoeld in artikel 85, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: Lar) ingediend.
Verweerder heeft op 7 juni 2019 producties in het geding gebracht.
Mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 10 juni 2019. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. Verweerder is bij gemachtigde voornoemd verschenen die op schrift gestelde pleitaantekeningen heeft voorgedragen en overgelegd.
De beslissing is bij vervroeging bepaald op heden.
3.Feiten en standpunten van partijen
3.1.
De volgende feiten staan vast.
- Verzoeker is op 15 oktober 1983 te Cuba geboren, is een vreemdeling en bezit de Cubaanse nationaliteit.
-Hij is omstreeks 22 maart 2019 Sint Maarten ingereisd per boot vanuit Saint Lucia. Aldaar aangekomen heeft hij zich niet gemeld bij de immigratiedienst. Verzoeker beschikt niet over een geldige verblijfstitel voor Sint Maarten. Aan hem is op 22 maart 2019 de toegang tot Sint Maarten ontzegd.
-Op 17 april 2019 is verzoeker aangehouden in verband met mogelijke overtreding van artikel 23 van de Landsverordening Toelating en Uitzetting (LTU).
-Op 20 mei 2019 laat de Attorney General van Saint Lucia per Memorandum weten dat verzoeker geen toegang krijgt tot Saint Lucia, omdat hij de vrijheid heeft genomen zijn destijds toegestane verblijf van 9 dagen vanaf 27 augustus 2016 in Saint Lucia zonder toestemming te verlengen, waardoor hij sindsdien illegaal op Saint Lucia verbleef.
3.2.
In de bestreden beschikkingen heeft verweerder onder meer overwogen dat verzoeker een gevaar oplevert voor de openbare orde en de publieke rust en dat de maatregel van bewaring wordt gevorderd omdat er aanwijzingen zijn dat verzoeker zich aan de verwijdering zal onttrekken, nu hij geen geldige verblijfstitel heeft en de voor terugkeer noodzakelijke bescheiden (op korte termijn) voorhanden zijn.
3.3
Verzoeker heeft het Gerecht verzocht over te gaan tot het treffen van een voorlopige voorziening, aldus dat de bewaring en ongewenstverklaring worden geschorst en dat de uitzetting wordt verboden dan wel geschorst.
3.4.
Aan dit verzoek legt verzoeker, kort samengevat, het volgende ten grondslag.
De maatregel van bewaring is onrechtmatig en disproportioneel. Verder is verzoeker een vluchteling uit Cuba en loopt - zo stelt hij - deze categorie mensen, bij terugkeer kans op vervolging en marteling. Voorts wordt verzoeker al sinds 17 april 2019 tussen strafrechtelijk gedetineerden vastgehouden op het politiebureau en is er geen uitzicht op uitzetting op korte termijn. Ook levert uitzetting strijd op met het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en het BUPO. Verzoeker geeft aan dat geen sprake is van onttrekking aan verwijdering en ook niet van gevaar voor de openbare orde. Verzoeker stelt traceerbaar te zijn en dat een meldplicht meer in de rede ligt.
3.5.
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot niet-ontvankelijkheid dan wel afwijzing van de verzoeken.
3.6.
Op standpunten van partijen wordt voor het overige hierna zo nodig nader ingegaan.
4. Beoordeling
4.1
Het Gerecht overweegt en oordeelt voorshands als volgt.
4.2.
Ingevolge artikel 85 van de Lar kan, op verzoek van de indiener van een beroepschrift, het Gerecht de beschikking geheel of gedeeltelijk schorsen of ter zake een voorlopige voorziening treffen, als de uitvoering van de beschikking voor de belanghebbende onevenredig nadeel met zich mee zal brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van de beschikking te dienen belang.
4.3.
Ingevolge artikel 16 van de Lar wordt het beroepschrift ingediend binnen zes weken na de dag waarop de beschikking is gegeven. Het beroepschrift tegen de bestreden beschikkingen van 17 april 2019 is op 29 mei 2019, en daarmee tijdig, ingediend.
4.4.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit het verzoekschrift niet blijkt dat het verzoek ook is gericht tegen de verwijderingsbeschikking. Dat standpunt volgt het Gerecht niet, nu in het petitum wordt verzocht de uitzetting te verbieden dan wel te schorsen. Ook overigens is voldoende duidelijk dat het verzoek is gericht tegen beide bestreden beschikkingen.
4.5.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, onder a, van de Ltu kan de minister personen die in strijd met de wettelijke bepalingen nopens toelating en uitzetting in het land zijn binnengekomen, uit Sint Maarten verwijderen.
4.6.
Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Ltu kan de betrokkene, indien hij naar het oordeel van de minister gevaar oplevert voor de openbare orde, de publieke rust of veiligheid of de goede zeden, dan wel indien naar zijn oordeel gegronde vrees bestaat dat betrokkene zal trachten zich aan zijn verwijdering te onttrekken, op bevel van de minister ter verzekering van zijn verwijdering in bewaring worden gesteld.
4.7.
Ter zitting heeft verzoeker gesteld dat de aanhouding onrechtmatig was, zodat reeds daarom de bewaring dient te worden opgeheven.
Uit het proces-verbaal van aanhouding volgt dat verzoeker, die zich bevond in het bijzijn van een zojuist aangehouden verdachte van mensenhandel, op de vraag van de verbalisant of hij in het bezit is van documenten om op Sint Maarten te vertoeven, heeft geantwoord dat hij die niet heeft, waarop hij is aangehouden. Deze handelwijze is onder de gegeven omstandigheden niet onrechtmatig.
4.8.
Voor wat betreft de bewaring en verwijdering is het volgende van belang. Vast staat dat verzoeker geen geldige titel heeft om op Sint Maarten te verblijven. Vast staat ook dat verzoeker zich bij aankomst niet heeft gemeld bij de autoriteiten van Sint Maarten. Dat brengt mee dat verweerder verzoeker uit Sint Maarten kan verwijderen. Ook mocht verweerder hierin op goede gronden aanwijzingen vinden om te vermoeden dat verzoeker zich aan de verwijdering zal onttrekken, zodat hij in bewaring kon worden gesteld.
4.9.
Verzoeker stelt dat, nu hij al sinds 17 april 2019 in vreemdelingenbewaring zit, niet meer gesteld kan worden dat sprake is van zicht op spoedige verwijdering en dat daarmee een langer voortduren van de bewaring onrechtmatig is. Verweerder heeft daartegen aangevoerd dat, nadat gebleken was dat verzoeker enige tijd rechtmatig verblijf had gehad op Saint Lucia, eerst de vraag beantwoord moest worden naar welk land verzoeker diende te worden verwijderd, en dat heeft tijd gekost. Volgens verweerder is gezien het voormelde Memorandum van 20 mei 2019 inmiddels duidelijk dat verzoeker dient te worden verwijderd naar Cuba. Verweerder geeft ter zitting aan dat verzoeker binnen een week kan vertrekken. Naar het oordeel van het Gerecht heeft verweerder daarmee voldoende voortvarend gehandeld en is ook sprake van zicht op spoedige uitzetting.
4.10.
Voor wat betreft het verwijt dat verweerder heeft gehandeld in strijd het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en het BUPO overweegt het Gerecht als volgt. Vooropgesteld zij dat het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (hierna: het Vluchtelingenverdrag) hier te lande niet geldt. Sint Maarten is niet toegetreden tot het Vluchtelingenverdrag. Wel geldend recht in Sint Maarten is het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), dat een verbod van foltering bevat. Ingevolge artikel 3 van het EVRM mag niemand mag worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen. Uitzetting naar een land, waar degene die uitgezet wordt een reëel risico loopt folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen, levert een schending op van artikel 3 EVRM. Het Gerecht verstaat hetgeen door verzoeker is aangevoerd mede als een beroep op deze bepaling. Dat sprake is van enige dreiging met gevaar voor schending als bedoeld in genoemd artikel is door verzoeker niet aannemelijk gemaakt. Door verzoeker zijn daartoe geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht. En ook overigens is daarvan niet gebleken. Datzelfde geldt voor het niet nader met feiten of omstandigheden onderbouwde beroep op het BUPO-verdrag.
Dat verzoeker – zoals hij zelf aangeeft – de status van vluchteling heeft, is niet gebleken. Hij heeft ook geen asielverzoek gedaan. Het namens hem op 10 juni 2019 aan verweerder gestuurde verzoek hem vrij te laten uit de vreemdelingenbewaring kan niet als een zodanig asielverzoek worden opgevat.
4.11.
Alle omstandigheden beschouwend acht het Gerecht voortzetting van de aan verzoeker opgelegde bewaring met het oog op verwijdering rechtmatig. Het verzochte wordt dan ook afgewezen.
5.
De beslissing
Het Gerecht:
wijst het verzochte af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.P.M. van der Burgt, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 12 juni 2019.
Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.