ECLI:NL:OGEAM:2019:60

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
13 mei 2019
Publicatiedatum
21 augustus 2019
Zaaknummer
EJ00377/2018/SXM201801492
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen een verzoeker en een stichting over de toepassing van de wettelijke regeling van de vereniging van eigenaren

Op 13 mei 2019 deed het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten uitspraak in een civiele zaak tussen een verzoeker en een stichting. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J.J. Rogers, was eigenaar van twee villa's en mede-eigenaar van gemeenschappelijke delen van een appartementencomplex. De stichting, vertegenwoordigd door mr. C.F.K. Klooster, was opgericht door de eigenaren van het complex en had als doel het beheer van de gemeenschappelijke eigendommen. De verzoeker verzocht het Gerecht om besluiten van de stichting, genomen tijdens een vergadering op 27 oktober 2018, te vernietigen en om de stichting te veroordelen tot betaling van proceskosten en een dwangsom. De stichting vorderde op haar beurt betaling van eigenaarsbijdragen door de verzoeker.

Tijdens de procedure stelde de verzoeker dat de stichting, ondanks haar rechtsvorm als stichting, feitelijk functioneerde als een vereniging van eigenaren, waardoor de wettelijke regeling van toepassing zou moeten zijn. Het Gerecht oordeelde echter dat de stichting geen vereniging van eigenaren was en dat de verzoeker zijn verzoeken op een onjuiste rechtsgrond had gebaseerd. De verzoeker werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen, en de stichting werd ook niet-ontvankelijk verklaard in haar tegenvordering betreffende eigenaarsbijdragen. Beide partijen werden veroordeeld in de proceskosten, waarbij het Gerecht de kosten aan de zijde van de stichting op nihil en aan de zijde van de verzoeker op NAf. 2.000,00 voor salaris van de gemachtigde begrootte.

De uitspraak benadrukt het belang van de rechtsvorm van een organisatie en de toepasselijkheid van wettelijke regelingen, waarbij het Gerecht duidelijk maakte dat de statutaire inrichting en het feitelijke handelen niet voldoende zijn om de wettelijke regeling van de vereniging van eigenaren van toepassing te verklaren. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 1 april 2019.

Uitspraak

Registratienummer: EJ00377/2018/SXM201801492
Datum uitspraak: 13 mei 2019
Het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende op Sint Maarten,
verzoeker in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: de advocaat mr. J.J. ROGERS
tegen
de stichting,
gevestigd op Sint Maarten,
verweerster in conventie,
verzoekster in reconventie,
gemachtigde: de advocaat mr. C.F.K. KLOOSTER.
Partijen worden hierna aangeduid als “[verzoeker]” en “[de stichting]”.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het Gerecht heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
verzoekschrift met producties, ontvangen op 27 november 2018,
verweerschrift tevens houdende zelfstandig tegenverzoek met producties,
akte eisvermeerdering van [verzoeker],
brief van 26 februari 2019 met een productie namens [verzoeker],
pleitnota namens [verzoeker],
pleitnota namens [de stichting].
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 april 2019 in aanwezig van [verzoeker] en de beide gemachtigden. De griffier heeft aantekening gehouden van wat er is gezegd.
1.3.
Vandaag wordt uitspraak gedaan.

2.De vaststaande feiten

2.1. [
de stichting] is opgericht door de eigenaren van een appartementencomplex (bestaande uit 12 villa’s) op Sint Maarten. Het statutaire doel van [de stichting] is
“to own, manage and maintain the common grounds, buildings and other facilities”en, kort
gezegd, alles wat daaraan dienstig is. [verzoeker] is eigenaar van twee villa’s en mede– eigenaar van de gedeelten van het complex die gezamenlijk eigendom zijn van alle eigenaren.
2.2.
De villa-eigenaren zijn
“participants”in de stichting en hebben per villa’s een stem in de
“meeting of participants”.
2.3.
Tijdens de
“meeting of participants”van 27 oktober 2018 zijn de volgende besluiten genomen:
“d. To install a latch gate with no lock on the existing iron fence that was taken down and reinstall said fence with support posts mounted to foundation floor above the laundry room between villa #11 and the common property.
e. All losses associated with ……… owner’s statement ($6,762.94) be assessed (as per Article 3d) and charged solely to the previous Board members ([verzoeker]/…./….) in equal portions ($2,254.31) consistent with Article 10a Sub 4
f. All legal fees ($9,855) associated with the law suit brought forward by …. be assessed (per article 3d) and charged solely to the previous Board members ([verzoeker]/…./….) in equal portions ($3285) consistent with Article 10a sub 4
g. To assess [verzoeker] for all legal costs incurred to date ($16,587.55) as a result of the SXM Court dismissing all claims of [verzoeker] against …./…../…./…….”

3.De verzoeken en de verweren

3.1. [
verzoeker] verzoekt het gerecht om, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking, de volgende beslissingen te nemen:
a. De beslissingen d t/m g van [de stichting] genomen in haar vergadering van 27 oktober 2018 en later op schrift gesteld, te vernietigen;
b. [de stichting] een dwangsom van US$ 1.000 per dag op te leggen voor iedere dag of dagdeel die zij – na de vernietiging van haar beslissing door uw gerecht – de assessments ter uitvoer legt;
c. [de stichting] primair te veroordelen in de volledige proceskosten van [verzoeker], subsidiair [de stichting] te veroordelen in de proceskosten conform liquidatietarief.
3.2. [
de stichting] verzoekt het gerecht om [verzoeker] te veroordelen tot betaling van haar volledige proceskosten dan wel op grond van het liquidatietarief. Verder vordert zij dat [verzoeker] wordt veroordeeld tot
betaling van een totaal bedrag aan (zeg maar) eigenaarsbijdragen aan [de stichting] van US$ 46.409,26.
3.3.
Partijen verzoeken het gerecht de verzoeken van de ander af te wijzen, met diens veroordeling in de proceskosten.
3.4.
Op de argumenten van partijen gaat het gerecht hierna in, voor zover die relevant zijn voor de beoordeling van het geschil.

4. De beoordeling

[verzoeker] versus [de stichting]
4.1. [
verzoeker] beroept zich op artikel 5:130 BW; de regeling over de vereniging van eigenaren. [de stichting] stelt dat zij geen vereniging van eigenaren is maar een stichting. Daarom is de regeling van de vereniging niet van toepassing en moet [verzoeker] in zijn verzoeken niet-ontvankelijk worden verklaard. [verzoeker] stelt daartegenover dat [de stichting] qua statuten en handelen wel erg veel lijkt op een vereniging van eigenaren en dat daarom de wettelijke VVE-regeling wel degelijk van toepassing is.
4.2.
Het Gerecht overweegt het volgende. [de stichting] is geen vereniging van eigenaren maar een stichting. Daarmee is gegeven dat [verzoeker] de verkeerde rechtsgrond aan zijn verzoek ten grondslag legt. Het Gerecht ziet geen mogelijkheid om de bepalingen uit Boek 5 van toepassing te verklaren op [de stichting]. Dat qua inrichting en handelen [de stichting] veel lijkt op een vereniging van eigenaren is daarvoor onvoldoende. Rechtspersonenrecht is immers ordenend recht; de rechtsvorm bepaalt welke wettelijke regeling geldt en niet de wijze van statutaire inrichting en/of feitelijk handelen. Dit betekent dat [verzoeker] inderdaad in zijn vorderingen niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4.3.
Vernietiging van besluiten van de stichting, althans haar organen, kan wel worden gevraagd op grond van 2:21 BW. Daarop zijn de stellingen van [verzoeker] echter niet gebaseerd. Een alternatieve rechtsgrond (onrechtmatige daad, toerekenbare tekortkoming) wordt evenmin aan het verzoekschrift ten grondslag gelegd.
4.4.
Als in het ongelijk gestelde partij moet [verzoeker] in de proceskosten worden veroordeeld. Het Gerecht ziet geen aanleiding om hem in de reële kosten van rechtsbijstand te veroordelen zoals door [de stichting] wordt gevraagd.
[de stichting] versus [verzoeker]
4.5.
De tegenvordering van [de stichting] wat betreft de gevorderde “eigenaarsbijdragen” wordt afgewezen. Dat is namelijk een geldvordering die op de AR-rol moet worden behandeld en niet thuishoort op de EJ-rol. Daarin wordt [de stichting] niet-ontvankelijk verklaard.
4.6.
Als in het ongelijk gestelde partij wordt [de stichting] in de proceskosten veroordeeld.

5. De beslissing

Het Gerecht in Eerste Aanleg:
[verzoeker] versus [de stichting]:
verklaart [verzoeker] in zijn vorderingen niet-ontvankelijk,
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, aan de zijde van [de stichting] begroot op nihil aan verschotten en op NAf. 2.000,00 aan salaris gemachtigde,
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
[de stichting] versus [verzoeker]:
verklaart [de stichting] in haar vorderingen niet-ontvankelijk,
veroordeelt [de stichting] in de proceskosten, aan de zijde van [verzoeker] begroot op nihil aan verschotten en op NAf. 500,00 aan salaris gemachtigde.
Aldus gewezen op Sint Maarten door mr. A.J.J. van Rijen, rechter in het Gerecht voormeld, en op 1 april 2019 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.