Op 13 mei 2019 deed het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten uitspraak in een civiele zaak tussen een verzoeker en een stichting. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J.J. Rogers, was eigenaar van twee villa's en mede-eigenaar van gemeenschappelijke delen van een appartementencomplex. De stichting, vertegenwoordigd door mr. C.F.K. Klooster, was opgericht door de eigenaren van het complex en had als doel het beheer van de gemeenschappelijke eigendommen. De verzoeker verzocht het Gerecht om besluiten van de stichting, genomen tijdens een vergadering op 27 oktober 2018, te vernietigen en om de stichting te veroordelen tot betaling van proceskosten en een dwangsom. De stichting vorderde op haar beurt betaling van eigenaarsbijdragen door de verzoeker.
Tijdens de procedure stelde de verzoeker dat de stichting, ondanks haar rechtsvorm als stichting, feitelijk functioneerde als een vereniging van eigenaren, waardoor de wettelijke regeling van toepassing zou moeten zijn. Het Gerecht oordeelde echter dat de stichting geen vereniging van eigenaren was en dat de verzoeker zijn verzoeken op een onjuiste rechtsgrond had gebaseerd. De verzoeker werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen, en de stichting werd ook niet-ontvankelijk verklaard in haar tegenvordering betreffende eigenaarsbijdragen. Beide partijen werden veroordeeld in de proceskosten, waarbij het Gerecht de kosten aan de zijde van de stichting op nihil en aan de zijde van de verzoeker op NAf. 2.000,00 voor salaris van de gemachtigde begrootte.
De uitspraak benadrukt het belang van de rechtsvorm van een organisatie en de toepasselijkheid van wettelijke regelingen, waarbij het Gerecht duidelijk maakte dat de statutaire inrichting en het feitelijke handelen niet voldoende zijn om de wettelijke regeling van de vereniging van eigenaren van toepassing te verklaren. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 1 april 2019.