In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 30 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee tandartsen, [tandarts 1] en [tandarts 2], over de beëindiging van een overeenkomst van opdracht. [tandarts 1] heeft werkzaamheden verricht voor [tandarts 2] van 9 maart 2012 tot 9 juni 2017. De partijen hebben twee opvolgende overeenkomsten gesloten, waarbij de tweede overeenkomst een opzegtermijn van drie maanden bevatte. In juni 2017 heeft [tandarts 1] de overeenkomst opgezegd, maar [tandarts 2] heeft deze opzegging niet geaccepteerd en heeft [tandarts 1] niet toegelaten tot het werk. [tandarts 1] vorderde betaling van het loon over de opzegtermijn van drie maanden, terwijl [tandarts 2] zich beriep op een dringende reden voor de beëindiging van de overeenkomst.
Het Gerecht oordeelde dat [tandarts 1] de opzegtermijn in acht had genomen en dat [tandarts 2] niet gerechtigd was om de overeenkomst te beëindigen zonder de opzegtermijn in acht te nemen. Het Gerecht wees de vordering van [tandarts 1] toe en veroordeelde [tandarts 2] tot betaling van $42.310,63, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast werd [tandarts 2] in de proceskosten veroordeeld. In de verhouding tussen [tandarts 1] en de vennootschap van [tandarts 2] werd [tandarts 1] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen, omdat de overeenkomst van opdracht enkel tussen de tandartsen was gesloten.
De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van opzegtermijnen in overeenkomsten en de gevolgen van het niet in acht nemen daarvan. Het Gerecht concludeerde dat de valse ontslagbrief van [tandarts 1] geen rechtsgevolg had, omdat deze niet aan [tandarts 2] was verzonden. De beslissing van het Gerecht werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.