In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 16 januari 2019 uitspraak gedaan over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een werknemer die als ambtenaar was gedetacheerd bij een overheidsdeelneming. De werkgever, een naamloze vennootschap gevestigd te Sint Maarten, verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen, bestaande uit veranderde omstandigheden. De werknemer, die ook als ambtenaar was aangesteld, verzocht het Gerecht om het ontbindingsverzoek af te wijzen en hem weer toe te laten tot de werkvloer, met aanspraak op een ontbindingsvergoeding en compensatie voor juridische kosten.
Tijdens de mondelinge behandeling op 21 november 2018 werd besproken of de werknemer nog ambtenaar was. De werkgever stelde van wel, terwijl de werknemer dit betwistte. Het Gerecht concludeerde dat het niet met zekerheid kon worden vastgesteld of de werknemer nog ambtenaar was, maar dat de ontbindingsprocedure niet het gewone bewijsrecht volgde. Het Gerecht oordeelde dat zolang er geen schriftelijk ontslag was verleend, de werknemer als ambtenaar moest worden beschouwd en recht had op zijn salaris.
Het Gerecht constateerde dat er vergaande onmin was tussen werkgever en werknemer, met beschuldigingen van bedreiging en ongepast gedrag van de werknemer. Gezien deze omstandigheden en het feit dat de werknemer sinds oktober 2017 niet meer hoefde te werken maar wel zijn salaris ontving, besloot het Gerecht de arbeidsovereenkomst te ontbinden zonder enige vergoeding aan de werknemer. De proceskosten werden voor eigen rekening van beide partijen bepaald. De beschikking werd gegeven door mr. A.J.J. van Rijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.