ECLI:NL:OGEAM:2018:59

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
17 juli 2018
Publicatiedatum
6 augustus 2018
Zaaknummer
EJ 2018/75
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van vorderingen wegens bedrijfsongeval en aansprakelijkheid in arbeidsrechtelijke context

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten op 17 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en zijn werkgever. De werknemer, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde de heer E.I. Maduro, vorderde schadevergoeding wegens een bedrijfsongeval dat plaatsvond op 6 mei 2009, waarbij hij uitgleed over een natte vloer. De werknemer stelde dat dit ongeval had geleid tot blijvende lichamelijke letsels en dat hij recht had op een uitkering op basis van de collectieve arbeidsovereenkomst (cao) die hij had met de werkgever, een besloten vennootschap gevestigd op Sint Maarten. De werkgever, vertegenwoordigd door mr. C.J. Koster, betwistte de vordering en stelde dat deze was verjaard.

De procedure begon met een verzoekschrift van de werknemer, waarin hij zijn vorderingen uiteenzette, inclusief een verzoek om schadevergoeding van NAf. 80.000,- voor blijvende invaliditeit en een subsidiaire vordering voor een uitkering op basis van de ongevallenverzekering. De werkgever voerde aan dat de vorderingen van de werknemer verjaard waren, en dat de werknemer niet-ontvankelijk verklaard diende te worden.

Het Gerecht overwoog dat de verjaringstermijn voor de vorderingen was begonnen op de dag na het ongeval, 7 mei 2009. De werknemer had in 2016 de werkgever aansprakelijk gesteld, maar het Gerecht oordeelde dat deze aansprakelijkstelling niet als een stuitingshandeling kon worden aangemerkt, waardoor de verjaringstermijn was verstreken. Het Gerecht wees de vorderingen van de werknemer af en veroordeelde hem in de proceskosten, die aan de zijde van de werkgever op NAf 1.500,00 werden begroot. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Beschikking van 17 juli 2018
Zaaknummer: EJ 2018/75
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
Beschikking
in de zaak van
[de werknemer],
wonende op Sint Maarten,
verzoeker,
hierna: de werknemer,
gemachtigde: de heer E.I. Maduro
tegen
de besloten vennootschap [de werkgever],
gevestigd op Sint Maarten,
verweerster,
hierna: de werkgever,
gemachtigde: mr. C.J. Koster.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het Gerecht heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
verzoekschrift met producties d.d. 12 maart 2018,
brief namens de werknemer met producties d.d. 7 juni 2018,
verweerschrift met producties,
pleitnota namens de werknemer,
pleitnota namens de werkgever.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 juni 2018. De werknemer en zijn gemachtigde zijn verschenen. De werkgever werd vertegenwoordigd door mevrouw N. Bromet. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er is gezegd.
1.3.
De uitspraak vindt vandaag plaats.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Vanaf 24 december 2004 tot en met 15 december 2015 heeft tussen partijen een arbeidsovereenkomst bestaan. Deze is tot een einde gekomen door de opzegging van de werkgever. Uit zijn ongedateerde brief:
“(…) reason for resigning is due to illness in the spine of my neck, attached is copies of the letter that, I have got from the doctor in Colombia. I will here by like to thank, Menzies for the years that I have work for them.(…)”
2.2.
Op 6 mei 2009 is de werknemer tijdens het uitvoeren van zijn werkzaamheden voor de werkgever uitgegleden over een natte vloer.
2.3.
Bij brief d.d. 9 september 2016 namens de werknemer is de werkgever als volgt aansprakelijk gesteld:
“(…) As you are aware [de werknemer] suffered a fall during work hours at the work site in the year 2013 (moet zijn 2009, GEA), evidently slipped when he was going to the restrooms by stepping in a water splash that was in the garage. He was then transported by a private car to meet the ambulance service half way, which carried him to the hospital (…).
Due to that fall or accident, [de werknemer] ever since that day has been suffering from lumbar and spinal problems and has not been able to perform his normal duties, which resulted into his permanent physical disability and is attested (…).
His permanent disability condition has resulted in constantly being declared unfit for for work by his medical doctor over period of times, because he no longer can perform the contracted duties and over which no sickleave payments or any kind of compensation is being paid to him. This also was the reason of the termination of client’s employment with your company.
Due to the permanent disability condition or disability state acquired during the exercise of his duties with your company, my client is in accordance with the stipulation of article 27 of the Collective Labor Agreement signed with the labor union UFA – of which client is a member – entitled to receive payment, of either the accident insurance or the disability benefit in the amounts of respectively Nafls. 60.000,- of Nafs. 80.000,-.”
2.4.
De brief besluit met een sommatie om de verzekeringsuitkering aan de werknemer uit te betalen.
2.5.
Bij brief namens de werkgever d.d. 25 oktober 2016 is aan de werknemer bericht dat zij de sommatie niet zal opvolgen.
2.6.
Artikel 27 van de cao luidt als volgt:
Benefits
Life Insurance NAfls 60,000.00
Accident Insurance NAfls 60,000.00
Permanent Disability NAfls 80,000.00

3. De vorderingen en het verweer

3.1.
De werknemer vordert het Gerecht om, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking, de volgende beslissingen te nemen:
“primair
1.
Voor recht te verklaren dat door [werkgever’s] grove nalatigheid tijdig in de reparatie van de lekkage van de waterleiding afkomstig uit de toilette kamer in de garagegebouw te voorzien, [de werknemer] de op 6 mei 2009 bedrijfsongeval heeft geleden welke tot zijn huidige permanente invaliditeit heeft geleid, waardoor hij niet meer in staat was zijn contractuele werkzaamheden te verrichten en [de werkgever] jegens [de werknemer] schadevergoedingsplichtig is.
2.
Voor recht te verklaren dat [de werknemer] terzake het hem op 6 mei 2009 geleden letsel aan zijn lichaam, die een blijvend en permanent invaliditeit aan zijn lichaam tot gevolg heeft gehad, waardoor [de werknemer] niet meer in staat was zijn contractuele werkzaamheden bij [de werkgever] uit te voeren en als zodanig [de werknemer] de uitbetaling van de “Permanent Dissability benefit” overeenkomstig het bepaalde bij artikel 27 van de tussen [de werkgever] en de vakbond (…) gesloten collectieve arbeidsovereenkomst in aanmerking komt.
3. [
[De werkgever] te veroordelen om aan [de werknemer] te betalen het bedrag van Naf. 80.000,--, thans vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 september 2016 tot en met de dag van algehele voldoening en 15% buitengerechtelijke incassokosten.
4.
Met veroordeling van de [de werkgever] in de kosten van dit geding, de griffierecht inbegrepen.
Subsidiair”
De subsidiaire vordering van de werknemer ziet op zijn claim op grond van de Accident Insurance benefit” op grond van de cao voor NAf. 60.000,00. De subsidiaire vordering is verder identiek aan de primaire vordering.
3.2.
De werkgever concludeert dat de werknemer in zijn vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard dan wel dat deze door het Gerecht worden afgewezen, met veroordeling van de werknemer in de proceskosten en de wettelijke rente daarover en met uitvoerbaar verklaring bij voorraad van de proceskosten.
3.3.
Het Gerecht gaat hierna in op de argumenten van partijen, voor zover deze van belang zijn voor de beoordeling van het geschil.

4. De beoordeling

Verjaring
4.1.
De werkgever stelt dat de vorderingen van de werknemer zijn verjaard. De vordering voor de verzekeringsuitkering op grond van artikel 3:307 BW. De vordering op grond van artikel 7A:1614x BW (onveilige werkplek) op grond van artikel 3:310 BW.
4.2.
De werknemer stelt dat geen sprake is van verjaring. Uit zijn pleitnota:
“Ook Valentijn grondt zijn vordering op art. 7A:1614x BW (..). Deze vordering verjaart pas na vijf jaar nadat of met ingang van de datum waarbij vaststaat dat slachtoffer een blijvende lichamelijke letsel heeft opgelopen en deze de daarvoor aansprakelijke niet in rechte heeft betrokken. In het onderhavige geval is pas in het jaar 2015 geconstateerd dat [de werknemer] aan “permanente disability” situatie door het geleden bedrijfsongeval is komen te verkeren (…) Buitendien is de brief van d.d. 28 oktober 2015 van Dr. Simmons is door [de werknemer] zelf met het ontslagbrief (..) aan [de werkgever] ter hand gesteld en is bij brief d.d. 6 september 2016 [de werkgever] nader aansprakelijk en schadevergoedingsplichtig gehouden, (…), waardoor alweer een nieuwe vijfjarige verjaringstermijn is gaan lopen.”
4.3.
Allereerst gaat het Gerecht in op de aansprakelijkheid op grond van artikel 7A:1614x BW. Het petitum van het verzoekschrift is niet helemaal duidelijk maar beide partijen, de werkgever in het verweerschrift en de werknemer blijkens bovenvermeld citaat, gaan ervan uit dat de werknemer zijn verzoek ook hierop baseert.
4.4.
Het Gerecht overweegt het volgende. De brief d.d. 9 september 2016 merkt het Gerecht niet aan als een stuitingshandeling betreffende deze aansprakelijkheid. Immers, de brief gaat uitsluitend over de verzekeringsuitkering als omschreven in de cao en heeft niet als onderwerp de aansprakelijkheid op grond van artikel 7A:1614x BW. Daarom is het niet een “schriftelijke aanmaning”, die “ondubbelzinnig” is als bedoeld in artikel 3:317 BW.
4.5.
Belangrijk is ook dat het criterium dat de werknemer noemt (
met ingang van de datum waarbij vaststaat dat slachtoffer een blijvende lichamelijke letsel heeft opgelopen)niet correct is. Het criterium van artikel 3:310 lid 1 BW is …
na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade (…) als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden…”.Uit de brief d.d. 9 september 2016 aan de werkgever volgt duidelijk dat de werknemer op de werkplek een ongeval is overkomen: “
Due to that fall or accident, [de werknemer] ever since that day has been suffering from lumbar and spinal problems and has not been able to perform his normal duties, which resulted into his permanent physical disability and is attested (…).”In deze brief staat dus dat hij vanaf die dag altijd lichamelijk ongemak heeft ondervonden waardoor hij zijn werk niet kon uitvoeren. Daarmee is gegeven dat de verjaring op 7 mei 2009 (daags na de valpartij) is gaan lopen. Het criterium dat de werknemer noemt bestaat niet. Bij gebreke van een eerdere stuitingshandeling is de brief van 9 september 2016 dus geschreven toen de verjaringstermijn al was verlopen. De vordering van de werknemer op grond van artikel 7A:1614x BW is dus verjaard.
4.6.
Door de werkgever wordt niet betwist dat aan de werknemer een rechtstreeks vorderingsrecht jegens haar toekomt op grond van de cao bepaling betreffende de invaliditeitsuitkering en de ongevallenverzekering. Daarvan zal het Gerecht dus verder uit gaan. Dat is dus een verbintenis uit overeenkomst als bedoeld in artikel 3:307 lid 1 BW. De verjaring start de dag nadat deze vordering opeisbaar is geworden. Meer dan wat hiervoor onder 2.6. is geciteerd staat niet in deze cao bepaling.
4.7.
De werknemer noemt als dag van aanvang van de verjaring weer:
met ingang van de datum waarbij vaststaat dat slachtoffer een blijvende lichamelijke letsel heeft opgelopen.Naar zijn eigen stellingen in de brief van 9 september 2016 is dat dus kort na de valpartij op het werk. Toen immers trad er “altijd”
(“ever since that day”)problemen aan de wervels en aan de ruggengraat op en werd de vordering dus opeisbaar. Dat wordt nog bevestigd door het gestelde in alinea 7 van het verzoekschrift waarin gesproken wordt over
“constante en hevige pijnen”sinds de dag van het ongeval. De verjaringstermijn is dus direct na 6 mei 2009 gaan lopen en ook deze vordering is dus verjaard.
Conclusie
4.8.
Het Gerecht komt niet toe aan de inhoudelijke argumenten van partijen.
4.9.
De vorderingen van de werknemer worden afgewezen.
Proceskosten
4.10.
Als in het ongelijk gestelde partij wordt de werknemer in de proceskosten veroordeeld.

5.De beslissing

Het Gerecht in Eerste Aanleg:
wijst de vorderingen af,
veroordeelt de werknemer in de proceskosten, aan de zijde van de werkgever begroot op nihil aan verschotten en op NAf 1.500,00 aan salaris gemachtigde, met de wettelijke rente daarover tot de dag van algehele voldoening, indien dit bedrag niet binnen 14 dagen na heden aan de werkgever is betaald,
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, en is in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2018 in aanwezigheid van de griffier.