ECLI:NL:OGEAM:2019:111

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
23 juli 2019
Publicatiedatum
14 oktober 2019
Zaaknummer
SXM201900294
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens veranderde omstandigheden en verwijtbaarheid van de werkgever

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 23 juli 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de werkgever, vertegenwoordigd door mr. J.J. Rogers, en de werknemer, vertegenwoordigd door mr. S.D.M. Roseburg. De werknemer was sinds 15 september 2008 in dienst van de werkgever en vervulde verschillende functies, waaronder die van Financieel en HR manager. Na een periode van ziekte, die begon in juli 2018, heeft de werkgever de toegang tot het kantoor van de werknemer ontzegd. De werkgever verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van dringende redenen, terwijl de werknemer verzocht om niet-ontvankelijk verklaring van het verzoek van de werkgever en om vergoeding van achterstallige vakantiedagen en een ontslagvergoeding.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de werknemer door de werkgever jarenlang te zwaar is belast, wat heeft geleid tot haar arbeidsongeschiktheid. De werkgever heeft niet adequaat gehandeld door de werknemer te ondersteunen en heeft haar in een onhoudbare situatie gebracht. Het Gerecht oordeelde dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet op grond van een dringende reden kan plaatsvinden, maar op basis van veranderde omstandigheden. De werkgever werd veroordeeld tot het betalen van een vergoeding aan de werknemer van bruto NAf. 98.400,00, met wettelijke rente, en werd ook in de proceskosten veroordeeld. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de werkgever om goed voor zijn werknemers te zorgen en de gevolgen van een onhoudbare werkdruk.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
Zaaknummer: SXM201900294
Beschikking d.d. 23 juli 2019
inzake
[het Kadaster],gevestigd op Sint Maarten,
verzoekster,
verweerster m.b.t. het zelfstandig tegenverzoek,
hierna: de werkgever,
gemachtigde: mr. J.J. ROGERS,
tegen
[de werknemer],wonende op Sint Maarten,
verweerster,
zelfstandig verzoekster,
hierna: de werknemer,
gemachtigde: mr. S.D.M. ROSEBURG.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het Gerecht heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 27 maart 2019,
aanvullende stukken namens de werkgever (brief van 7 juni 2019),
stukken namens de werknemer (brief van 6 juni 2019),
verweerschrift,
pleitnota namens de werkgever,
pleitnota namens de werkgever.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 juni 2019 in aanwezigheid van partijen en gemachtigden. De griffier heeft aantekening gehouden van wat er is gezegd.
1.3.
Vandaag wordt uitspraak gedaan.

2.De feiten

2.1.
De werknemer, geboren op …. 1979, is op 15 september 2008 in loondienst van de werkgever getreden. Zij verricht werkzaamheden als Financieel en HR manager. Haar brutosalaris bedraagt maandelijks NAf. 8.200,00.
2.2.
Gedurende de periode van 3 juli 2015 tot 6 januari 2016 heeft de werknemer de functie van Hypotheekbewaarder waargenomen. Van 20 augustus 2015 tot augustus 2018 is zij ook aangesteld als Waarnemend Tijdelijk Directeur.
2.3.
Begin juli 2018 heeft zij zich ziek gemeld. Op 27 juli 2018 is haar de toegang tot het kantoor van de werkgever ontzegd.
2.4.
Op 28 april 2019 heeft zij zich beter gemeld. Daarna heeft zij niet meer gewerkt.

3.Het geschil

3.1.
De werkgever verzoekt het Gerecht om de arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen te ontbinden. Primair wegens een dringende reden en subsidiair wegens veranderde omstandigheden, zonder dat enige vergoeding aan de werknemer wordt opgelegd en met veroordeling van de werknemer in de proceskosten.
3.2.
De werknemer verzoekt het Gerecht om, primair, de werkgever in zijn verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel dit af te wijzen en
te bepalen dat zij weer te werk moet worden gesteld, met veroordeling van de werkgever in de proceskosten (onderstreping Gerecht).
3.3.
Subsidiair, als het Gerecht aanleiding zou zien om de arbeidsovereenkomst toch te ontbinden, vraagt de werknemer om een vergoeding van NAf. 131.200,00, althans een zodanige vergoeding die rekening houdt met de omstandigheden van het geval, met veroordeling van de werkgever dit bedrag, verhoogd met wettelijke rente, uit te betalen en met veroordeling van de werkgever in de proceskosten.
3.4.
Verder wordt het Gerecht verzocht om de werkgever te veroordelen tot uitbetaling van NAf. 30.278,40 aan achterstallige vakantiedagen, met veroordeling van de werkgever in de proceskosten.(onderstreping Gerecht).
3.5.
Partijen verzoeken het Gerecht ieder om de verzoeken van de andere partij af te wijzen.
3.6.
Op de argumenten van partijen gaat het Gerecht hierna in, voor zover deze relevant zijn voor de beoordeling van het geschil.

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid

4.1.
Terecht voert de werkgever aan dat de werknemer in haar hiervoor door het Gerecht
onderstreepteverzoeken niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De reden is dat in deze ontbindingsprocedure het gewone bewijsrecht niet geldt en er geen hoger beroep mogelijk is. De procedure is gericht op het verkrijgen van een snelle beslissing die is gebaseerd op de billijkheid. Daarmee verhouden de
onderstreepteverzoeken zich niet. Op de berechting daarvan is het gewone bewijsrecht van toepassing en is hoger beroep wel mogelijk. Daarom wordt de werknemer in deze verzoeken niet-ontvankelijk verklaard. Zij zal daarvoor een nieuw verzoekschrift op de arbeidsrol moeten indienen.
De vaststellingen op basis van de stukken en de zitting
4.2.
Uit de stukken en het besprokene op de zitting rijst het volgende beeld op. De werknemer heeft in haar functie van Finance en HR Manager goed gefunctioneerd. Zo goed dat haar werd gevraagd om de positie van Hypotheekbewaarder waar te nemen. Toen de directeur werd ontslagen is aan haar gevraagd om zijn functie waar te nemen. Dat heeft zij drie jaar lang gedaan. Vervolgens is zij ziek geworden en uit de medische en psychologische rapportage komt naar voren dat het ziektebeeld (burn out) deels is terug te voeren op de werksituatie.
4.3.
Wat betreft de werkgever heeft te gelden dat deze organisatie sinds 2015 (het vertrek van de naar behoren functionerende directeur omdat hij een strafrechtelijke veroordeling had verzwegen bij zijn aanstelling) in zwaar weer terecht is gekomen, gelet op het volgende. De Raad van Toezicht heeft bestaan uit verschillende personen die korter of langer het lidmaatschap hebben vervuld. Vaak waren er vacatures in de Raad. Hierdoor ontstond de situatie van een organisatie die werd geleid door een Waarnemend Directeur (de werknemer dus) en een niet volledig bezette onervaren Raad van Toezicht, wat tot allerlei onduidelijkheden en disputen leidde.
4.4.
Dit alles nog eens tegen de achtergrond van een grote werkdruk die leidde tot aanzienlijke wachttijden bij het Kadaster. De Sint Maartense notarissen hebben zich daarover beklaagd bij de Minister van Financiën omdat de rechtszekerheid en daardoor het handelsverkeer in grote problemen raakte.
4.5.
Tegen deze achtergrond vindt het Gerecht het niet verwonderlijk dat de werknemer arbeidsongeschikt is geraakt. De conclusie dringt zich namelijk op dat de werknemer door de werkgever jarenlang véél te zwaar belast is geworden. De werkgever zegt daarover dat hij wel degelijk aan de werknemer ondersteuning heeft aangeboden in de vorm van het aantrekken van een secretaresse maar dat het juist de werknemer is die dat heeft geweigerd.
4.6.
Het Gerecht overweegt dat goed werkgeverschap met zich brengt dat de werkgever ervoor moet zorgen dat de werknemer door het werk niet ziek kan worden. Door het gedurende lange tijd drie functies te vervullen, tegen voormelde achtergrond, is het duidelijk dat de werkgever niet als goed werkgever heeft gehandeld. Bovendien is gebleken dat de werknemer veel te weinig vakantie heeft opgenomen; de werkgever moet bewaken dat werknemers hun vakantiedagen gebruiken. Als de werknemer inderdaad ondersteuning zou hebben geweigerd dan had de werkgever moeten doorpakken en erop moeten staan dat die ondersteuning wordt aanvaard. In plaats daarvan heeft de werkgever de situatie veel te lang laten aanmodderen.
4.7.
In opdracht van de werkgever is tijdens de ziekte van de werknemer een onderzoek uitgevoerd naar frauduleuze handelingen waarvoor de werknemer verantwoordelijk zou zijn. Met de werknemer is het Gerecht van oordeel dat er vraagtekens kunnen worden gesteld bij de aanwijzing van St. Maarten Financial and Forensic Services als onderzoeker. Zo blijkt de heer “[onderzoeker] CFE, CFF, MSc” deze onderneming daags voor de opdrachtverlening te hebben ingeschreven in het Handelsregister. Niet is duidelijk geworden of de [onderzoeker] relevante opleiding heeft genoten ten aanzien van of enige ervaring heeft opgedaan met dit soort onderzoeken omdat zijn curriculum vitae niet is bijgevoegd en evenmin zijn diploma’s enz. Dat is wel te doen gebruikelijk bij een dergelijk rapport omdat het zo veel meer op waarde kan worden geschat. Op zitting kon over de ervaring van de [onderzoeker] niet worden uitgeweid omdat de werkgever daarover geen informatie paraat had. Waarom niet een gereputeerde forensisch accountant is ingeschakeld werd niet uitgelegd.
4.8.
Uit de stukken blijkt dat de werknemer een uitvoerig relaas heeft geschreven waarin zij heel gedetailleerd ingaat op de aantijgingen jegens haar in het rapport van [onderzoeker]. De werkgever heeft op dit relaas van de werknemer in het geheel niet gereageerd maar heeft volstaan met verwijzing naar het rapport van [onderzoeker]. Het Gerecht is het eens met de werknemer dat van de werkgever meer had mogen worden verwacht. In het rapport wordt de werknemer namelijk verweten verantwoordelijk te zijn voor financiële malversaties, die de aanleiding vormen voor dit verzoekschrift, zodat de werkgever de moeite had moeten nemen het verweer van de werknemer inhoudelijk door te nemen en uit te leggen waar hij het wel of niet mee eens was. Het Gerecht kan bepaald niet uitsluiten dat de meeste kennis en kunde over de bedrijfsvoering van het Kadaster door de persoon van de werknemer werd belichaamd. Vandaar ook dat zij met drie functies werd belast. Daarom denkt het Gerecht dat de werknemer meer verstand van zaken heeft over hoe het Kadaster moet worden geleid dan de Raad van Toezicht. Dat is een reden te meer om haar verweer ten aanzien van het rapport serieus te nemen.
4.9.
Zoals gezegd is deze procedure gericht op een snelle beslissing gebaseerd op de billijkheid en is het niet de bedoeling dat het Gerecht inhoudelijk zich gaat verdiepen in de gestelde malversaties. Door het zeer uitvoerige en gedetailleerde verweer van de werknemer tegen de bevindingen uit het rapport moet het Gerecht ervan uitgaan dat die bevindingen niet zijn komen vast te staan. Dat zou anders zijn in een bodemprocedure waarin de werknemer het ontslag op staande voet zou aanvechten. De werkgever heeft echter de werknemer niet op staande voet ontslagen.
Ontbinding
4.10.
Het hiervoor overwogene neemt echter niet weg dat, zoals op de zitting ook gezegd, de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden. Er is te veel gebeurd in de afgelopen jaren om nog tot een vruchtbare samenwerking te kunnen komen. Overduidelijk is geworden dat de werkgever voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet ziet zitten. De werknemer wil wel weer aan de slag voor het Kadaster maar dat is onvoldoende tegenover dit geharnaste standpunt van de werkgever.
4.11.
Duidelijk is, gelet op wat hiervoor is overwogen, dat de ontbinding niet op grond van een dringende reden zal worden uitgesproken. Het is vooral het gedrag van de werkgever geweest dat heeft geleid tot het arbeidsconflict en in veel mindere mate het gedrag van de werknemer die immers te lang te zwaar belast is geweest.
4.12.
Dat betekent dat de ontbinding zal worden uitgesproken op grond van veranderde omstandigheden.
Vergoeding
4.13.
Het Gerecht is van oordeel dat aan de werknemer een vergoeding toekomt. Nu de verwijtbaarheid overwegend aan de kant van de werkgever ligt ziet het Gerecht aanleiding om de vergoeding te bepalen op de factor C = 1,5. Voor een hogere vergoeding, omdat de werknemer ouder is en een eenzijdige werkervaring heeft, ziet het Gerecht geen aanleiding. De reden daarvoor is dat een deel van de problematiek is toe te schrijven aan de houding van de werknemer. Het is niet verstandig om jarenlang drie functies waar te nemen en zodoende roofbouw te plegen op de eigen gezondheid. Werknemers hebben een eigen verantwoordelijkheid om hun persoonlijke grenzen te bewaken.
4.14.
Omdat een vergoeding wordt vastgesteld dient aan partijen een termijn te worden gegeven waarbinnen de verzoekschriften kunnen worden ingetrokken.
Proceskosten
4.15.
Als overwegend in het ongelijk gestelde partij wordt de werkgever in de proceskosten veroordeeld, ongeacht of het verzoekschrift wordt ingetrokken.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.16.
Uitvoerbaar bij voorraad verklaring van de beschikking, zoals is verzocht, is niet nodig omdat hiertegen geen hoger beroep kan worden ingesteld.

5.De beslissing

Het Gerecht:
geeft aan partijen de gelegenheid tot 31 juli 2019 om 14.00 uur hun verzoek in te trekken door het afgeven van een brief daarover op de griffie van de Courthouse,
en, als een van de verzoekschriften gehandhaafd blijft:
ontbindt de arbeidsovereenkomst wegens een gewichtige reden, bestaande uit veranderde omstandigheden met ingang van 1 augustus 2019,
kent aan de werknemer een vergoeding toe van bruto NAf. 98.400,00 en veroordeelt de werkgever om dit binnen 14 dagen aan de werknemer te betalen, met de wettelijke rente daarover vanaf de 15e dag tot de dag van algehele betaling,
en, ongeacht of de verzoekschriften worden ingetrokken,
veroordeelt de werkgever in de proceskosten, aan de zijde van de werknemer begroot op nihil aan verschotten en op NAf. 1.500,00 aan salaris gemachtigde,
verklaart voor het overige de verzoeken niet-ontvankelijk, althans wijst deze af.
Deze beschikking is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, en op 23 juli 2019 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.