ECLI:NL:OGEAM:2019:139

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
11 september 2019
Publicatiedatum
31 januari 2020
Zaaknummer
SXM201900568
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag tijdens proeftijd en rechtsgeldigheid van arbeidsovereenkomst

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, gaat het om een geschil tussen een werknemer en een werkgever over de rechtsgeldigheid van een ontslag tijdens de proeftijd. De werknemer, vertegenwoordigd door mr. Z.J. Bary, had een arbeidsovereenkomst voor de duur van een half jaar, die later werd verlengd met een nieuwe overeenkomst voor een jaar. De werknemer werd ontslagen met een opzegging die door de werkgever, vertegenwoordigd door mr. R.W. Wouters, werd ingediend. De werknemer betwistte de rechtsgeldigheid van het ontslag, stellende dat het ontslag onregelmatig was gegeven en verzocht om doorbetaling van het salaris tot medio november 2019.

De mondelinge behandeling vond plaats op 21 augustus 2019, waarna het Gerecht op 11 september 2019 uitspraak deed. Het Gerecht oordeelde dat het ontslag tijdens de proeftijd rechtsgeldig was, omdat de werknemer tijdens de proeftijd was ontslagen en de voorwaarden van de arbeidsovereenkomst voldeden aan de wettelijke vereisten. De werknemer had niet voldoende aangetoond dat de werkzaamheden in de nieuwe functie gelijk waren aan die in de oude functie, waardoor het Gerecht oordeelde dat er een nieuwe proeftijd mocht worden overeengekomen.

De vorderingen van de werknemer werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. De beslissing van het Gerecht werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de proceskosten werden vastgesteld op nihil aan verschotten en NAf. 1.000,00 aan salaris voor de gemachtigde van de werkgever, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
Zaaknummer: SXM201900568
Beschikking d.d. 11 september 2019
inzake
[de werknemer],wonende in Sint Maarten,
verzoeker,
hierna: de werknemer,
gemachtigde: mr. Z.J.BARY,
tegen
de naamloze vennootschap [de werkgever],gevestigd in Sint Maarten,
verweerster,
hierna: de werkgever,
gemachtigde: mr. R.W. WOUTERS,

1.Het procesverloop

1.1.
Het Gerecht heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
- verzoekschrift met producties, ontvangen op 4 juni 2019,
- verweerschrift met producties,
- pleitaantekeningen namens de werknemer.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2019 in aanwezigheid van partijen en de raadslieden. De griffier heeft aantekening gehouden van wat er is gezegd.
1.3.
De uitspraak wordt vandaag gedaan.

2.De feiten

2.1.
Met ingang van 26 oktober 2018 geldt tussen partijen een arbeidsovereenkomst voor de duur van een half jaar. De werknemer treedt in dienst als
“kitchen cook”en krijgt een salaris van netto NAf. 3.026,00 per maand. In de arbeidsovereenkomst is een opsomming gegeven van de taken die de werknemer moet verrichten. Deze arbeidsovereenkomst is niet ondertekend maar partijen zijn het erover eens dat deze desalniettemin gelding heeft.
2.2.
In de arbeidsovereenkomst is het volgende beding opgenomen:
“Probation period
The first two (2) months of this agreement will be a probation period. It is clearly understood that each party is entitled to terminate this agreement during the probation period without grounds, reason or recourse. This agreement may be extended for a period of time under the conditions to be agreed upon by both parties.”
2.3.
Op 16 november 2018 komt tussen partijen een nieuwe arbeidsovereenkomst tot stand, die nu wel door hen beiden is ondertekend, maar dan voor de duur van een jaar. De werknemer treedt in dienst als
“kitchen head chef”en hij verdient nu netto NAf. 5.400,00 per maand. In de arbeidsovereenkomst is dezelfde opsomming van werkzaamheden te vinden, echter aangevuld met de volgende taken:
- “taking care of the kitchen’s accounts and creating a work schedule
- interviewing and hiring of new staff”.
2.4.
In deze arbeidsovereenkomst is hetzelfde proeftijdbeding opgenomen.
2.5.
Op 16 december 2018 heeft de werknemer een schriftelijke waarschuwing van de werkgever gekregen voor
“tardiness, absenteeism, failure to report to work”, ook voor:
“discourtesy or verbal abuse of guests or other employees”en
“carelessness”.
2.6.
Bij brief van 3 januari 2019 van de werkgever, die de werknemer op 7 januari 2019 heeft ontvangen, getiteld
“Termination Notice”, is de arbeidsovereenkomst wegens 24 met name genoemde redenen ontslagen:
“This is to advise you that your employment with [de werkgever] has been terminated effective immediately, due to the following reasons:…”
2.7.
Per e-mail van 23 mei 2019 is namens de werknemer een beroep gedaan op de onregelmatigheid van het ontslag en is de werkgever gesommeerd om het loon door te betalen tot medio november 2019. Hieraan heeft de werkgever geen gehoor gegeven.

3.Het geschil

3.1.
De werknemer verzoekt het Gerecht om, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
- hem toe te staan kosteloos te mogen procederen,
- voor recht te verklaren dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever onregelmatig is gegeven,
- de werkgever te veroordelen om hem het salaris door te betalen tot en met 15 november 2019,
- de werkgever in de proceskosten te veroordelen.
3.2.
De werkgever verzoekt het Gerecht om de werknemer in zijn verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren dan wel deze af te wijzen, dan wel de toe te wijzen bedragen te matigen tot nihil of tot een bedrag dat de rechter redelijk voorkomt. Tevens moet de werknemer, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking, in de proceskosten worden veroordeeld, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
3.3.
Op de argumenten van partijen gaat het Gerecht hierna in, voor zover deze relevant zijn voor de beoordeling van het geschil.

4.De beoordeling

4.1.
Het primaire verweer van de werkgever is dat de werknemer tijdens de proeftijd rechtsgeldig is ontslagen. Dat wordt door de werknemer betwist.
4.2.
Partijen verschillen niet van mening dat het proeftijdbeding in de tweede arbeidsovereenkomst voldoet aan de formele vereisten van artikel 7A:1615n BW. Het is schriftelijk overeengekomen en het geldt voor twee maanden. Verder is duidelijk dat de werknemer tijdens de looptijd van dit beding is ontslagen.
4.3.
De werknemer voert aan dat het overeenkomen van het tweede proeftijdbeding niet rechtsgeldig is gebeurd. Er is namelijk sprake van een (doorlopende) arbeidsovereenkomst zodat het eerste proeftijdbeding, dat eindigde op 26 december 2018, gelding heeft. De proeftijd mag immers niet worden verlengd, zo schrijft de laatste volzin van artikel 7A:1615n BW voor.
4.4.
Het Gerecht is het niet eens met deze opvatting. De tweede arbeidsovereenkomst ziet op een andere functie (
kitchen head chefin plaats van
kitchen cook), kent extra taken en zwaardere verantwoordelijkheden en het loon van de werknemer is aanzienlijk verhoogd met NAf. 2.374,00 per maand. Het gaat dus om een andere functie zodat daarvoor opnieuw een proeftijd mocht worden overeengekomen. Daarmee is voldaan aan de criteria die blijken uit de arresten van de Hoge Raad (14 september 1984, NJ 1985,244 en 24 oktober 1986, NJ 1987, 293).
4.5.
Door de werknemer is niet dan wel onvoldoende uitgelegd dat zijn werkzaamheden in de nieuwe functie dezelfde zouden zijn als in de oude functie. Gelet op de afwijkende tekst van de functiebeschrijving en het beduidend hogere salaris is dat ook weinig aannemelijk. De omstandigheid dat op de salarisstroken altijd
head chefwerd vermeld legt onvoldoende gewicht in de schaal.
4.6.
Het primaire verweer van de werkgever treft dus doel. Aan het subsidiaire verweer (er is een rechtsgeldig ontslag op staande voet gegeven), en evenmin de subsidiaire verweren (matiging), komt het Gerecht dus niet toe.
4.7.
Als in het ongelijk gestelde partij wordt de werknemer in de proceskosten veroordeeld.

5.De beslissing

Het Gerecht:
verleent aan de werknemer toestemming om kosteloos te mogen procederen,
wijst de vorderingen af,
veroordeel de werknemer in de proceskosten, aan de zijde van de werkgever begroot op nihil aan verschotten en op NAf. 1.000,00 aan salaris gemachtigde, te verhogen met de wettelijke rente hierover vanaf 14 dagen na heden tot de dag van algehele voldoening,
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, en op 11 september 2019 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.