ECLI:NL:OGEAM:2018:86

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
28 september 2018
Publicatiedatum
16 oktober 2018
Zaaknummer
SXM201801015
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over huurachterstand en ontruiming van onroerende zaak

In deze zaak heeft de verhuurder, vertegenwoordigd door mr. H.S. Kockx, een kort geding aangespannen tegen de huurder, vertegenwoordigd door mr. R.A. Groeneveldt, wegens huurachterstand en ontruiming van een onroerende zaak. De huurovereenkomst tussen partijen is op schrift gezet per 30 april 2017, waarbij de huurder voor een jaar een onroerende zaak huurt voor een maandelijkse huurprijs van US$ 2.000,00. De verhuurder heeft de huurder per brief van 9 januari 2018 geïnformeerd dat de huur na 30 april 2018 niet verlengd zou worden en heeft verzocht om uiterlijk die datum de onroerende zaak te verlaten. De huurder heeft hieraan geen gehoor gegeven en heeft de zaak nog steeds in gebruik zonder huur te betalen.

De verhuurder vordert in het kort geding ontruiming van de zaak binnen een week na betekening van het vonnis, betaling van US$ 30.000,00 aan achterstallige huur, en een late fee van US$ 1.615,00. De huurder voert als verweer aan dat de verhuurder niet de eigenaar is van de onroerende zaak en daarom niet bevoegd is om deze te verhuren, wat zou leiden tot de nietigheid van de huurovereenkomst.

Het Gerecht overweegt dat, ongeacht wie de eigenaar is van de gehuurde zaak, er geen rechtsregel is die voorschrijft dat alleen de eigenaar de verhuur kan verrichten. De verhuurder heeft de huurder het gebruik van de zaak verstrekt, en de huurder is verplicht de huurpenningen te betalen. Het Gerecht wijst de vordering van de verhuurder toe, inclusief de ontruiming, omdat de huurder in gebreke is gebleven met de huurbetalingen. De huurder wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Afdeling civiel
Zaaknummer: SXM201801015
Vonnis in kort geding d.d. 28 september 2018
inzake
(verhuurder),
gevestigd te Sint Maarten,
eiseres, hierna: de verhuurder,
gemachtigde: mr. H.S. KOCKX,
tegen
(huurder),
gevestigd te Sint Maarten,
gedaagde, hierna: de huurder,
gemachtigde: mr. R.A. GROENEVELDT,

1.Verloop van de procedure

1.1.
Eiseres heeft op 1 augustus 2018 een verzoekschrift ingediend. Bij brief van 13 september 2018 zijn namens gedaagde nadere producties in het geding gebracht. Vervolgens heeft op 14 september 2018 de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij mr. de la Rosa is opgetreden namens eiseres in plaats van voornoemde gemachtigde. Namens gedaagde is verschenen (…), bijgestaan door voornoemde gemachtigde. Beide gemachtigden hebben gebruik gemaakt van een pleitnota. Van de behandeling is een proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.
2. De feiten
2.1.
Tussen partijen bestaat al enige jaren een huurovereenkomst. In ieder geval per 30 april 2017 is die overeenkomst op schrift gezet. Daaruit blijkt dat tussen partijen opnieuw is afgesproken dat gedaagde voor de duur van een jaar en voor een huurprijs van US$ 2.000,00 per maand van eiseres huurt een onroerende zaak aan de (adres)(hierna de zaak te noemen).
2.2.
Bij brief van 9 januari 2018 aan gedaagde geeft eiseres aan dat zij de huur na 30 april 2018 niet wenst te verlengen en verzoekt zij gedaagde uiterlijk laatstgenoemde datum te vertrekken.
2.3
Gedaagde heeft aan dat verzoek geen gehoor gegeven en heeft de zaak nog steeds in gebruik. Zij betaalt geen huurpenningen aan eiseres.

3.Het geschil

3.1
Eiseres vordert, kort weergegeven, ontruiming van de zaak binnen een week na betekening van het vonnis en betaling van een bedrag van US$ 30.000,00 aan achterstallige huur en een bedrag van US$ 2.000,00 voor iedere maand na augustus 2018 dat de zaak niet ter vrije beschikking staat van eiseres, en tot slot een bedrag van US$ 1.615,00 als
late fee, te vermeerderen met de wettelijke daarover. Een en ander met veroordeling van gedaagde in de kosten van dit geding.
3.2
Eiseres legt daaraan het volgende ten grondslag. Gedaagde heeft in een periode van 17 maanden vanaf april 2017 tot en met augustus 2018 slechts US$ 4.000,00 aan huurpenningen voldaan, terwijl zij in die periode in totaal US$ 34.000,00 had moeten betalen, zodat er een achterstand is van US$ 30.000,00. Daarover is gedaagde conform de overeenkomst een “late fee” verschuldigd van US$ 95,00 per maand, dus in totaal US$ 1.615,00. Verder maakt gedaagde nog steeds gebruik van de zaak.
3.3
Gedaagde voert als volgt verweer. Eiseres is niet de eigenaar van de zaak en daarom niet bevoegd deze te verhuren. In de huurovereenkomst staat ten onrechte dat eiseres de eigenaar is van de te verhuren zaak. Nu dat niet het geval is, is er sprake van dwaling. Dat betekent dat de door partijen aangegane huurovereenkomst van rechtswege nietig is dan wel dient vernietigd te worden. Gedaagde is dan ook geen huur aan eiseres verschuldigd en er is geen sprake van achterstallige huur of wanprestatie van de kant van gedaagde. Een beroep op opschorting door gedaagde van betaling van de huurpenningen is dan ook niet vereist. Gedaagde voegt daar aan toe, dat hij er vorig jaar achter is gekomen dat niet eiseres maar een derde eigenaar is van de zaak. Gedaagde is met deze derde nog in onderhandeling over de te betalen huur, waarbij door deze derde inmiddels een bedrag van US$ 500,00 per maand is voorgesteld.
3.4
In reactie op het verweer heeft eiseres aangegeven dat, los van het feit dat zij wel de eigenaar is van de aan gedaagde verhuurde zaak, eigendom geen voorwaarde is voor het aangaan van een huurrelatie.
3.5
Op de overige stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Daargelaten wie in dit geval eigenaar is van de gehuurde zaak, is er geen rechtsregel aanwijsbaar die voorschrijft dat de verhuur van een zaak uitsluitend door of namens de eigenaar van die zaak zou kunnen geschieden. Bepalend is of de verhuurder aan de huurder het gebruik van een (gedeelte van een) zaak kan verstrekken. Zolang dat het geval is dient de huurder de tegenprestatie, in dit geval betaling van huurpenningen, aan de verhuurder te betalen. Zie artikel 7:201 BW waar de definitie van huur is gegeven. In de Memorie van Toelichting bij voormeld artikel onder punt 3 bij de artikelsgewijze toelichting staat dat niet wordt geëist dat de verhuurder eigenaar of zelfs maar tot verhuur bevoegd is.
Niet in geschil is dat eiseres aan gedaagde het gebruik van de zaak heeft verstrekt. Dat deze zaak mogelijk al dan niet deels in eigendom aan een derde toebehoort, is in deze kwestie verder niet van belang. Nu dit de enige grond is die door gedaagde ten grondslag is gelegd aan zijn verweer dat de huurovereenkomst nietig is door dwaling, oordeelt het Gerecht dat het verweer niet slaagt.
4.2
Nu niet is weersproken dat gedaagde in totaal een bedrag van US$ 30.000,00 aan huurpenningen onbetaald heeft gelaten, zal de vordering tot betaling daarvan worden toegewezen als verzocht. Datzelfde geldt voor de veroordeling tot betaling van het niet weersproken bedrag van US$ aan late fee, begroot op US$ 1.615,00.
4.3
Voor wat betreft het verzoek tot ontruiming geldt dat volgens vaste jurisprudentie een huurachterstand van drie maanden in beginsel voldoende grond is voor toewijzing van een ontruimingsverzoek. In het onderhavige geval staat vast dat de huurschuld gelijk is aan vijftien huurtermijnen. Nu niet aannemelijk is geworden dat gedaagde die huurschuld op korte termijn zal gaan aflossen en evenmin onvoldoende valt aan te nemen dat hij de huurpenningen in de toekomst tijdig aan eiseres zal betalen, zal het Gerecht het ontruimingsverzoek toewijzen. Het Gerecht is van oordeel dat gelet op de onderhavige omstandigheden het belang van eiseres om haar schade te beperken zwaarder weegt dan het belang van gedaagde - waarover overigens niets is gesteld of gebleken - om nog veel langer gebruik te maken van het gehuurde. Daarom zal het Gerecht de gevorderde ontruiming toewijzen.
4.4
Gedaagde zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van eiseres tot op heden begroot op NAf 699,50 aan verschotten (NAf 450,00 aan griffierechten daarin begrepen) en NAf 1.000,00 aan gemachtigdensalaris.

5.De beslissing

Het Gerecht:
Rechtdoende in kort geding:
5.1.Beveelt gedaagde om de onderhavige zaak, gelegen aan de (adres), binnen 1 week na betekening van dit vonnis met alle daarin aanwezige personen en goederen – voor zover deze laatste niet de eigendom zijn van eiseres – te verlaten en te ontruimen en, met afgifte van de sleutels aan eiseres, ter vrije beschikking van eiseres te stellen, met machtiging van eiseres om, indien gedaagde met de ontruiming in gebreke blijft, deze zelf te doen bewerkstelligen, desnoods met behulp van de sterke arm;
5.2.
Veroordeelt gedaagde om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseres te betalen de som van US$ 30.000,00 (zegge: dertigduizend US dollars) als achterstallige huur, alsmede te betalen een bedrag van US$ 2.000,00 voor iedere maand na augustus 2018 dat de zaak niet door gedaagde ter vrije beschikking van eiseres is gesteld, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag van de algehele voldoening;
5.3
Veroordeelt gedaagde om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseres te betalen de som van US$ 1.615,00 (zegge: eenduizend zeshonderdvijftien US dollars) als late fee, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag van de algehele voldoening;
5.4
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten, aan de zijde van eiseres tot op heden begroot op NAf 669,50 aan verschotten en NAf 1.000,00 aan gemachtigdensalaris;
5.5
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;;
5.6
Wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.P.M. van der Burgt, rechter, en op 28 september 2018 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.