ECLI:NL:OGEAM:2019:45

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
9 mei 2019
Publicatiedatum
25 juli 2019
Zaaknummer
SXM201900221
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executie kort geding met betrekking tot onroerend goed en beslaglegging

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten op 9 mei 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een naamloze vennootschap (hierna: eiseres) en een gedaagde, die beiden erfpachter zijn van percelen aan de Wellfare Road. De eiseres verzocht om opheffing van de executoriale beslagen die door de gedaagde waren gelegd, omdat er geen executoriale titel was die deze beslagen rechtvaardigde. De gedaagde had eerder een vonnis verkregen waarin de eiseres was veroordeeld tot het verwijderen van inbreukmakende bebouwingen op het perceel van de gedaagde. De eiseres stelde dat de gedaagde geen spoedeisend belang had bij zijn vorderingen, maar het Gerecht oordeelde dat er sprake was van een executiegeschil, waardoor de eiseres ontvankelijk was in haar vorderingen.

Het Gerecht oordeelde dat de executoriale beslagen moesten worden opgeheven, omdat er geen vonnis in de schadestaatprocedure was dat de gedaagde het recht gaf om beslag te leggen voor het gevorderde bedrag van US$ 80.000,00. De gedaagde had onvoldoende bewijs geleverd dat hij daadwerkelijk schade had geleden. De vorderingen van de eiseres tot opheffing van de beslagen werden toegewezen, terwijl de vorderingen van de gedaagde in reconventie werden afgewezen. De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten van de eiseres. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
Zaaknummer: SXM201900221
Vonnis in kort geding d.d. 9 mei 2019
inzake
de naamloze vennootschap [eiseres]
gevestigd in Sint Maarten,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. E.R.C. DE HAAN,
tegen
[gedaagde],
wonende in Sint Maarten,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. R.E. DUNCAN.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het Gerecht heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
  • verzoekschrift met producties, ontvangen door het Gerecht op 4 maart 2019,
  • brief van 21 maart 2019 van [gedaagde] met productie,
  • brief van 21 maart 2019 van [eiseres] met producties,
  • pleitnota van [eiseres],
  • pleitnota van [gedaagde] met producties,
  • brief van 11 april 2019 van [gedaagde] met productie,
  • antwoordakte uitlating producties met producties van [eiseres].
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 maart 2019 in aanwezigheid van partijen en gemachtigden. De griffier heeft aantekening gehouden van wat er is gezegd.
1.3.
Op aanraden van het Gerecht is het Kadaster door partijen gevraagd om de betwiste locatie uit te meten. Dat is gebeurd. Daarop zien de twee laatstgenoemde processtukken. Een schikking is, ondanks deze uitmeting, niet tot stand gekomen. Partijen hebben vonnis gevraagd.
1.4.
De uitspraak is nader bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1. [
gedaagde] is sinds 21 januari 1999 erfpachter van een perceel land aan de Wellfare Road, beschreven in meetbrief [a]/1997 (hierna: perceel [gedaagde]).
2.2. [
eiseres] is sinds 1997 erfpachter van een perceel land aan de Wellfare Road, beschreven in meetbrief [b]/1997 (hierna: perceel [eiseres]). Op het perceel van [eiseres] wordt het restaurant ….. geëxploiteerd. Er is een huurovereenkomst met de eigenaar van ……. als huurder en [eiseres] als verhuurder.
2.3.
Het Land Sint Maarten is de bloot eigenaar van beide percelen. Beide percelen grenzen aan elkaar.
2.4.
Bij vonnis van dit gerecht van 20 februari 2018 (AR 2016/146), dat gezag van gewijsde heeft, is [eiseres] als volgt veroordeeld:
“rechtdoende in conventie en in reconventie:
verklaart voor recht dat [eiseres] onrechtmatig inbreuk heeft gemaakt op het erfpachtsrecht van [gedaagde] op het perceel met meetbriefnummer [aa]/1997 ter grootte van 30,21 m2 conform de vaststelling door het Kadaster;
veroordeelt [eiseres] om alle inbreukmakende bebouwingen en beplantingen, binnen 30 dagen na heden, te verwijderen en de ontruimde grond ter vrije beschikking van [gedaagde] te stellen, op straffe van een dwangsom van USD 500,00 per dag of gedeelte van een dag, tot een maximum van USD 100.000,00, dat [eiseres] hiermee in gebreke blijft;
veroordeelt [eiseres] tot betaling van schadevergoeding aan [gedaagde], nader op te maken bij staat en te vereffenen ingevolge de wet;
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van [gedaagde], begroot op NAf 240,50 aan oproepingskosten, NAf 450,00 aan griffierecht en NAf 3.750,00 aan salaris gemachtigde,
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af het meer of anders gevorderde.”
2.5.
In dit vonnis is onder 4.10. het volgende overwogen:
“4.10. Door [gedaagde] wordt een schadestaat vordering ingesteld. [eiseres] betwist dat er schade is. Voldoende voor toewijzing van een schadestaat vordering is dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is. Omdat sprake is van gebruik van delen van het perceel [gedaagde] door [eiseres] zonder dat daarvoor een rechtsgrond bestaat kan [gedaagde] schade hebben ondervonden. Het Gerecht kan dus deze vordering toewijzen.”
2.6.
Op 15 maart 2018 is namens [gedaagde] het vonnis in de bodemprocedure betekend aan [eiseres]. In dit exploot is aan [eiseres] bevel gedaan om de proceskosten uit het bodemvonnis te betalen.
2.7.
Op 2 oktober 2018 is, op verzoek van “Duncan Brandon Attorneys at Law, Counselors & consultants” , aan [eiseres] een “STAAT van kosten, schaden en Interessen”, betekend in de zaak van [gedaagde] tegen [eiseres]. In die staat is vermeld dat:
“Bij vonnis d.d. 20 februari 2018 van het Gerecht in Eerste Aanleg, zittingsplaats Sint Maarten, is gedaagde veroordeeld tot betaling van de kosten, schaden en interessen die eiser heeft geleden.
De door vermeld vonnis bedoelde kosten, schade en interessen worden als volgt gespecificeerd:
Omschrijving
Schade t.g.v. het onrechtmatig gebruik en ook van een deel van het perceel van eiser, groot 30,21m2. Calculatie van schade is gebaseerd op[a] een gemiddelde van de vigerende huurprijs per m2 van onroerende (huur) zaken in de omgeving (te Simpson Bay), als ook [b] de marktwaarde van de zaak gedeeld door het geoccupeerde deel daarvan, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het vonnis. Gematigd tot: US$ 80.000,-. Wettelijke rente p.m.”
2.8.
Een schadestaatprocedure is door [gedaagde] bij het gerecht niet aanhangig gemaakt.
2.9.
Op 27 februari 2019 heeft [gedaagde] ten laste van [eiseres] executoriaal derdenbeslag gelegd. Uit het beslagexploot volgt dat het gaat om
“de som van US$ 80.000,00 zijnde staat van kosten, schade en interessen”en ook om proceskosten van de bodemprocedure. Ook is perceel [eiseres] door [gedaagde] in beslag genomen, voor dezelfde posten.

3.De vorderingen en het verweer

3.1. [
eiseres] verzoekt het Gerecht om, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, de volgende beslissingen te nemen:
de executie van het voormelde vonnis door [gedaagde] te schorsen, althans [eiseres] te veroordelen de executie te staken en gestaakt te houden totdat in een door [gedaagde] aanhangig te maken schadestaatprocedure is vastgesteld of en in hoeverre [gedaagde] daadwerkelijk schade heeft geleden, zulks op straffe van een door het Gerecht in goede justitie te bepalen dwangsom,
de beslagen op het perceel met meetbriefnummer SXM SB 273/1975 en op de vorderingen, gelden, geldswaarden en/of roerende zaken die [de derde-beslagene] aan [eiseres] schuldig zou zijn, op te heffen;
[gedaagde] te veroordelen tot vergoeding van alle schade die [eiseres] heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van de door [gedaagde] onterecht gelegde executoriale beslagen alsmede als gevolg van eventuele overige executiemaatregelen zijdens [gedaagde], welke schade alsdan is op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
[gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure en het salaris van gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het in dezen te wijzen vonnis.
3.2. [
gedaagde] verzoekt het gerecht, als tegenvordering, om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, de volgende beslissing te nemen:
- [eiseres] te veroordelen om, bij wijze van voorschot, aan [gedaagde] te betalen US$ 50.000,00, dan wel een ander in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente en met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
3.3.
Partijen concluderen over en weer tot afwijzing van de vorderingen van de andere partij.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang
4.1.
Door [gedaagde] wordt aangevoerd dat [eiseres] geen spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. Dit verweer gaat niet op. Er is sprake van een executiegeschil in de zin van artikel 438 Rv. Daarvoor is geen spoedeisend belang vereist. In zoverre is [eiseres] dus ontvankelijk in haar vorderingen.
Schadestaat (conventie)
4.2.
Op grond van artikel 613 Rv moet de schadestaat worden betekend aan [eiseres]. Dat is op 2 oktober 2018 gebeurd. Anders dan in lid 2 is voorgeschreven is in dit exploot niet de rechtsdag vermeld waarop de zaak op de rolzitting wordt gebracht. Dat betekent dat dit exploot niet meer is dan een schriftelijke mededeling, betekend door de deurwaarder, dat [gedaagde] van mening is recht te hebben op US$ 80.000 aan schadevergoeding.
4.3.
Er is dus geen vonnis in de schadestaatprocedure op grond waarvan door [gedaagde] executoriaal beslag had mogen worden gelegd voor dit bedrag. Duidelijk is dat in het bodemvonnis evenmin enig bedrag aan schadevergoeding is toegekend. Vandaar de veroordeling om de schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Dit betekent dat de executoriale beslagen, voor zover gelegd voor dit bedrag, inderdaad moeten worden opgeheven. Onbetwist is dat de proceskosten eveneens zijn betaald aan [gedaagde] zodat daarvoor evenmin executoriaal beslag mag worden gelegd c.q. het beslag mag worden gehandhaafd.
4.4.
Dit betekent dat de vorderingen van [eiseres], strekkende tot opheffing van de beide executoriale beslagen kunnen worden toegewezen.
De dwangsommen en schadevergoeding (conventie en reconventie)
4.5.
De vordering in reconventie van [gedaagde] ziet deels op dezelfde schadevergoeding en deels op verbeurde dwangsommen. Totaal zou [eiseres] aan [gedaagde] minimaal US$ 180.000,00 verschuldigd zijn. Wat betreft de schadevergoeding verwijst het gerecht naar de overweging 4.10 in het bodemvonnis. Die voldoet nog steeds omdat [gedaagde] onvoldoende bewijs inbrengt dat hij daadwerkelijk schade heeft ondervonden. Dat moet, zoals gezegd, in de schadestaatprocedure worden uitgemaakt.
4.6.
Wat betreft de dwangsommen geldt dat beide partijen zich beroepen op recente rapporten en tekeningen van het kadaster. Volgens [gedaagde] volgt daaruit dat [eiseres] zich nog steeds schuldig maakt aan grensoverschrijdingen. Volgens [eiseres] volgt daaruit dat hiervan geen sprake is. In dit kort geding kan het gerecht dus niet (voorlopig) vaststellen dat dwangsommen zijn verschuldigd door [eiseres]. Als partijen dat vastgesteld willen zien moet [gedaagde] een bodemprocedure aanhangig maken. Wel is naar voorlopig oordeel duidelijk dat, voor zover er al grensoverschrijdingen zijn, deze minimaal zijn.
4.7.
Dit betekent dat de vorderingen van [gedaagde] in reconventie worden afgewezen en dat hij in de proceskosten wordt veroordeeld.
4.8.
De vorderingen van [eiseres] tot het staken van de executie van het bodemvonnis worden dan ook toegewezen, op de wijze zoals hieronder is vermeld.
De door [eiseres] gevorderde verwijzing naar de schadestaat procedure
4.9.
In kort geding kan geen verwijzing naar de schadestaatprocedure worden gevorderd. Nog daargelaten dat [eiseres] deze vordering niet dan wel onvoldoende toelicht. Daarom wordt deze vordering afgewezen.
4.10.
Als overwegend in het ongelijk gestelde partij wordt [gedaagde] in conventie in de proceskosten veroordeeld.

5.De beslissing

Het Gerecht:
rechtdoende in kort geding:
in conventie en in reconventie:
heft op het voormelde executoriale onroerende zaaksbeslag en het voormelde derdenbeslag,
schorst de executie van het bodemvonnis tot bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis wordt geoordeeld dat de executie mag worden voortgezet,
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] begroot op NAf. 296,50 aan oproepingskosten, NAf. 450,00 aan griffierecht en op NAf. 1.500,00 aan salaris gemachtigde,
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, en op 9 mei 2019 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.