ECLI:NL:OGEAM:2018:94

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
24 oktober 2018
Publicatiedatum
7 november 2018
Zaaknummer
SXM201801167 (KG 2018/245)
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag en de noodzaak van ontslagtoestemming bij opzegging van arbeidsovereenkomst van een stagecoördinator/decaan

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 24 oktober 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer en haar werkgever, een stichting die een onderwijsinstelling beheert. De werknemer, werkzaam als stagecoördinator/decaan, had haar arbeidsovereenkomst opgezegd door de werkgever, maar betwistte de geldigheid van deze opzegging. De werknemer stelde dat de opzegging nietig was omdat de werkgever geen ontslagtoestemming had verkregen, zoals vereist volgens de Landsverordening beëindiging arbeidsovereenkomsten. De werkgever voerde aan dat de werknemer geen onderwijzend personeel was en dat de ontslagtoestemming niet nodig was.

Tijdens de mondelinge behandeling op 10 oktober 2018 werd duidelijk dat de werknemer sinds 1 augustus 2009 in loondienst was en dat haar salaris bruto NAf. 6.827,00 per maand bedroeg. De werkgever had de arbeidsovereenkomst opgezegd met de mededeling dat de werknemer overtollig was geworden door de invoering van een nieuwe onderwijsstructuur. De werknemer had echter tijdig bezwaar gemaakt tegen de opzegging en aanspraak gemaakt op haar loon, aangezien zij beschikbaar bleef voor haar werkzaamheden.

Het Gerecht oordeelde dat de werkgever wel degelijk ontslagtoestemming nodig had om de arbeidsovereenkomst op te zeggen. De rechter concludeerde dat de opzegging nietig was, omdat de werknemer geen onderwijsbevoegdheid had en niet onder het onderwijzend personeel viel. De vorderingen van de werknemer werden toegewezen, en de werkgever werd veroordeeld tot betaling van het uitstaande loon en de proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM201801167 (KG 2018/245)
Vonnis in kort geding d.d. 24 oktober 2018
inzake
[de werknemer],
wonende te Sint Maarten,
eiseres,
hierna: de werknemer (vrouwelijk enkelvoud),
gemachtigden: mr. J. DEELSTRA en mr. C.F. KLOOSTER
tegen
de stichting [de werkgever],
gevestigd te Sint Maarten,
gedaagde,
hierna: de werkgever (mannelijk enkelvoud),
gemachtigden: mr. N. DE LA ROSA en mr. S.D.M. ROSEBURG

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het Gerecht heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
verzoekschrift met producties van 4 september 2018,
brief van 1 oktober 2018 namens de werkgever met producties,
brief van 2 oktober 2018 namens de werknemer met producties,
brief van 4 oktober 2018 namens de werkgever met producties,
brief van 9 oktober 2018 namens de werknemer met producties,
pleitnota namens de werknemer,
pleitnota namens de werkgever.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2018 in aanwezigheid van de werknemer en mr. Deelstra. Namens de werkgever is haar directeur, mevrouw ….., verschenen, bijgestaan door mr. Roseburg. De griffier heeft aantekening gehouden van het verhandelde.
1.3.
Tegelijkertijd heeft de behandeling plaatsgevonden van het door de werkgever ingediende verzoekschrift strekkende tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
1.4.
In beide zaken wordt vandaag uitspraak gedaan.

2.De feiten

2.1.
De werkgever voert het beheer over een onderwijsinstelling op Sint Maarten.
2.2.
De werknemer is met ingang van 1 augustus 2009, laatstelijk op grond van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, werkzaam in loondienst. Zij is in het bezit van het diploma Sociaal Pedagogische Hulpverlening. Haar salaris bedraagt bruto NAf. 6.827,00 per maand.
2.3.
In artikel 3.1. van de arbeidsovereenkomst is vermeld:
“Employee shall carry out the duties as set out in the task description of the teaching position, and any other related duties to be indicated by [de werkgever].“In artikel 3.2. staat haar functieomschrijving:
“Guidance Counselor / Job Training Coordinator“.
2.4.
Bij brief van 17 mei 2018 heeft de werkgever de arbeidsovereenkomst opgezegd tegen 31 juli 2018. In de brief wordt uitgelegd dat voor het schooljaar 2018/2019 een nieuwe onderwijsstructuur wordt opgezet. Deze structuur behelst de invoering van een nieuwe functie, te weten die van
“Year Level Coordinator for Form 1 & 2 and Form 3 & 4.“Na een opsomming van diens werkzaamheden constateert de werkgever in deze brief dat de werknemer overtollig
(“redundant“)is geworden.
2.5.
Bij brief van 8 juni 2018 heeft de werknemer de nietigheid van het ontslag ingeroepen omdat er geen geldige reden in de opzegbrief is vermeld. Een andere grond is dat de werkgever niet de beschikking heeft over ontslagtoestemming, zoals is voorgeschreven in de Landsverordening beëindiging arbeidsovereenkomsten. De werknemer maakt aanspraak op het loon nu zij beschikbaar blijft om haar werkzaamheden uit te voeren.
2.6.
In een overzicht dat door de werkgever aan het Ministerie van Onderwijs is gezonden wordt de werknemer aangemerkt als niet onderwijzend personeel.
2.7.
Halverwege augustus 2018 plaatst de werkgever een vacature in de krant voor onder andere
“Career Guidance Counselor“.

3.Het geschil

3.1.
Na eisvermindering vordert de werknemer dat het Gerecht, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, de werkgever veroordeelt om aan de werknemer het uitstaande loon vanaf 1 augustus 2018, de rente en de wettelijke verhogingen te betalen vanaf de datum van opeisbaarheid tot aan de dag van de algehele voldoening. Verder vordert de werknemer dat de werkgever in de proceskosten zal worden veroordeeld, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De werkgever verzoekt het Gerecht om de vorderingen van de werknemer af te wijzen.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang is met de aard van de vordering (doorbetaling loon) gegeven.
4.2.
De werknemer voert aan niet akkoord te gaan met de opzegging van de arbeidsovereenkomst omdat deze is gedaan onder opgave van een valse en voorgewende reden, zonder het hebben van een ontslagvergunning en zonder het toekennen van een ontslagvergoeding. Daarmee is de opzegging onregelmatig gegeven en nietig.
4.3.
De werknemer verwijst naar artikel 2 van de Landsverordening beëindiging arbeidsovereenkomsten. Weliswaar is daarin bepaald dat voor de opzegging van arbeidsovereenkomsten met onderwijzend en docerend personeel geen ontslagtoestemming is vereist, maar die uitzondering geldt niet voor haar. Zij maakt geen deel uit van het “onderwijzend en docerend personeel“ zodat de werkgever wel degelijk ontslagtoestemming had moeten vragen aan de Secretaris – Generaal van het Ministerie. De werkgever betwist dit. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt namelijk dat de uitzondering tamelijk ruim moet worden uitgelegd. Niet moet worden gekeken of de werknemer al dan niet feitelijk onderwijs geeft. De werkgever wijst er op dat de werknemer nauw is verbonden met het onderwijs. Zij is de coördinator die een essentiële rol speelt in de transitie van de studenten naar de werknemer en daar ook trainingen in geeft aan hen. In de arbeidsovereenkomst is vermeld dat de werknemer een
“teaching position”heeft en zij zit ook in dezelfde salarisschaal als de docenten
4.4.
Het Gerecht overweegt dat uit de functieomschrijving volgt dat de activiteiten van de werknemer, wat betreft
“Career Guidance“, zien op werkzaamheden die het meest lijken op die van een schooldecaan; op basis van de schoolresultaten bezien welk beroep en/of opleiding het best past bij de individuele leerling. Ook moet de werknemer de beroepenbeurs organiseren en bijeenkomsten met ouders en studenten regelen zodat zij worden geattendeerd op
“scholarship opportunities“. Het andere gedeelte van haar werkzaamheden betreffende
“Internship/Job Training Planning“ziet op het organiseren van stages, het organiseren van job training, het maken van een stageboekje voor studenten en werkgevers en het begeleiden van de studenten tijdens de stage. Kortom: dat gedeelte van de functie lijkt het meest op die van stage coördinator.
4.5.
Het Gerecht overweegt dat de werkgever, naar zijn voorlopig oordeel, wel ontslagtoestemming nodig had om de arbeidsovereenkomst op te zeggen. Dat wordt als volgt uitgelegd. In de eerste plaats geldt dat is gebleken dat de werknemer geen onderwijsbevoegdheid heeft. Zie haar diploma Sociaal Pedagogische Hulpverlening dat geen onderwijsbevoegdheid impliceert. Anders dan de werkgever stelt volgt uit de arbeidsovereenkomst niet dat de werknemer tot het onderwijzend personeel behoort. Mogelijk is er een standaard overeenkomst voor onderwijzend personeel gebruikt. De werkgever immers geeft zelf aan het Ministerie op dat de werknemer tot het niet onderwijzend personeel behoort. Bovendien is het noemen in de arbeidsovereenkomst van de werknemer als iemand die onderwijs geeft natuurlijk niet van belang als die persoon helemaal niet bevoegd is om onderwijs te geven. Verder heeft het gedeelte van haar functie, dat is te omschrijven als “onderwijsdecaan“, niets te maken met het geven van onderwijs. Ook haar werkzaamheden als stage-coördinator zien niet op het geven van onderwijs. Dat de werknemer in dat kader trainingen verzorgde vindt het Gerecht niet doorslaggevend; trainingen ten behoeve van stages zijn niet hetzelfde als onderwijs. De omstandigheid dat de werknemer in dezelfde salarisschaal valt als het onderwijzend personeel leidt niet tot een ander oordeel.
4.6.
Daarmee is reeds gegeven dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst nietig is in de zin van artikel 4 van de Landsverordening beëindiging arbeidsovereenkomsten. Om die reden hoeft het Gerecht niet in te gaan op de andere argumenten partijen aanvoeren en die zien op de mogelijke kennelijke onredelijkheid van de opzegging van de arbeidsovereenkomst.
4.7.
De vorderingen van de werknemer worden dus toegewezen. Het Gerecht ziet aanleiding om de wettelijke verhogingen te maximeren, zoals te doen gebruikelijk.
4.6.
De werkgever zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld.

5.De beslissing

Het Gerecht:
rechtdoende in kort geding:
veroordeelt de werkgever om aan de werknemer te betalen het uitstaande loon vanaf 1 augustus 2018 tot de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, met de tot 10% gemaximeerde wettelijke verhogingen alsmede de wettelijke rente hierover, vanaf de dag van opeisbaarheid van de diverse loontermijnen, tot aan de dag van de algehele voldoening,
veroordeelt de werkgever in de proceskosten, aan de zijde van de werknemer tot op heden begroot op NAf 240,50 aan oproepingskosten, Naf 450,00 aan griffierecht en op NAf 1.000,00 aan gemachtigdensalaris;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, en op 24 oktober 2018 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.