ECLI:NL:OGEAM:2018:96

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
22 oktober 2018
Publicatiedatum
7 november 2018
Zaaknummer
SXM201800228 (Lar: 25/2018)
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de rechtmatigheid van opgelegde meldplicht aan vreemdeling in afwachting van BTA-aanvraag

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 22 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Minister van Justitie van Sint Maarten. Eiseres had een beroep ingesteld tegen de beslissing van de Minister, waarbij aan haar een meldplicht was opgelegd in het kader van een BTA-aanvraag. De meldplicht was opgelegd met het oog op een mogelijke verwijdering van eiseres uit Sint Maarten. Eiseres had eerder een aanvraag ingediend voor een vergunning tot tijdelijk verblijf op basis van het Brooks-Tower Akkoord, maar deze aanvraag was in 2012 vervallen. Eiseres werd op 5 oktober 2017 aangehouden en kreeg op 6 oktober 2017 een meldplicht opgelegd. Eiseres maakte bezwaar tegen deze meldplicht, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de Minister op 27 februari 2018.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de meldplicht niet rechtmatig was opgelegd, omdat eiseres in afwachting was van een beslissing op haar BTA-aanvraag en er op dat moment geen sprake was van een reden tot verwijdering. De rechter oordeelde dat de Minister de meldplicht niet had mogen opleggen, aangezien eiseres recht had om de beslissing op haar aanvraag af te wachten. De rechter heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, de bestreden beslissing vernietigd en de Minister veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van het recht op een eerlijk proces en de bescherming van vreemdelingenrechten in het bestuursrecht.

Uitspraak

Landsverordening administratieve rechtspraak Uitspraak : 22 oktober 2018
Zaaknummer : SXM201800228 (Lar: 25/2018)
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
(naam),
eiseres, gemachtigde: de heer E.I. Maduro
en:
de MINISTER VAN JUSTITIE VAN SINT MAARTEN,verweerder, gemachtigde: mr. A.O. Muller.

1.Aanduiding bestreden beschikking(en)

De beschikking waartegen beroep betreft de beschikking van 27 februari 2018, waarbij het bezwaar tegen de beschikking van 6 oktober 2017, waarbij aan eiseres met het oog op haar verwijdering een meldplicht ingevolge artikel 19 Ltu was opgelegd, ongegrond is verklaard.

2.Procesverloop

Namens eiseres is op 2 maart 2018 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier een beroepschrift (met producties) als bedoeld in 7 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: Lar) ingediend. Op 12 juli 2018 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Bij brief van 24 september 2018 heeft eiseres nadere producties in het geding gebracht.
Mondelinge behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 1 oktober 2018. Namens eiseres en verweerder zijn voornoemde gemachtigden verschenen.
Uitspraak is bepaald op heden.

3.Feiten

3.1
De volgende feiten staan vast.
  • Op 13 december 2010 heeft eiseres een aanvraag gedaan om een vergunning tot tijdelijk verblijf op basis van het Brooks-Tower Akkoord (hierna: BTA).
  • Op 5 oktober 2017 is eiseres aangehouden omdat zij er van werd verdacht de Landsverordening Toelating en Uitzetting te hebben overtreden. Blijkens het proces-verbaal van aanhouding was verdachte/eiseres toen in het bezit van een Colombiaans paspoort, geldig van 31 mei 2014 tot 30 mei 2024. Blijkens het proces-verbaal bij voorgeleiding heeft verdachte/eiseres toen verklaard dat zij al 14 jaar in Sint Maarten woont en nooit verblijfsdocumenten heeft gehad.
  • Eiseres is op vrije voeten gesteld en kreeg op 6 oktober 2017 met het oog op haar verwijdering een meldplicht opgelegd.
  • Bij brief van 17 november 2017 heeft gemachtigde aan verweerder bezwaar gemaakt tegen de opgelegde meldplicht. Een hoorzitting naar aanleiding van dit bezwaar heeft plaatsgevonden op 8 februari 2018.
  • Bij beslissing van 27 februari 2018 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat de meldplicht in stand blijft, omdat eiseres ten tijde van haar aanhouding niet over een vergunning tot tijdelijk verblijf beschikte en ook geen redelijk uitzicht had op het verkrijgen daarvan. Volgens verweerder was de BTA-aanvraag van eiseres namelijk in 2012 komen te vervallen en heeft zij nadien geen nieuwe aanvraag meer ingediend.
  • Daartegen heeft eiseres het onderhavige beroep ingesteld.
  • Bij voorlopige voorziening van 15 maart 2018 heeft dit Gerecht het besluit, houdende de meldplicht, geschorst totdat op dit beroep zal zijn beslist. Daarbij is overwogen dat het standpunt van verweerder, dat op de BTA-aanvraag van verzoekster niet beslist hoefde te worden, onjuist is en dat verweerder het in de hand heeft alsnog een beslissing te nemen op de aanvraag van eiseres uit 2010 en dan desgewenst wederom een aanzegging te doen aan eiseres het land te verlaten.
  • Bij beslissing van 6 juli 2018 heeft verweerder de BTA-aanvraag van eiseres afgewezen. Daartegen staan nog rechtsmiddelen open. Er is niet wederom een aanzegging gedaan aan eiseres het land te verlaten.

4.Het geschil

4.1
Eiseres verzoekt haar beroep gegrond te verklaren en de bestreden beslissing nietig te verklaren dan wel te vernietigen en voorts verweerder te bevelen de bestreden beslissing te heroverwegen en opnieuw te beslissen.
4.2
Eiseres stelt zich meer in het bijzonder op het standpunt dat zij de beslissing op haar BTA-aanvraag hier te lande mag afwachten en dus ten onrechte een meldplicht opgelegd heeft gekregen.
4.3
Verweerder stelt zich meer in het bijzonder op het standpunt dat de meldplicht destijds was opgelegd, omdat eiseres geacht werd zonder geldige titel op het eiland te verblijven. Dit uitgangspunt is volgens verweerder door de beschikking van 6 juli 2018 bevestigd, zodat de opgelegde meldplicht in stand zou moeten blijven. Ter zitting voegt verweerder daar aan toe, dat eiseres niet uit Sint Maarten zal worden verwijderd, zolang de BTA-procedure nog aanhangig is.

5.Beoordeling

5.1
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Landsverordening Toelating en Uitzetting (Ltu) kan de minister personen uit Sint Maarten verwijderen (a) wanneer zij in strijd met de wettelijke bepalingen nopens toelating en uitzetting het land zijn binnengekomen en (b) wanneer zij, die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, in Sint Maarten worden aangetroffen nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheidsduur van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen.
5.2
Verweerder heeft de aan de orde zijnde meldplicht opgelegd, zo blijkt uit de beschikking, ingevolge artikel 19 Ltu met het oog op de verwijdering van eiseres. Niet langer in geschil is dat eiseres ten tijde van het opleggen van de meldplicht in afwachting was van een beslissing op haar BTA-aanvraag en dat zij de beslissing daarop hier te lande mocht afwachten. Van (reden tot) verwijdering was op dat moment dus geen sprake. Voor het opleggen van een meldplicht met het oog op de verwijdering van eiseres bestonden, zonder nadere motivering, dan ook geen goede gronden. Inmiddels is op 6 juli 2018 op de BTA-aanvraag van eiseres afwijzend beslist. Verweerder heeft aangegeven eiseres, hangende de procedure van eventueel door haar aan te wenden rechtsmiddelen tegen die beschikking van 6 juli 2018, niet uit Sint Maarten te zullen verwijderen. Reeds daarom bestaan evenmin goede gronden voor het thans in stand laten van de opgelegde meldplicht, die immers is opgelegd met het oog op de verwijdering van eiseres. En verwijdering is niet aan de orde. Dat betekent dat verweerder de meldplicht niet had mogen opleggen c.q. handhaven.
5.3.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond is en dat de bestreden beschikking moet worden vernietigd. Het Gerecht ziet aanleiding om op na te melden wijze zelf in de zaak te voorzien. Ook is er aanleiding een proceskostenveroordeling uit te spreken. Met toepassing van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht worden de proceskosten bepaald op NAf 1.400,-- zijnde 1 punt van NAf 700,-- voor het beroepschrift en een punt van NAf 700,-- voor de mondelinge behandeling.

6.De beslissing

Het Gerecht in eerste aanleg:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de bestreden beslissing op bezwaar van 27 februari 2018;
herroept de beschikking van 6 oktober 2017;
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde beschikking;
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure en bepaalt dat het Land Sint Maarten aan eiseres zal betalen een bedrag van NAf 1.400,-- voor salaris gemachtigde.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.P.M. van der Burgt, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 22 oktober 2018.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na de dag van kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Landsverordening Administratieve Rechtspraak.