Op 26 juni 2018 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten uitspraak gedaan in een civiele zaak tussen een bank en haar cliënt. De zaak betreft een leningsovereenkomst die op 19 februari 2014 werd gesloten voor de aankoop van een auto, met een hoofdsom van USD 36.899,99 en een rentepercentage van 9% per jaar. De cliënt had de fiduciaire eigendom van de auto als zekerheid aan de bank overgedragen en had een volmacht gegeven voor automatische aflossingen via haar werkgever.
De bank vorderde betaling van een bedrag van USD 22.775,06, vermeerderd met rente en kosten, en stelde dat de cliënt in verzuim was. De cliënt betwistte echter dat zij in verzuim was en voerde aan dat de bank niet had aangetoond dat er sprake was van een betalingsachterstand. De cliënt verzocht de bank om de lening voort te zetten zoals deze was afgesloten.
Het Gerecht oordeelde dat de bank onvoldoende bewijs had geleverd voor haar vordering en dat de cliënt niet in verzuim was. De bank had niet duidelijk gemaakt hoe het opgeëiste bedrag was samengesteld en had geen goede administratie gevoerd. Het Gerecht wees de vorderingen van de bank in conventie af en veroordeelde de bank om de lening gestand te doen en de cliënt toe te staan deze na te komen vanaf de stand waarin deze zich bevond op 8 maart 2017. Tevens werd de bank veroordeeld in de proceskosten van de cliënt.