ECLI:NL:OGEAM:2018:57

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
26 juni 2018
Publicatiedatum
6 augustus 2018
Zaaknummer
AR 2017/69
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de opeising van een lening door een bank en de verweer van de cliënt met betrekking tot verzuim

Op 26 juni 2018 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten uitspraak gedaan in een civiele zaak tussen een bank en haar cliënt. De zaak betreft een leningsovereenkomst die op 19 februari 2014 werd gesloten voor de aankoop van een auto, met een hoofdsom van USD 36.899,99 en een rentepercentage van 9% per jaar. De cliënt had de fiduciaire eigendom van de auto als zekerheid aan de bank overgedragen en had een volmacht gegeven voor automatische aflossingen via haar werkgever.

De bank vorderde betaling van een bedrag van USD 22.775,06, vermeerderd met rente en kosten, en stelde dat de cliënt in verzuim was. De cliënt betwistte echter dat zij in verzuim was en voerde aan dat de bank niet had aangetoond dat er sprake was van een betalingsachterstand. De cliënt verzocht de bank om de lening voort te zetten zoals deze was afgesloten.

Het Gerecht oordeelde dat de bank onvoldoende bewijs had geleverd voor haar vordering en dat de cliënt niet in verzuim was. De bank had niet duidelijk gemaakt hoe het opgeëiste bedrag was samengesteld en had geen goede administratie gevoerd. Het Gerecht wees de vorderingen van de bank in conventie af en veroordeelde de bank om de lening gestand te doen en de cliënt toe te staan deze na te komen vanaf de stand waarin deze zich bevond op 8 maart 2017. Tevens werd de bank veroordeeld in de proceskosten van de cliënt.

Uitspraak

Vonnis van 26 juni 2018
Zaaknummer: AR 2017/69
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
Vonnis
in de zaak van
de naamloze vennootschap [de Bank],
gevestigd te Curaçao, mede kantoor houdende te Sint Maarten,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
hierna: de Bank,
gemachtigde: mr. M.M. Hofman-Ruigrok
tegen
[de cliënt],
wonende te Sint Maarten,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
hierna: de cliënt,
gemachtigden: mrs. R.F. Wouters en R.J. Essed.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het Gerecht heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
verzoekschrift met producties d.d. 3 april 2017,
conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie met producties,
conclusie van repliek in conventie tevens conclusie van antwoord in reconventie met producties,
conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie,
conclusie van dupliek in reconventie.
1.2.
Het vonnis wordt vandaag gewezen.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Partijen hebben op 19 februari 2014 een leningsovereenkomst (hierna: de lening) gesloten voor een hoofdsom van USD 36.899,99. Het gaat om de aankoopfinanciering van een auto voor de cliënt. Terugbetaling moet plaatsvinden in 72 gelijke maandtermijnen van USD 665,14. Aflossingsdatum is 28 februari 2020. Het rentepercentage is 9% per jaar.
2.2.
De cliënt heeft als zekerheid de fiduciaire eigendom van de auto aan de Bank overgedragen, aan de Bank een volmacht verstrekt om de aflossingen via de werkgever te laten betalen en de rechten uit de verzekeringsovereenkomst van de auto zijn aan de Bank overgedragen.
2.3.
Artikel 4 van de lening bepaalt dat als de cliënt niet voldoet aan haar betalingsverplichtingen het openstaande bedrag onmiddellijk opeisbaar wordt
“…and the Bank is authorized to cancel this agreement and demand full and immediate payment of the principal outstanding.”In artikel 8 staat dat de cliënt bevestigt een exemplaar van de algemene voorwaarden te hebben ontvangen.
2.4.
Bij brief van 3 februari 2015 bericht de Bank aan de cliënt dat haar account is overgedragen naar de Retail Collections Unit van de Bank. Verder bericht de Bank dat zij aanspraak maakt op onmiddellijke betaling van het totaal uitstaande bedrag van USD 35.180,02 en dat de rente 18,5% per jaar bedraagt. Blijkens de brief was toen sprake van een betalingsachterstand van USD 1.321,67 (iets minder dan twee maandtermijnen). De cliënt betwist deze brief te hebben ontvangen.
2.5.
Bij brief van 6 maart 2017 bericht de gemachtigde van de Bank aan de cliënt dat USD 22.775,06 aan de Bank is verschuldigd voor de lening (rente 9% per jaar). Ook is er een credit card schuld van USD 1.727,11 (rente 18% per jaar). Omdat er niet tijdig en volledig is betaald maakt de Bank aanspraak op het gehele bedrag. In de brief wordt geen opgaaf gedaan van de opbouw van de betalingsachterstand. De cliënt betwist deze brief te hebben ontvangen.
2.6.
Op 24 maart 2017 legt de Bank, na verkregen verlof van dit Gerecht, conservatoir beslag onder de werkgever van de cliënt.
2.7.
Partijen zijn het erover eens, dat blijkt namelijk uit vergelijking van de bankafschriften en het Excel overzicht van de cliënt, dat in de periode 26 februari 2014 tot 8 maart 2017 door de cliënt aan de Bank is betaald USD 25.191,00. Dat komt neer op gemiddeld per maand USD 680,84 (USD 25.191,00 : 37). Het betreft 27 betalingen zodat duidelijk is dat de cliënt niet elke maand heeft betaald. Het komt met enige regelmaat voor dat er 2 of 3 maanden tussen zitten.
2.8.
Na Orkaan Irma heeft de verzekeraar van de auto een uitkering van USD 4.591,88 aan de Bank gedaan. Die strekt in mindering op de vordering van de Bank zodat deze per 19 februari 2018 USD 18.014,83 bedraagt.

3.De vorderingen en het verweer

In conventie:
3.1.
De Bank verzoekt het Gerecht om de cliënt, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, te veroordelen tot betaling van:
“een bedrag van USD 22.775,06, te vermeerderen met de overeengekomen rente per 30 november 2016 tot de dag der algehele voldoening, en met collection costs van 15% over de hoofdsom, terzake de lening;
een bedrag van USD 1.727,11 te vermeerderen met de overeengekomen rente per 28 november 2016 tot de dag der algehele voldoening, en met collection costs van 15% over de hoofdsom, terzake de credit card.
[de cliënt] te veroordelen in de kosten van deze procedure.”
In reconventie:
3.2.
De cliënt verzoekt het Gerecht om de Bank bij vonnis als volgt te veroordelen:
“[de Bank] te bevelen gestand te doen aan [de lening] zoals deze tussen partijen is afgesloten op 19 februari 2014, en [de cliënt] toe te staan die [lening] verder na te komen vanaf de stand waarin deze zich bevond op 8 maart 2017.
[de Bank] te veroordelen in de kosten van in de reconventie, onder bepaling dat, indien deze niet binnen veertien dagen na de dag waarop het vonnis is gewezen, aan [de cliënt] zijn voldaan, daarover vanaf die veertiende dag wettelijke rente verschuldigd is.”
In conventie en in reconventie:
3.3.
Partijen verzoeken het Gerecht de vorderingen van de andere partij af te wijzen en haar in de proceskosten te veroordelen.

4. De beoordeling

In conventie:
Eisvermindering
4.1.
Onder 2.8. heeft het Gerecht genoteerd dat de verzekeringsuitkering in mindering strekt op de vordering van de Bank. De Bank heeft haar eis echter niet verminderd. Het Gerecht zal rekening houden met deze verrekening met de verzekeringspenningen en die opvatten als een eisvermindering wat betreft de lening.
Standpunt van de Bank
4.2.
Kort en zakelijk weergegeven voert de Bank, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, het volgende aan. De aanmaningsbrieven zijn verzonden naar het adres zoals dat uit het bevolkingsregister blijkt. Bovendien heeft de cliënt, op grond van de algemene voorwaarden, de plicht de Bank op de hoogte te houden van haar woonadres. De betalingen die de cliënt heeft gedaan “werden verminderd met de betalingen voor de credit card schuld en andere kosten / charges gerelateerd aan de current account” (alinea 11 conclusie van repliek in conventie). Daarom was er wel degelijk sprake van een achterstand. De Bank legt een overzicht van de credit card schuld over en een Account Statement over de jaren 2014 -2017.
Standpunt van de cliënt
4.3.
De cliënt betwist de argumenten van de Bank gemotiveerd.
Overwegingen Gerecht
creditcard
4.4.
De cliënt betwist dat sprake is van een credit card schuld. Het overzicht dat de Bank heeft overgelegd is kan het Gerecht niet doorgronden. Het is een computeruitdraai dat twee bedragen kent, te weten USD 628,72 aan “sys gen credits” en USD 1.304,11 aan “total”. Volgens de handgeschreven notitie op dit overzicht moet die twee bedragen bij elkaar worden opgeteld tot USD 1.932,83. De cliënt stelt dit niet te begrijpen. Het Gerecht kan zich dat voorstellen. De Bank heeft gelegenheid genoeg gehad in deze procedure om aan te tonen dat de cliënt een debetstand had maar heeft dat niet gedaan. Daarmee voldoet de Bank niet aan haar stelplicht en wordt haar vordering wat betreft de creditcard schuld afgewezen.
de geldlening
4.5.
Het Gerecht overweegt dat de Bank niet heeft uitgelegd wat er na de brief van 3 februari 2015 is gebeurd. Daarom moet het Gerecht ervan uitgaan dat de opzegging van de lening toen niet is doorgegaan.
4.6.
De Bank stelt dat de opzegging van 6 maart 2017 te maken heeft met de betalingen voor de credit card schuld en andere kosten / charges gerelateerd aan de current account, zoals hiervoor geciteerd. Het probleem is echter dat dit niet wordt toegelicht. Weliswaar legt de Bank een Account Statement over betreffende 2014 tot en met 2017 maar daar staan zoveel verschillende posten en bedragen op dat het Gerecht zonder toelichting, die ontbreekt, er geen wijs uit kan. Bovendien begrijpt het Gerecht niet hoe er een credit card schuld kan bestaan nu de Bank aanvoert, en dat blijkt uit de overzichten, de betalingen van de cliënt ook op die schuld te hebben afgeboekt. Tegen de achtergrond dat duidelijk is dat de cliënt tot 6 maart 2017 gemiddeld meer per maand heeft betaald dan qua aflossingsbedrag is overeengekomen heeft de Bank haar vorderingen onvoldoende toegelicht.
4.7.
Het Gerecht is het eens met de cliënt, die verwijst naar de wet en de algemene bankvoorwaarden, dat van een bankinstelling zonder meer mag worden verwacht dat zij een goede administratie voert en dat zij uitlegt hoe haar vorderingen zijn opgebouwd en waarom zij de lening heeft opgeëist. De verwijzing van de Bank naar haar discretionaire bevoegdheid op dit laatste punt overtuigt het Gerecht niet. De contractuele bevoegdheid tot opzegging moet immers ook voldoen aan de eisen van de redelijkheid (artikel 3:13 lid 2 BW). Dat geldt zeker nu het hier een vergaande bevoegdheid betreft die maakt dat een groot bedrag ineens opeisbaar wordt en waarvoor de Bank vervolgens loonbeslag is gaan leggen. Door dat loonbeslag wordt het voor de cliënt inderdaad onmogelijk om verdere aflossingen te doen. Duidelijk is immers dat zij die, alhoewel onregelmatig, wel deed.
4.8.
Het Gerecht is dan ook van oordeel dat de Bank onvoldoende heeft aangetoond dat zij op 6 maart 2017 het recht had om de lening op te eisen. Niet is duidelijk gemaakt dat er toen sprake was van verzuim van de cliënt. De onregelmatigheid in de aflossingen door de cliënt acht het Gerecht namelijk onvoldoende om tot verzuim te concluderen omdat de Bank niet duidelijk heeft gemaakt hoe het opgeëiste bedrag is samengesteld, temeer nu dit op 3 februari 2015 kennelijk ook het geval was en de Bank toen de cliënt niet heeft gehouden aan de opzegging van de lening. Dit betekent dat het Gerecht haar vorderingen met betrekking tot de geldlening moet afwijzen.
conclusie in conventie
4.9.
De vorderingen van Bank in conventie worden afgewezen. De Bank wordt veroordeeld in de proceskosten van de cliënt.
In reconventie:
4.10.
De Bank volstaat met een verwijzing naar haar argumenten in conventie. De cliënt voert aan dat zij niet in verzuim was, dus de lening niet mocht worden opgeëist en dat de lening moet worden voortgezet.
4.11.
Het Gerecht is het met die vordering eens en verwijst voor zijn motivering naar de overwegingen in conventie.
4.12.
De cliënt heeft niet gevraagd om uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis. Daarom kan het Gerecht dat ook niet toewijzen.
4.13.
De Bank moet worden veroordeeld in de proceskosten van de cliënt.

5. De beslissing

Het Gerecht in Eerste Aanleg:
In conventie:
wijst de vorderingen van de Bank af;
In reconventie:
veroordeelt de Bank om de lening gestand te doen en de cliënt toe te staan deze na te komen vanaf de stand waarin deze zich bevond op 8 maart 2017;
In conventie en in reconventie:
veroordeelt de Bank in de proceskosten, aan de zijde van de cliënt begroot op NAf 3.000,00 aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, en is op 26 juni 2017 ter openbare zitting uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.