ECLI:NL:OGEAM:2019:129

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
29 november 2019
Publicatiedatum
6 december 2019
Zaaknummer
SXM201901032- V-Lar 93/2019
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen fictieve weigering van aanvraag voor verklaring van rechtswege

In deze zaak gaat het om een verzet tegen een uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, waarin een fictieve weigering van een aanvraag voor een verklaring van rechtswege werd vastgesteld. De opposant, de Minister van Justitie van het Land Sint Maarten, heeft verzet aangetekend tegen de uitspraak van 30 augustus 2019, waarin het beroep van de geopposeerde, Merx Heredem, gegrond werd verklaard. De opposant stelt dat er op het moment van de uitspraak geen aanvraag was ingediend, en zonder aanvraag kan er geen beschikking worden gegeven. De geopposeerde daarentegen betoogt dat zijn aanvraag wel degelijk was ingediend en dat de teruggave van de aanvraag door de Immigratiedienst met de mededeling dat er stukken ontbraken, moet worden gezien als een weigering om de aanvraag in ontvangst te nemen. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de gang van zaken niet in geschil is en dat de teruggave van de aanvraag zonder schriftelijke opgave van ontbrekende stukken als een fictieve weigering kan worden gekwalificeerd. Het Gerecht heeft het verzet ongegrond verklaard en de opposant veroordeeld in de proceskosten van de geopposeerde, vastgesteld op Nafl. 350,00.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN HET LAND SINT MAARTEN,
zetelende te Sint Maarten,
opposant,
gemachtigde: mr. A.O. MULLER,
tegen
Merx HEREDEM,
geopposeerde,
gemachtigde: mr. C.H.J. MERX,

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Op 12 september 2019 is ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier een verzetschrift (met producties) als bedoeld in artikel 80, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: Lar) ontvangen.
1.2.
Op 26 september 2019 heeft geopposeerde een verweerschrift ingediend. Mondelinge behandeling van het verzetschrift heeft plaatsgevonden ter zitting van 7 november 2019. Aldaar is geopposeerde bij zijn gemachtigde genoemd verschenen. Namens opposant is niemand verschenen. De gemachtigde van opposant heeft voorafgaand aan de zitting verzocht de zaak op de stukken af te doen.
1.3.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.Het geschil

2.1.
Bij uitspraak van 30 augustus 2019 is het Gerecht uitgegaan van een fictieve weigering en heeft zij bij wijze van vereenvoudigde behandeling het beroep van geopposeerde tegen de weigering een beschikking te geven op de door hem op 13 augustus 2019 ingediende aanvraag voor een verklaring van rechtswege, gegrond verklaard en voorts opposant opgedragen een beschikking op de aanvraag te geven.
2.2.
Opposant komt daartegen in verzet en verzoekt om, met vervallenverklaring van de uitspraak in kwestie, het beroep van geopposeerde ongegrond te verklaren. Daaraan legt de opposant ten grondslag dat er op het moment van de uitspraak van 30 augustus 2019 geen sprake was van indiening van een aanvraag en zonder aanvraag kan er ook geen beschikking worden gegeven.
2.3.
Geopposeerde voert daartegen aan dat wel degelijk sprake was van een ingediende aanvraag en dat zulks ook duidelijk blijkt uit de destijds bij het beroepschrift overgelegde stukken, waaronder de aanvraag zelf. Dat de ingediende aanvraag door de medewerker aan de balie vervolgens weer aan geopposeerde is teruggegeven met de opmerking dat er nog stukken ontbreken, maakt dat niet anders. Deze handelwijze kan worden gekwalificeerd als het weigeren een aanvraag in ontvangst te nemen, hetgeen valt onder de reikwijdte van een fictieve weigering waartegen Lar-beroep openstaat, aldus steeds geopposeerde.

3.De beoordeling

3.1.
Ingevolge artikel 79 lid 1 van de Lar kan het Gerecht onmiddellijk uitspraak doen indien het kennelijk onbevoegd is, het beroep kennelijk niet ontvankelijk is, dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, dan wel verdere behandeling van het beroepschrift hem niet nodig voorkomt, omdat: a. het verzoek kennelijk ongegrond is; b. de bestreden beschikking kennelijk niet in stand kan blijven; c. de bestreden beschikking door het bevoegde bestuursorgaan is ingetrokken of gewijzigd, en daarmee kennelijk aan de bezwaren van de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen. Ingevolge artikel 80 lid 1 van de Lar kunnen alle partijen tegen een uitspraak, bedoeld in artikel 79, binnen twee weken na de dag van verzending schriftelijk verzet doen bij het Gerecht. De indiener van het verzetschrift dient gemotiveerd aan te geven met welke overwegingen in de uitspraak hij zich niet kan verenigen. De artikelen 15, eerste tot en met derde lid, 20 en 22 zijn van overeenkomstige toepassing.
3.2.
In verzet is uitsluitend aan de orde of het Gerecht het beroep ten onrechte zonder behandeling ervan ter zitting kennelijk gegrond heeft verklaard.
3.3.
Naar het Gerecht begrijpt is de door geopposeerde geschetste gang van zaken niet in geschil. Dus vast staat dat geopposeerde op 13 augustus 2019 zijn aanvraag heeft aangeboden bij het loket van de Immigratiedienst en dat hij deze aanvraag vervolgens weer terugkreeg, waarbij hem mondeling werd medegedeeld dat er stukken zouden ontbreken. Het Gerecht is met geopposeerde van oordeel dat dit zonder meer (dat wil zeggen zonder schriftelijke opgave welke stukken ontbreken) is te beschouwen als een weigering om de aanvraag in ontvangst te nemen. Volgens vaste jurisprudentie kan een dergelijke weigering worden gekwalificeerd als een fictieve weigering, waartegen Lar-beroep openstaat. Nu voor het overige in verzet geen gronden zijn aangevoerd, valt niet in te zien waarom dit niet zonder behandeling ter zitting kon worden afgedaan.
3.4.
Het verzet wordt dan ook ongegrond verklaard.
3.5.
Er is aanleiding om opposant (ten laste van het land Sint Maarten) te veroordelen in de door geopposeerde gemaakte proceskosten. Deze stelt het Gerecht met toepassing van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht vast op Nafl. 350,00, zijnde 1 punt met wegingsfactor 0,5 in verband met de relatieve eenvoud van de zaak.

4.De beslissing

Het Gerecht:
verklaart het verzet ongegrond;
bepaalt dat het land Sint Maarten aan geopposeerde zal betalen een bedrag ad Nafl. 350,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.P.M. van der Burgt, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 29 november 2019.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open binnen zes weken na de datum waarop van deze uitspraak kennis is gegeven. Zie hoofdstuk 5 van de Landsverordening Administratieve Rechtspraak.