ECLI:NL:OGEAM:2018:62

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
7 augustus 2018
Publicatiedatum
16 augustus 2018
Zaaknummer
EJ 2018/166
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van een arbeidsovereenkomst na Orkaan Irma zonder recht op schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten op 7 augustus 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en zijn werkgever, een horecaonderneming die door de gevolgen van Orkaan Irma gedwongen was haar deuren te sluiten. De werknemer, die sinds 5 maart 1996 in dienst was als bartender, vorderde schadevergoeding wegens kennelijk onredelijke en onregelmatige beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst. De werkgever stelde dat de arbeidsovereenkomst op 6 november 2017 rechtsgeldig was beëindigd, conform artikel 7.6 van de arbeidsovereenkomst, dat voorzag in beëindiging bij calamiteiten zoals een orkaan.

De werknemer stelde dat er geen ontslagvergunning was verleend en dat hij nog steeds in loondienst was. De werkgever betwistte dit en voerde aan dat de onderneming gesloten was en dat er geen inkomsten meer waren. Het Gerecht overwoog dat de werknemer berustte in de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en dat de werkgever recht had op de gefixeerde schadevergoeding van vier maanden loon, maar dat er geen aanleiding was voor een schadevergoeding wegens kennelijk onredelijke opzegging. De werknemer had onvoldoende onderbouwd dat hij in financiële problemen verkeerde door het verlies van zijn baan.

Het Gerecht oordeelde dat de werkgever de werknemer moest betalen voor de opzegtermijn en de cessantia, maar dat de werknemer de proceskosten moest vergoeden. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte werd afgewezen.

Uitspraak

Beschikking van 7 augustus 2018
Zaaknummer: EJ 2018/166
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
Beschikking
inzake
[de werknemer],
wonende te Sint Maarten,
eiser,
hierna: de werknemer,
gemachtigde: mr. N. de la Rosa
tegen
de naamloze vennootschap [de werkgever],
gevestigd te Sint Maarten,
gedaagde,
hierna de werkgever,
gemachtigde: mr. Z. Bary.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het Gerecht heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
verzoekschrift met producties d.d. 24 april 2018, door het Gerecht ontvangen op 2 mei 2018,
brief van 12 juni 2018 met producties namens de werkgever,
door de werkgever ter zitting overgelegde arbeidsovereenkomst,
pleitnota namens de werknemer,
pleitnota namens de werkgever.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 juni 2018, in aanwezigheid van de werknemer, de beide gemachtigden, mevrouw C. ….., directeur van de werkgever en ….., management assistent van de werkgever. De griffier heeft aantekening gemaakt van wat er is gezegd.
1.3.
De uitspraak vindt vandaag plaats, gelijktijdig met de uitspraken van twee andere werknemers die in dienst van de werkgever waren.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Tussen partijen bestaat vanaf 5 maart 1996 een arbeidsovereenkomst. De werknemer was werkzaam als “bartender”. Hij werkte part time en verdiende gemiddeld per maand NAf 2.793,55 bruto.
2.2.
De werkgever exploiteerde een horeca-onderneming in Maho. Nadat Orkaan Irma op 6 september 2017 grote verwoestingen op Sint Maarten en aan haar onderneming had veroorzaakt heeft zij het café gesloten. Ter zitting deelde zij mede dat de onderneming gesloten blijft tot er een koper voor is gevonden.
2.3.
Artikel 7.6 van de arbeidsovereenkomst luidt als volgt:
“In the event of the Employer is unable to make use of the services of the Employee due to calamity (fire, hurricane, rain, or any other act of God) or any occurrence beyond control of the Employer – lasting for a period not exceeding one (1) month, the Employer will only be obliged to pay the applicable minimum wage to the Employee for said period. If such calamity or occurrence should last longer than one (1) month, the Employer’s obligation pay wages shall cease, and parties shall do all that is legally necessary to terminate this agreement as soon as possible. The Employee shall fully cooperate with such a termination of this agreement.”
2.4.
Bij brief van “November 2017” aan de werknemer bericht de werkgever onder andere het volgende:
“Following the destruction of Hurricane Irma to the island after the already major downturn in business for the past 7 years, the decision has been taken not to reopen [de onderneming]. We do not know at this time when or if we will reopen.
As stated in article #7.6 of our Labor Agreement we kept you employed for one month, starting October 6, the day we were to reopen, till November 6, 2017.
Now that article #7.6 of the Labor Agreement has come into full effect, we must unfortunately inform you as follows:
We are terminating our Labor agreement with you as of November 6, 2017.
In strict accordance with the Sint Maarten Labor Laws [de onderneming] will provide you with a lump sum payment equal to:
  • a Legal notice period of 4 months Base Salary, (calculated by the total years worked)
  • a Full Severance Package of 24 ½ weeks Base Salary for the 21 years of work at the Café.
  • The total amounts of your package amounts to: Naf 12.361,75 or US$ 6.944,80.
This amount is before income tax and AOW premiums are deducted according to Sint Maarten Tax laws.”
2.5.
Bij brief van 23 maart 2018 namens de werknemer wordt op de brief van de werkgever gereageerd. De werknemer stelt dat hij nog in loondienst werkt omdat er geen ontslagvergunning is gegeven door de Secretaris-Generaal van de Labor Office. In de brief wordt een schikkingsvoorstel gedaan om tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst te komen. Daarna hebben partijen hierover onderhandeld maar een schikking is niet bereikt.

3.De vorderingen en de verweren

3.1.
De werknemer vraagt het Gerecht om, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking, de volgende beslissingen te nemen:
“[De werkgever] op verkorte termijn op te roepen;
Voor recht te verklaren dat [de werkgever] de arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk en onregelmatig heeft beëindigd en aldus schadeplichtig is;
[De werkgever] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding ten bedrage van Naf. 92.202,00 (…) in verband met dat kennelijk onredelijk, althans een door U E.A. in goede justitie te bepalen vergoeding aan de hand van de omstandigheden van het geval;
[De werkgever] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding ten bedrage van Naf. 16.759,10 in verband met het onregelmatig ontslag, althans een door U E.A. in goede justitie te bepalen vergoeding aan de hand van de omstandigheden van het geval;
[De werkgever] te veroordelen in de kosten van het geding.”
3.2.
De werkgever vraagt het Gerecht om de volgende beslissingen te nemen:
  • “Primair: [De werknemer] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen te verklaren;
  • Subsidiair: De vorderingen van [de werknemer] af te wijzen;
  • Meer subsidiair: Te bepalen dat de afgesproken uitbetaalsom per werknemer alsnog aan hun zal betalen, met veroordeling van [de werknemer] in de kosten van dit geding;
  • Meer meer subsidiair: Te bepalen dat de afgesproken uitbetaalsom per werknemer alsnog aan hun zal worden betalen, met kostencompensatie zodat elke partij hun eigen kosten voor deze zaak zelf zullen dragen;
  • Kosten rechtens.”
3.3.
Op de argumenten van partijen gaat het Gerecht hierna in, voor zover deze relevant zijn voor de beoordeling.

4.De beoordeling

Vorderingen uit onregelmatige opzegging en kennelijk onredelijke opzegging
4.1.
De werkgever stelt dat het verzoekschrift een obscuur libel is. In gewoon Nederlands: een onbegrijpelijk stuk. Daarom moet de werknemer in zijn vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard. De werkgever is namelijk van mening dat er niet een verklaring voor recht kan worden gevraagd dat de arbeidsovereenkomst zowel “kennelijk onredelijk” als “onregelmatig” is geëindigd. De werkgever verwijst naar niet met name genoemde jurisprudentie om haar standpunt te onderbouwen. De werknemer doet hetzelfde om zijn tegenovergestelde standpunt te onderbouwen.
4.2.
Het Gerecht overweegt het volgende. Uit de vorderingen die de werknemer heeft ingesteld volgt dat hij berust in de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Die is dus geëindigd met ingang van 6 november 2017. Door de Hoge Raad is in het arrest van 21 juni 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BZ5360) beslist dat de door de werknemer ingestelde vorderingen elkaar niet uitsluiten.
Gefixeerde schadevergoeding
4.3.
Het Gerecht overweegt dat de werknemer recht heeft op de gefixeerde schadevergoeding van artikel 7A:16150 lid 3 BW juncto artikel 7A:1615r lid 1 BW; oftewel het loon over de opzegtermijn. Gelet op de duur van de arbeidsovereenkomst gaat het om vier maanden opzegtermijn (artikel 7A:1615i lid 1 onder d BW). Blijkens de brief uit november 2017 wil de werkgever deze vier maanden salaris ook betalen.
4.4.
Daarnaast is de werkgever ook bereid de cessantia te betalen zodat zij, met de betaling van de opzegtermijn, volledig voldoet aan de eisen van de wet wat betreft de onregelmatige beëindiging.
Schadevergoeding naar bilijkheid
4.5.
Het Gerecht moet onderzoeken of er een reden is een schadevergoeding wegens kennelijke onredelijke opzegging vast te stellen. Daartoe ziet het Gerecht geen aanleiding omdat:
onvoldoende door de werknemer is betwist dat de onderneming is gesloten en dat de werkgever dus geen inkomsten uit de bedrijfsvoering meer heeft, als gevolg van de Orkaan Irma;
de werknemer parttime werkt en ter zitting is onweersproken gebleven dat hij ook andere inkomstenbronnen heeft en dus het verlies van zijn baan niet met zich brengt dat hij geen inkomsten meer heeft;
de werknemer wel stelt dat hij behoefte heeft aan een schadevergoeding naar billijkheid wegens zijn persoonlijke omstandigheden maar dat hij dit niet, dan wel onvoldoende onderbouwt.
4.6.
Aan dit oordeel doet niet af dat het ongetwijfeld zo zal zijn dat de werknemer moeilijk elders in de horeca aan de slag zal komen. Dat geldt namelijk voor een groot gedeelte van de beroepsbevolking van Sint Maarten vanwege de gevolgen van de Orkaan Irma. Dat is echter geen reden om dat voor rekening en risico van de werkgever te laten komen, nu deze als gevolg van de Orkaan wordt geconfronteerd met sluiting van de onderneming en dus evenzeer flinke schade ondervindt.
Achterstallig salaris
4.7.
Alhoewel dat niet heel duidelijk in het verzoekschrift wordt uitgelegd maakt van de vorderingen van de werknemer ook deel uit het loon over de maanden september en oktober 2017. De werknemer stelt dat dit niet is uitbetaald. De werkgever zegt dat de onderneming in september 2017 altijd dicht is en dat in die maand de werknemers alleen het vakantiegeld ontvangen. Verder zijn de werknemers verzocht om op 9 oktober te komen helpen de troep op te ruimen maar daar is geen gehoor aan gegeven zodat de werkgever een beroep doet op de regel van geen werk geen loon. Deze argumenten zijn door de werknemer niet, althans onvoldoende, weersproken zodat het Gerecht uit moet gaan van het gelijk van de werkgever, temeer nu uit de stukken (de arbeidsovereenkomst en het overzicht van de salarisstroken, zie productie 2 bij verzoekschrift) blijkt dat er geen sprake is van een vast salaris maar van salarisuitbetaling op basis van het aantal gewerkte uren. Het komt dan ook logisch voor dat in september en oktober 2017 inderdaad geen loon kon worden verdiend.
4.8.
Het komt er dus op neer dat de werkgever aan de werknemer moet betalen het loon over de opzegtermijn en de cessantia. Dat heeft de werkgever aangeboden maar de werknemer heeft dat niet willen accepteren. Het Gerecht zal deze bedragen zekerheidshalve dus toewijzen, maar gaat ervan uit dat partijen samen afspreken hoe deze bedragen, voor zover inmiddels nog niet betaald, aan de werknemer worden uitbetaald.
4.9.
Als in het ongelijk gestelde partij moet de werknemer de proceskosten van de werkgever betalen.

5.De beslissing

Het Gerecht in Eerste Aanleg:
veroordeelt de werkgever om aan de werknemer te betalen vier maanden loon betreffende de opzegtermijn alsmede de cessantia,
veroordeelt de werknemer in de proceskosten, aan de zijde van de werkgever begroot op nihil aan verschotten en op NAf 1.000,00 aan salaris gemachtigde,
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, en is ter openbare terechtzitting d.d. 7 augustus 2018 in aanwezigheid van de griffier uitgesproken.