ECLI:NL:OGEAM:2018:66

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
22 augustus 2018
Publicatiedatum
12 september 2018
Zaaknummer
EJ 2018/178
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en vordering tot betaling van achterstallig loon en overwerkvergoeding

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten op 22 augustus 2018 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijke kwestie tussen een werknemer en zijn werkgever. De werknemer, die als 'Security Guard' werkzaam was, werd op 6 februari 2018 op staande voet ontslagen na een vechtpartij met een collega. De werkgever stelde dat er sprake was van een dringende reden voor het ontslag, maar de werknemer betwistte dit en vroeg om nietigheid van het ontslag. Tijdens de procedure werd duidelijk dat er al langere tijd een gespannen verhouding tussen de werknemer en zijn collega bestond, en dat de werkgever onvoldoende had gedaan om deze situatie te beheersen. Het Gerecht oordeelde dat het ontslag op staande voet nietig was, omdat de werkgever had nagelaten om veilige werkomstandigheden te creëren en geen eerdere waarschuwingen had gegeven. Daarnaast had de werknemer recht op betaling van achterstallig loon en overwerkvergoeding, die door de werkgever niet waren uitbetaald. Het Gerecht heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van diverse vergoedingen aan de werknemer, inclusief het loon over de opzegtermijn, cessantia-uitkering, en vergoeding voor niet-genoten vakantiedagen, vermeerderd met rente. De proceskosten werden ook aan de werkgever opgelegd.

Uitspraak

Beschikking van 22 augustus 2018
Zaaknummer: EJ 2018/178
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
Beschikking
in de zaak van
[de werknemer],
wonende te Sint Maarten,
eiser,
hierna: de werknemer,
gemachtigde: de heer E.I. Maduro
tegen
de naamloze vennootschap [de werkgever],
gevestigd te Sint Maarten,
gedaagde,
hierna: de werkgever,
gemachtigde: mr. M. Hoeve.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het Gerecht heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
verzoekschrift met producties d.d. 2 mei 2018,
brief met producties namens de werknemer d.d. 7 juni 2018,
brief met producties namens de werkgever d.d. 7 juni 2018,
pleitnota namens de werknemer,
pleitnota namens de werkgever.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 juni 2018 in aanwezigheid van partijen (namens de werkgever haar directeur ….) en gemachtigden. De griffier heeft aantekening gehouden van wat er is gezegd. Ter zitting heeft de rechter videobeelden van beveiligingscamera’s bekeken. Beide partijen hebben gebruik gemaakt van de gelegenheid om commentaar bij deze beelden te geven.
1.3.
De uitspraak is aangehouden omdat partijen zouden proberen een schikking te treffen. Dat is niet gelukt zodat vandaag uitspraak wordt gedaan.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Op 20 april 2003 is de werknemer in loondienst van de werkgever getreden als “Security Guard” tegen een bruto uurloon van NAf 9,00. De werknemer was belast met de bewaking van de in- en uitgang van Princess Port de Plaisance.
2.2.
Op 6 februari 2009 is de werknemer op staande voet ontslagen. De bevestigingsbrief van de werkgever van dezelfde datum geeft als reden op:
“(…) Both of you claimed that the other one was the first to hit the other.
As I was not there to see what took place and the camera work/pictures are not available, I am not in a position to be certain who hit first. Nevertheless, the fact that you fought on the job is more than enough reason for me to terminate you and the other individual’s employment.
It is regrettable however, there is no place for officers to be fighting with each other on the job.”
2.3.
Dit ontslag op staande voet wordt ook bevestigd in de brief van de werkgever d.d. 9 februari 2018 die als volgt luidt:
“Ref. fighting on the job.
Dear Mr. [de werknemer],
Following is a recap of the sequence of events that took place after 5:00am on Wednesday, February 6, 2018, and thereafter.
At about 05:30am I received a phone call from you indicating that Mr. [de andere werknemer] had struck you in your face and that I needed to come to Princess Port de Plaisance.
On my arrival I noticed that the Police were already on the scene and they were busy talking to one of the two persons who had witnessed the incident. Naturally they had already heard from you and Mr. [de andere werknemer]. While both witnesses stated that you were the person who struck first, you maintained that Mr. [de andere werknemer] was to do so.
After heard all parties, I, personally, told both you and MR. [de andere werknemer] that your employment services were terminated effective immediately and that you should check with at my office, later in the day.
As requested you showed up during the morning hours and again maintained that Mr. [de andere werknemer] was the first to strike you and that I should view the camera footage. I did inform you that I do maintain my decision to terminate both parties for fighting on the job however, I would view the footages from the camera.
Mr. [de werknemer], now that I have had the opportunity to view the camera footages, unfortunately for you, they not only show that you were the first to hit but also that you are the only person to have made physical contact. They also show that Mr. [de andere werknemer] did reacted to you striking him but was unable to strike you as you ran away.
Further, it can be stated that Mr. [de andere werknemer] acted in an aggressive manner when talking to you about whatever the problem was however, never did he make contact with your person before or after you struck him in his face.
In closing, Mr. [de werknemer], I maintain my decision to terminate your employment, with immediate effect, from our company, [de werkgever] and do ask that you check with my office to collect any and all monies still do you.”
2.4.
Bij brief van 15 februari 2018 is namens de werknemer de nietigheid van het ontslag op staande voet ingeroepen. Daarop is de werkgever niet ingegaan.
2.5.
Bij kort geding vonnis van dit Gerecht d.d. 29 maart 2018 (KG 2018/63) zijn de vorderingen van de werknemer om hem weer toe te laten tot het werk en zijn loon door te betalen afgewezen.
2.6.
Bij brief van 30 april 2018 aan de werkgever heeft de werknemer aanspraak gemaakt op betaling van achterstallig structureel overwerk vanaf 2013 voor NAf. 72.322,00. De werkgever is hier niet op ingegaan.

3.De vorderingen en het verweer

3.1.
De werknemer verzoekt het Gerecht om, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking, de volgende beslissingen te nemen:
“Primair:
Voor recht te verklaren dat het door [de werkgever] aan [de werknemer] gegeven ontslag op staande voet nietig is en [de werkgever] jegens [de werknemer] schadevergoedingsplichtig is.
[de werkgever] te veroordelen om aan [de werknemer] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen;
a.
de loon over de periode vanaf 1 februari tot en met 6 februari 2018;
b.
de opzegloon gelijk aan vier maanden brutolonen;
c.
cessantia-uitkering gelijk aan 16 ¼ weken brutoloon;
d.
te vergoeden voor 15 niet-genoten vakantiedagen;
e.
dit alles te vermeerderen met 10% vertragingsrente ex artikel 7A:1614q BWSXM en de wettelijke rente vanaf de dag van hunner verschuldigdheid tot en met de dag der algehele voldoening.
3. [
[de werkgever] te veroordelen aan [de werknemer] te betalen het totaal bedrag van Naf. 72.322,-- zijnde verschil in gewerkte overuren, thans vermeerderd met 10% vertragingsrente ex artikel 7A:1614q BWSXM en de wettelijke rente vanaf de dag van hunner verschuldigdheid tot en met de dag der algehele voldoening.
3. [
[de werkgever] te veroordelen in de kosten van deze procedure, de griffierechten inbegrepen, (…).
Subsidiair:
Voor recht verklaren dat [de werkgever] op 6 februari 2018 de arbeidsovereenkomst met [de werknemer] kennelijk onredelijk heeft beëindigd en als zodanig jegens [de werknemer] schadevergoedingsplichtig is.
[de werkgever] te veroordelen om aan [de werknemer] een vergoeding naar billijkheid ten bedrage van Naf. 85.000,-- te voldoen, althans een door U. E.A. in goede justitie te bepalen schadevergoedingsbedrag.
[de werkgever] te veroordelen om aan [de werknemer] te betalen het totaal bedrag van Naf. 72.322,--, terzake als omschreven onder sub 12 dezer, thans vermeerderd met 10% vertragingsrente ex artikel 7A:1614q BWSXM en de wettelijke rente vanaf de dag van hunner verschuldigdheid tot en met de dag der algehele voldoening.
[de werkgever] te veroordelen in de kosten van deze procedure, de griffierechten inbegrepen, (…).”
3.2.
Op de argumenten van partijen gaat het Gerecht hierna in, voor zover deze relevant zijn voor de beoordeling van het geschil.

4.De beoordeling

Inleiding
4.1.
Deze procedure kent twee onderwerpen, namelijk het ontslag op staande voet en de vordering wegens te weinig uitbetaald overwerk. Het Gerecht zal eerst het ontslag op staande voet beoordelen.
Het ontslag op staande voet
Processueel
4.2.
De werknemer bepleit dat het Gerecht getuigen hoort, meer camerabeelden opvraagt en een gerechtelijke plaatsopneming bepaalt om meer duidelijkheid te krijgen over de vechtpartij. Hierna zal blijken dat het Gerecht het ontslag op staande voet om andere redenen nietig zal oordelen zodat het Gerecht niet hoeft in te gaan op deze verzoeken van de werknemer.
Beoordelingskader
4.3.
Het toetsingskader ziet er als volgt uit. Bij de vraag of sprake is van een dringende reden, dienen alle omstandigheden van het geval, bezien in hun verband en samenhang, te worden afgewogen. Daarbij dient niet alleen te worden gelet op de aard en de ernst van de aan de werknemer verweten gedraging, maar moeten ook de aard van de dienstbetrekking, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer die dienstbetrekking heeft vervuld in de afweging worden betrokken. Daarnaast moet rekening worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag voor hem zal hebben. Ook indien deze gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is (HR 20 april 2012, LJN:BV9532). Van belang is verder dat het de werkgever is die moet stellen en bewijzen dat sprake is van een dringende reden.
De beoordeling van het ontslag op staande voet
4.4.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken. Tussen de werknemer en zijn collega [de andere werknemer] bestond al lange tijd een gespannen verhouding. Die lijkt terug te voeren op een bedrag dat is uitgeleend en ook op de omstandigheid dat de werknemer van Haïtiaanse afkomst is en [de andere werknemer] van Sint Maartense komaf. In de oorzaken van deze conflictueuze relatie hoeft het Gerecht zich niet te verdiepen. Duidelijk is namelijk dat de werkgever al langere tijd op de hoogte was van de ruzie tussen zijn werknemers die elkaar uitsluitend als collega’s kennen. Daartegen is niet opgetreden; zo is er door de werkgever (bijvoorbeeld) geen gesprek gearrangeerd om de problemen met de beide werknemers door te nemen. Evenmin heeft de werkgever aan de werknemer(s) waarschuwingsbrieven gestuurd of sancties opgelegd bij de eerdere incidenten die hebben plaatsgevonden (spugen in het flesje water van de ander, doorsnijden van een autoband). De werkgever is voortgegaan met het inroosteren van de beide werknemers op dezelfde plek en op dezelfde dagen.
4.5.
Het Gerecht is het natuurlijk eens met de werkgever dat twee bewakers niet moeten vechten met elkaar tijdens het werk op het terrein van een belangrijke opdrachtgever van de werkgever. Iedereen begrijpt dat dit niet kan. Daarmee is echter niet gezegd dat het ontslag op staande voet van de werknemer rechtsgeldig is gegeven. Als de werkgever zich had ingespannen om veilige werkomstandigheden voor beide werknemers te creëren (door het voeren van gesprekken, het anders indelen van de werknemers, het zenden van waarschuwingsbrieven of het opleggen van een sanctie) was de vechtpartij mogelijk te voorkomen geweest. Het Gerecht benadrukt dat op de werkgever deze zorgplicht op grond van artikel 7A:1614x BW rust en overigens ook op grond van het beginsel van goed werkgeverschap.
4.6.
Daarbij komt dat de werknemer een onberispelijk dienstverband heeft van vele jaren. De enkele foto’s uit 2015 waarop de werknemer tijdens het werk slapend is te zien zijn niet relevant omdat de werkgever dit kennelijk niet zo belangrijk vond dat hij de werknemer (schriftelijk) heeft berispt. Evenzeer is duidelijk, zoals de werknemer aanvoert, dat hij niet zomaar een andere baan in de beveiliging of elders vindt met dit ontslag op staande voet op zijn conto. Dat zijn persoonlijke omstandigheden die zwaar wegen en die de werkgever in zijn beslissing om de werknemer op staande voet te ontslaan had moeten betrekken. Het Gerecht weegt verder mee dat gesteld noch gebleken is dat de werknemer aan zijn collega noemenswaardig letsel heeft toegebracht.
4.7.
Dit betekent dat het Gerecht het ontslag op staande voet nietig oordeelt. De werkgever had moeten volstaan met een mindere sanctie, zoals bijvoorbeeld schorsing zonder behoud van loon, waarin de arbeidsovereenkomst voorziet.
De vorderingen van de werknemer
4.8.
De gevorderde verklaring voor recht wordt toegewezen. De vordering sub 2a omdat deze wordt erkend door de werkgever. Ook de vordering sub 2b wordt toegewezen omdat de werkgever de arbeidsovereenkomst niet regelmatig heeft beëindigd en dus de werknemer gerechtigd is tot het loon over de opzegtermijn. Het Gerecht gaat overigens uit van een gemiddeld netto salaris van NAf 2.289,03 per maand omdat de berekening van de werkgever op basis van de overgelegde salarisstroken het Gerecht correct voorkomt. Voor de vordering sub 2c geldt dat door deze uitspraak er geen sprake is van verwijtbaar gedrag van de werknemer zodat die ook wordt toegewezen. De vordering sub 2d wordt erkend en dus toegewezen. Het Gerecht zal de wettelijke rente en de gevorderde 10% wettelijke verhogingen ook toewijzen.
Het overwerk
4.9.
Door de werkgever wordt een beroep gedaan op verjaring. Dat treft doel omdat voor de brief van 30 april 2018 er geen stuitingshandelingen zijn. Dit betekent dat de vordering van de werknemer zich uitstrekt over de periode 30 april 2013 tot 30 april 2018 en feitelijk dus tot 6 februari 2018 omdat de werknemer daarna niet meer tot het werk is toegelaten. Door de werkgever wordt niet betwist dat de werkgever recht heeft op overwerk. Ter zitting is met partijen het verschuldigde bedrag uitgerekend op NAf 29.954,85 bruto. Dit bedrag zal dus worden toegewezen, te verhogen met wettelijke verhogingen van 10% (zoals gevorderd) en de wettelijke rente.
De proceskosten
4.10.
Als in het ongelijk gestelde partij dient de werkgever in de proceskosten te worden veroordeeld.

5.De beslissing

Het Gerecht in Eerste Aanleg:
verklaart voor recht dat het door de werkgever aan de werknemer gegeven ontslag op staande voet nietig is en de werkgever jegens de werknemer schadeplichtig is;
veroordeelt de werkgever om aan de werknemer tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen;
a. het loon over de periode vanaf 1 februari tot en met 6 februari 2018;
b. het opzegloon gelijk aan vier maanden brutoloon;
c. cessantia-uitkering gelijk aan 16 ¼ weken brutoloon;
d. de vergoeding voor 15 niet-genoten vakantiedagen;
e. dit alles te vermeerderen met 10% vertragingsrente ex artikel 7A:1614q BW en de wettelijke rente vanaf de dag van de opeisbaarheid van de diverse loonbestanddelen tot en met de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de werkgever om aan de werknemer te betalen het bruto bedrag van Naf. 29.954,85 aan achterstallig overwerk loon, vermeerderd met 10% vertragingsrente ex artikel 7A:1614q BW en de wettelijke rente vanaf de dag van de opeisbaarheid van de diverse loonbestanddelen tot en met de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de werkgever in de proceskosten, aan de zijde van de werknemer begroot op NAf. 296,50 aan oproepingskosten, NAf 50,00 aan griffierecht en NAf 2.000,00 aan salaris gemachtigde,
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, en is ter openbare terechtzitting van 22 augustus 2018 uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.