ECLI:NL:OGEAM:2018:71

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
22 augustus 2018
Publicatiedatum
17 september 2018
Zaaknummer
EJ 2017/94
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arbeidsrechtelijke geschil over beloning van overwerk in tijd of geld

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten, staat de vraag centraal of de werknemer recht heeft op een geldelijke vergoeding voor overwerk of dat dit in tijd moet worden gecompenseerd. De werknemer, vertegenwoordigd door mr. J.J. Rogers, heeft een geschil met de werkgever, vertegenwoordigd door mr. A. A. Kraaijeveld, over de beloning van overuren die hij heeft gemaakt in de jaren 2012 tot en met 2015. De werkgever stelt dat de werknemer geen recht heeft op uitbetaling van overwerk in geld, omdat zijn bruto jaarsalaris boven de loongrens ligt. De werknemer betwist deze claim en vraagt zich af waarom de werkgever geen logboek heeft overgelegd waarin zijn gewerkte uren zijn vastgelegd.

Het Gerecht heeft in eerdere beschikkingen al overwogen dat het noodzakelijk is om te onderzoeken of de Arbeidsregeling van toepassing is. De werknemer heeft in 2012 een salaris ontvangen dat onder de loongrens ligt, maar in de jaren 2013 en 2014 overschrijdt zijn salaris deze grens. Het Gerecht concludeert dat de werknemer voor het jaar 2012 recht heeft op een geldelijke vergoeding voor zijn overuren, terwijl voor de jaren 2013 en 2014 de situatie complexer is. De werkgever heeft in het verleden overwerk in tijd vergoed, maar heeft in 2015 besloten om ook voor het middenkader overwerk in geld uit te betalen.

Uiteindelijk oordeelt het Gerecht dat de werkgever tekort is geschoten in haar verplichtingen en veroordeelt zij de werkgever om een bedrag van NAf 26.923,41 bruto aan de werknemer te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten worden ook aan de werkgever opgelegd, maar partijen moeten hun eigen gemachtigde kosten dragen. De beschikking is uitgesproken op 22 augustus 2018 door mr. A.J.J. van Rijen.

Uitspraak

Beschikking van 22 augustus 2018
Zaaknummer: EJ 2017/94
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
Eindbeschikking
inzake
[de werknemer],
wonende te Sint Maarten,
eiser,
gemachtigde: mr. J.J. Rogers
tegen
[de werkgever],
gevestigd te Sint Maarten,
gedaagde,
gemachtigde: mr. A. A. Kraaijeveld.
Partijen worden hierna aangeduid als “de werknemer”, respectievelijk “de werkgever”, tenzij anders is vermeld.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Na de tussenbeschikking van 31 januari 2018 heeft het Gerecht kennis genomen van de volgende processtukken:
akte na tweede tussenbeschikking van de werkgever,
akte overlegging productie van de werkgever,
antwoord akte van de werknemer.
1.2.
De uitspraak vindt vandaag plaats.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Het Gerecht verwijst naar en neemt over al hetgeen in de eerdere beschikkingen is overwogen.
Het nadere standpunt van de werkgever
2.2.
Door de werkgever wordt opgaaf gedaan van het bruto jaarsalaris van de werknemer over de periode 2012 tot en met 2014. Dat ligt ruim boven de loongrens zodat de werknemer geen recht heeft op uitbetaling van overwerk in geld. Gesteld wordt dat de werknemer een vijfdaagse werkweek had. De werkgever stelt dat het correct is dat er medewerkers zijn die reeds voor 2015 overwerk in geld uitbetaald hebben gekregen. De werknemer behoort tot het middenkader, samen met een enkele andere werknemer. Voor het middenkader is juist pas in 2015 de 15% toelage afgesproken die ook geldt voor het hoogste kader. Alleen het laagste kader kreeg en krijgt uitbetaling van overwerk per uur. De Excel sheets zijn gebaseerd op de logboeken die door de werkgever zijn bijgehouden. Anders dan de werknemer aanvoert kloppen die Exceloverzichten wel, alhoewel deze niet geheel volledig zijn. Die Exceloverzichten bevatten niet de gewerkte overuren maar alleen het verlof dat werd opgenomen en dat door de werknemer aan de secretaresse werd doorgegeven. Betreffende de jaren 2012 tot en met 2014 gaat de werkgever specifiek en gedetailleerd in op de berekeningen van de werknemer.
Het nadere standpunt van de werknemer
2.3.
De werknemer betwist de juistheid van de opgaaf van het bruto jaarsalaris van de werkgever. De werknemer vraagt zich af waarom de werkgever het logboek niet overlegt. Daarin staat immers precies vermeld wanneer hij op de zaak was. In plaats daarvan vertrouwt de werkgever op Exceloverzichten die de secretaresse heeft gemaakt en waarvan de werkgever zelf zegt dat die niet geheel betrouwbaar zijn omdat ze niet volledig zijn. De werkgever stelt wel, maar legt niet goed uit, hoe het kan dat andere werknemers, die ook meer verdienen dan in de Arbeidsregeling als maximum is vermeld, toch overwerk uitbetaald krijgen. Bovendien is het zo dat het middenkader niet slechts bestaat uit de werknemer en een enkele collega; meer personen maken deel uit van het middenkader. De werknemer wijst er op dat de werkgever eerder heeft gezegd dat zij de gewerkte overuren van de werknemers niet heeft bijgehouden. Nu kan zij deze informatie ineens wel verstrekken. De werknemer acht dit ongeloofwaardig.
Terugkomen op eerdere uitspraak
2.4.
In de tussenbeschikking van 31 januari 2018 onder 2.5. heeft het Gerecht overwogen dat moet worden uitgezocht of de Arbeidsregeling van toepassing is. Dit naar aanleiding van de argumentatie van de werkgever dat de werknemer onder de loongrens van deze regeling blijft en dus geen recht heeft op uitbetaling van overwerk in geld. Zie overweging 5.9. van de tussenbeschikking d.d. 30 augustus 2017. Op grond van de Arbeidsregeling, gelezen in samenhang met artikel 1 van de Landsverordening Ziekteverzekering, mag de werknemer bij een vijfdaagse werkweek niet meer verdienen dan NAf. 51.426,00 per jaar. In 2012 verdiende de werknemer NAf. 18.196,61, maar hij is in dat jaar pas op 8 oktober 2012 dienst getreden. In 2013 en 2014 verdiende de werknemer respectievelijk NAf. 84.014,46 en NAf. 88.616,51. De werknemer betwist dat dit klopt. Hij verwijst naar de loonstroken die door de werkgever bij het verweerschrift zijn ingebracht. Daaruit volgt dat in 2012 sprake was van een loon van NAf. 12.803,64 en in 2013 en 2014 van respectievelijk NAf. 54.276,00 en NAf. 55.228,00. Het verschil zit hem er in dat in de jaaropgaven, waarop de werkgever zich baseert, ook toelagen en overuren zijn verwerkt. Die zijn echter van artikel 3 lid 2 van de Arbeidsregeling uitgezonderd.
2.5.
Het Gerecht overweegt hierover dat dit verweer deels doel treft. Het is dus duidelijk dat in 2013 en in 2014 de werknemer boven de voormelde loongrens zat. Voor 2012 zat hij er net onder indien het verdiende loon over dat jaar wordt omgeslagen over het gehele jaar. Dat betekent dat in 2012 hij recht heeft op vergoeding in geld van de gewerkte overuren. Voor het jaar 2012 is er dus geen reden om terug te komen op de tussenbeschikking.
2.6.
Voor de jaren 2013 en 2014 kan dit anders liggen. De werknemer wijst erop dat vanaf mei 2015 hij door de werkgever voor overwerk in geld wordt uitbetaald, terwijl zij dit volgens haar eigen stellingen niet hoeft te doen. Het Gerecht overweegt dat het de werkgever natuurlijk vrij staat af te wijken van de regeling van de Arbeidsregeling indien dat gunstig is voor de werknemer. Anders dan de werknemer stelt is dit dus geen reden te oordelen dat de Arbeidsregeling niet van toepassing is.
2.7.
Voormeld oordeel betekent dat voor de jaren 2013 en 2014 geldt dat geen sprake is van nietigheid, zoals het Gerecht onder 5.10 van de eerste tussenbeschikking heeft overwogen. De werkgever voert aan dat de extra vrije tijd die de werknemer toen heeft ontvangen als buitencontractueel en buitenwettelijk worden gezien. Hij heeft dus geen recht op betaling hiervan. 2.8. Het Gerecht is het hier niet mee eens. Uit het feit dat de werkgever zich jarenlang verplicht heeft gevoeld overwerk, naast de IWH, ook nog door middel van tijd-voor-tijd te vergoeden, geldt dat sprake is van een beloningsstructuur. Terecht voert de werknemer aan dat op grond van artikel 25.1. een dergelijke beloning schriftelijk had moeten worden overeengekomen, temeer nu het een primaire arbeidsvoorwaarde betreft. Naar eigen stellingen van de werkgever heeft zij in mei 2015 zich genoodzaakt gezien ook voor het middenkader het overwerk in geld uit te betalen en niet langer in tijd. Daaruit leidt het Gerecht af dat de werkgever tot het inzicht is gekomen dat de werknemers door deze tijd-voor-tijdregeling onvoldoende werd beloond. Het Gerecht oordeelt dan ook dat de werkgever, door in 2013 en 2014 niet het overwerk in geld te vergoeden, niet heeft gehandeld zoals een goed werkgever betaamt. De beslissing in de eerste tussenbeschikking, zoals onder 5.10, is vermeld, blijft feitelijk overeind. De motivering is echter dat de werkgever toerekenbaar tekort is geschoten door de arbeidsinspanning van de werknemer niet geldelijk te belonen zodat zij gehouden is de schade van de werknemer alsnog te vergoeden.
De door de werkgever na te betalen bedragen
2.9.
Het Gerecht is het eens met de werknemer waar hij zegt dat dat niet goed te begrijpen is waarom de werkgever het logboek niet in het geding brengt. Daaruit is in elk geval af te leiden wanneer de werknemer aan het werk was. Het Gerecht memoreert dat op grond van artikel 30 van de Arbeidsregeling en artikel 7A:1614e BW de werkgever gehouden is een deugdelijke administratie hiervan bij te houden. In plaats daarvan vertrouwt de werkgever op Excel bestanden die niet worden gestaafd door onderliggende bescheiden. Het logboek kan mogelijk wel als een dergelijk onderliggend document worden beschouwd, bij gebreke van een reguliere overwerkadministratie. Gelet hierop zal de werkgever niet worden toegestaan om bewijs op andere wijze te leveren. Zij heeft immers gelegenheid genoeg gehad om aan de hand van het logboek te proberen het Gerecht en de werknemer uit te leggen dat zij het gelijk aan haar zijde heeft.
2.10.
Zoals het Gerecht in de eerste tussenbeschikking heeft overwogen, kan aan de tijd-voor-tijd regeling wel een financiële waarde worden gehecht. Immers, duidelijk is dat de werknemer deze vrije tijd heeft genoten en dat vertegenwoordigt een waarde die op geld kan worden gewaardeerd. De bedragen die de werknemer daarvoor berekent komen het Gerecht niet onredelijk voor. Uitgaande daarvan zal het Gerecht aan overwerkvergoeding toewijzen een bedrag van NAf 26.923,41 bruto, zoals in de antwoordakte van 20 december 2017 door de werknemer onder 14 is gespecificeerd. Dat bedrag ziet op de jaren 2012 tot en met 2015, zodat hiermee de vorderingen onder 2 en 3 van de werknemer zijn beoordeeld.
2.11.
Het Gerecht zal de wettelijke rente over dit bedrag toewijzen vanaf de dag van opeisbaarheid van de diverse loonbestanddelen. Volledigheidshalve merkt het Gerecht op dat de wettelijke verhogingen door de werknemer niet zijn gevorderd. Deze kan het Gerecht dus niet toewijzen.
De proceskosten
2.12.
Omdat partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld ziet het Gerecht aanleiding te bepalen dat zij het salaris gemachtigde ieder voor eigen rekening moeten houden. De werkgever wordt wel veroordeeld in de oproepingskosten en het griffierecht. Duidelijk is immers dat zonder procedure de werkgever niet aan haar betalingsverplichting zou hebben voldaan.

3.De beslissing

Het Gerecht in Eerste Aanleg:
veroordeelt de werkgever aan de werknemer te betalen NAf 26.923,41 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over de diverse loonbestanddelen, ingaande per dag van opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening,
veroordeelt de werkgever in de proceskosten, begroot op NAf. 450,00 aan griffierecht en op NAf. 296,50 aan salaris gemachtigde en bepaalt dat partijen het salaris gemachtigde voor eigen rekening moeten houden,
verklaart deze beschikking tot zo ver uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af het meer anders verzochte.
Deze beschikking is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, en is ter openbare terechtzitting van 22 augustus 2018 uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.