ECLI:NL:OGEAM:2019:13

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
16 januari 2019
Publicatiedatum
26 maart 2019
Zaaknummer
SXM201801114 (EJ 2018/297)
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een bij overheidsdeelneming gedetacheerde ambtenaar

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 16 januari 2019 uitspraak gedaan over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een werknemer die als ambtenaar was gedetacheerd bij een overheidsdeelneming. De werkgever, een naamloze vennootschap gevestigd te Sint Maarten, verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen, bestaande uit veranderde omstandigheden. De werknemer, die ook als ambtenaar was aangesteld, verzocht het Gerecht om het ontbindingsverzoek af te wijzen en hem weer toe te laten tot de werkvloer, met aanspraak op een ontbindingsvergoeding en compensatie voor juridische kosten.

Tijdens de mondelinge behandeling op 21 november 2018 werd besproken of de werknemer nog ambtenaar was. De werkgever stelde van wel, terwijl de werknemer dit betwistte. Het Gerecht concludeerde dat het niet met zekerheid kon worden vastgesteld of de werknemer nog ambtenaar was, maar dat de ontbindingsprocedure niet het gewone bewijsrecht volgde. Het Gerecht oordeelde dat zolang er geen schriftelijk ontslag was verleend, de werknemer als ambtenaar moest worden beschouwd en recht had op zijn salaris.

Het Gerecht constateerde dat er vergaande onmin was tussen werkgever en werknemer, met beschuldigingen van bedreiging en ongepast gedrag van de werknemer. Gezien deze omstandigheden en het feit dat de werknemer sinds oktober 2017 niet meer hoefde te werken maar wel zijn salaris ontving, besloot het Gerecht de arbeidsovereenkomst te ontbinden zonder enige vergoeding aan de werknemer. De proceskosten werden voor eigen rekening van beide partijen bepaald. De beschikking werd gegeven door mr. A.J.J. van Rijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
Zaaknummer: SXM201801114 (EJ 2018/297)
Beschikking d.d. 16 januari 2019
inzake
de naamloze vennootschap [de werkgever],gevestigd te Sint Maarten,
verzoekster,
hierna: de werkgever,
gemachtigde: mr. J.J. ROGERS,
tegen
[de werknemer],wonende te Sint Maarten,
verweerder,
hierna: de werknemer,
gemachtigde: mr. K. HUISMAN.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het Gerecht heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
verzoekschrift met producties van 13 augustus 2018, ontvangen op 17 augustus 2018,
brief van 16 november 2018 met productie namens de werkgever,
brief van 16 november 2018 met producties namens de werknemer,
pleitnota namens de werkgever,
verweerschrift/pleitnota namens de werknemer.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 november 2018 in aanwezigheid van zowel de werkgever als de werknemer, met de beide gemachtigden. De griffier heeft aantekening gehouden van wat er is gezegd.
1.3.
Vandaag wordt uitspraak gedaan.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Bij Landsbesluit van 26 augustus 2011 is de werknemer, met terugwerkende kracht ingaande 10 oktober 2010, benoemd tot ambtenaar in vaste dienst.
2.2.
Bij Landsbesluit van 5 februari 2015 wordt vermeld dat met ingang van 1 december 2013 de werknemer als ambtenaar vrijstelling van dienst heeft gekregen zonder behoud van inkomen voor de duur van een jaar en dat deze vrijstelling eindigt op 30 november 2014. Verder is vermeld dat de werknemer geen garantie heeft op de beschikbaarheid van zijn oude betrekking bij zijn herstel in actieve dienst en dat gezocht zal worden naar een passende functie. Artikel 7 bepaalt dat als de werknemer niet voldoet aan zijn verplichtingen dat dit wordt gezien als het willekeurig verbreken van het dienstverband dat automatisch leidt tot beëindiging daarvan. Uit een pensioenbericht van 31 december 2015 blijkt dat als zijn werkgever is vermeld het land Sint Maarten.
2.3.
Bij Landsbesluit van 14 april 2016 wordt vermeld dat de werknemer (nog steeds als ambtenaar) twee verzoeken heeft gedaan om de vrijstelling van dienst te verlengen. Dat de werknemer nooit in actieve dienst van het Land is hersteld en daarom voor de periode 1 december 2014 tot en met 30 november 2015 ongeoorloofd afwezig is geweest. Verder staat in dit besluit dat de vrijstelling van dienst niet wordt verleend, ingaande 1 december 2014, dan wel 1 december 2015. De werknemer moet zich per 1 mei 2016 melden bij de Secretaris-Generaal van het ministerie. Artikel 3 luidt als volgt:
“Dat het niet voldoen aan het besluit gesteld in artikel 2 geldt als het willekeurig verbreken van het dienstverband en derhalve zal resulteren in ontslag.”
2.4.
Op 18 oktober 2013 is tussen de werkgever en de werknemer een schriftelijke arbeidsovereenkomst tot stand gekomen. Met ingang van 18 oktober 2013 treedt de werknemer als directeur financiën in dienst van de werkgever voor onbepaalde tijd. Zijn bruto maandsalaris bedraagt NAf. 10.000,00, te vermeerderen met 7 ½% vakantietoeslag.
2.5.
Bij brief van 18 oktober 2017 is de werknemer op staande voet door de werkgever ontslagen. Dit is later door de werkgever ingetrokken en de werknemer heeft zijn loon doorbetaald gekregen van de werkgever. Sinds 18 oktober 2017 behoeft de werknemer geen werkzaamheden meer te verrichten.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De werkgever verzoekt het Gerecht om de arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen, bestaande uit veranderde omstandigheden, te ontbinden, zonder toekenning van enige vergoeding aan de werknemer en met veroordeling van de werknemer in de proceskosten.
3.2.
De werknemer verzoekt het Gerecht het ontbindingsverzoek af te wijzen en hem weer toe te laten tot de werkvloer. Als het Gerecht zou besluiten tot toewijzing van het verzoek, dan maakt de werknemer aanspraak op een ontbindingsvergoeding op grond van correctiefactor 3, inclusief de cessantia, en een compensatie voor de juridische kosten om zich te verweren tegen het nietige ontslag en, nu, het ontbindingsverzoek.

4.De beoordeling

4.1.
Ter zitting heeft het Gerecht aan partijen gevraagd of de werknemer nog ambtenaar is of niet. De werkgever stelt dat hij nog ambtenaar is. De werknemer stelt dat dit niet het geval is. Het Gerecht heeft ter zitting gezegd dat in een ontbindingsprocedure dit niet met zekerheid kan worden vastgesteld. De ontbindingsprocedure immers kent niet het gewone bewijsrecht maar is een eenvoudige procedure gericht op een snelle beslissing of de arbeidsovereenkomst al dan niet moet worden ontbonden. Bovendien is een beslissing daarover uiteindelijk voorbehouden aan de ambtenarenrechter en niet aan de civiele rechter. Het Gerecht heeft te kennen gegeven dat als de werknemer nog ambtenaar blijkt te zijn dat van belang is voor de vraag of de werknemer al dan niet een vergoeding naar billijkheid zou kunnen krijgen. De vergoeding naar billijkheid ziet immers voor een belangrijk deel op toekomstig inkomensverlies en als dat er niet is, omdat de werknemer als ambtenaar recht heeft op werk en bezoldiging, ligt het niet voor de hand dat aan de werknemer een dergelijke vergoeding ten laste van de werkgever wordt toegekend.
4.2.
Allereerst zal het Gerecht moeten vaststellen of in deze procedure kan worden aangenomen of de werknemer nog ambtenaar is. Anders dan de werknemer stelt kan uit de hiervoor geciteerde Landsbesluiten uit 2015 en 2016 niet worden afgeleid dat hij geen ambtenaar meer is. Artikel 95 van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht schrijft namelijk voor dat het ontslag schriftelijk wordt verleend waarbij de dag van ingang van het ontslag of de aanduiding van die dag wordt vermeld. Daaraan voldoen deze Landsbesluiten niet. Het besluit uit 2016 legt enkel vast dat als de werknemer zich niet tijdig meldt automatisch ontslag zal volgen. Blijkens de Landsverordening werkt het zo dus niet; de Gouverneur zal een besluit moeten nemen gericht op het ontslaan van de werknemer als ambtenaar per een bepaalde datum. Zolang een dergelijk besluit er niet is geldt dat de ontbindingsrechter ervan moet uitgaan dat de werknemer nog altijd ambtenaar is. Dat betekent dat het Land hem als zodanig loon zal moeten betalen. Dit betekent dan ook dat het Gerecht ervan uit moet gaan dat ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet met zich brengt dat de werknemer geen inkomen meer heeft. Hij behoudt immers recht op zijn salaris als ambtenaar.
4.3.
Het Gerecht begrijpt, tegen deze achtergrond, niet wat de beweegredenen zijn voor de voortzetting van de arbeidsovereenkomst na het (ingetrokken) ontslag op staande voet en evenmin de onderhavige procedure. De werkgever had aan het Land kenbaar kunnen maken de detachering te willen beëindigen omdat het niet meer vlotte tussen de werknemer en de werkgever. De werknemer had als ambtenaar gehoor moeten geven aan de dienstopdracht van het Land om de detachering te beëindigen en had zich moeten melden om zijn werkzaamheden als ambtenaar te gaan verrichten. Overigens had ook de werknemer natuurlijk zelf het initiatief kunnen nemen om zich te melden bij het Land met de mededeling dat hij de detachering wilde beëindigen. Hoe dan ook: de grond dat de werkgever niet langer wil samenwerken met de bij hem gedetacheerde ambtenaar/werknemer is voldoende als veranderde omstandigheid die de ontbinding rechtvaardigt.
4.4.
Dat gezegd hebbende constateert het Gerecht dat uit de stukken blijkt van vergaande onmin tussen werkgever en werknemer. Zo verwijt de werkgever aan de werknemer dat hij een medewerker met een vuurwapen zou hebben willen bedreigen, met inlogcodes van een andere werknemer afgesloten boekjaren van de werkgever zou hebben willen bewerken, niet op vergaderingen zou zijn verschenen en geen respect zou hebben jegens de werkgever. Dat wordt door de werknemer allemaal uitvoerig weersproken, maar uit de aard van die verwijten volgt dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst, eigenlijk beter gezegd: de detachering, niet zinvol is. Ook om die reden zal het Gerecht dan ook de arbeidsovereenkomst ontbinden.
4.5.
Gelet op de omstandigheid dat de werknemer sinds 18 oktober 2017 niet meer hoeft te werken maar wel zijn salaris ontvangt en ook dat hij na ontbinding kan terugvallen op zijn ambtenarensalaris, ziet het Gerecht geen aanleiding enige vergoeding aan de werknemer toe te kennen. Evenmin ziet het Gerecht aanleiding om een vergoeding voor proceskosten toe te kennen. Weliswaar is de werknemer ten onrechte op staande voet ontslagen maar het is uiteindelijk de keuze van de werknemer zelf geweest om de strijd daarover aan te gaan in plaats van als ambtenaar aan de slag te gaan.
4.6.
Alles in ogenschouw nemende wordt de arbeidsovereenkomst ontbonden zonder enige vergoeding voor de werknemer.
4.7.
Omdat er geen vergoeding wordt opgelegd is het ook niet nodig dat aan de werkgever een intrekkingstermijn wordt gegeven.
4.8.
Het Gerecht ziet aanleiding te bepalen dat partijen de proceskosten ieder voor eigen rekening moeten houden.

5.De beslissing

Het Gerecht in eerste aanleg:
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen per vandaag wegens gewichtige redenen bestaande uit veranderde omstandigheden, zonder toekenning van enige vergoeding aan de werknemer,
bepaalt dat partijen de proceskosten ieder voor eigen rekening houden,
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 januari 2019.