In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten op 17 september 2018 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die op 17 augustus 1994 in gemeenschap van goederen zijn gehuwd. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocate mr. A. de Groot, heeft verzocht om echtscheiding en nevenvoorzieningen, waaronder een bijdrage in haar levensonderhoud en de kosten van hun meerderjarige zoon. De man, vertegenwoordigd door mr. C.M. Marica, heeft zijn bereidheid tot betaling van een lager bedrag geuit, maar heeft geen inkomensgegevens overgelegd.
De procedure begon met een voorlopige voorziening op 29 juni 2018, waarbij de vrouw het gebruik van de echtelijke woning kreeg toegewezen en de man werd verplicht om tijdelijk US$ 800,00 per maand te betalen voor haar levensonderhoud. Tijdens de zitting op 20 augustus 2018 zijn beide partijen verschenen, waarbij de vrouw werd bijgestaan door mr. Hoeve en de man door mr. Merx. De vrouw heeft haar verzoek verder onderbouwd met bewijsstukken, waaronder een kostenoverzicht voor hun zoon, die een bijdrage nodig heeft voor zijn studie.
Het Gerecht heeft vastgesteld dat de man voldoende inkomen genereert uit zijn bedrijf en de verhuur van appartementen, maar heeft zijn bezwaar tegen de door de vrouw gevraagde bedragen niet onderbouwd. Uiteindelijk heeft het Gerecht de echtscheiding uitgesproken, de man veroordeeld tot betaling van US$ 1.000,00 per maand aan de vrouw en US$ 320,00 per maand aan de zoon, en bepaald dat de vrouw het alleen gebruik heeft van de echtelijke woning totdat de scheiding en deling van de huwelijksgoederen gemeenschap is gerealiseerd. Tevens is een notaris benoemd voor de verdeling van de gemeenschap van goederen.