ECLI:NL:OGEAM:2018:23

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
31 januari 2018
Publicatiedatum
25 april 2018
Zaaknummer
EJ 2017/101
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting van de werkgever tot betaling van service charge tijdens ziekte

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten, stond de verplichting van de werkgever centraal om de service charge te betalen aan de werknemer tijdens ziekte. De beschikking is gegeven op 31 januari 2018, na een heropening van de mondelinge behandeling op 9 januari 2018. De werknemer, vertegenwoordigd door mr. C.M. Marica, vorderde betaling van 80% van zijn basisloon en de service charge, die door de werkgever was ingehouden maar niet correct was doorgegeven aan de Sociale Verzekeringsbank (SZV). De werkgever, vertegenwoordigd door mr. J.J. Rogers, had de 80% ziekengeld ontvangen van SZV, maar had nagelaten om de service charge correct te verwerken.

Het Gerecht oordeelde dat de werkgever gehouden was om de werknemer het ziekengeld over zowel het basissalaris als de service charge te betalen. De vordering van de werknemer werd toegewezen, met enkele aanpassingen. Het Gerecht merkte op dat de werkgever niet als goed werkgever had gehandeld door de premies over de service charge niet correct af te dragen. De werkgever werd ook veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten aan de werknemer.

De beslissing omvatte onder andere de verplichting voor de werkgever om binnen 14 dagen de verschuldigde bedragen te betalen, inclusief wettelijke verhogingen en rente. Tevens werd een dwangsom opgelegd voor het geval de werkgever niet aan de veroordelingen voldeed. De beschikking werd tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte werd afgewezen.

Uitspraak

Beschikking van 31 januari 2018 (bij vervroeging)
Zaaknummer: EJ 2017/101
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
Beschikking
in de zaak van
[De Werknemer],
wonende te Sint Maarten,
eiser,
gemachtigde: mr. C.M. Marica
tegen
de naamloze vennootschap [De Werkgever],
gevestigd te Sint Maarten,
gedaagde,
gemachtigde: mr. J.J. Rogers.
Partijen worden hierna aangeduid als “de werknemer”, respectievelijk “de werkgever”, tenzij hierna anders blijkt.

1.De procedure

1.1.
Op grond van de tussenbeschikking d.d. 18 juli 2017 is de mondelinge behandeling heropend. De voortzetting heeft uiteindelijk plaatsgevonden op 9 januari 2018 in aanwezigheid van partijen en gemachtigden. De griffier heeft van het verhandelde aantekening gehouden. Ter zitting is door de werkgever een exemplaar van de cao overgelegd.
1.2.
De uitspraak is nader bepaald op vandaag.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Alle overwegingen van de tussenbeschikking gelden als hier letterlijk herhaald en ingelast.
2.2.
In de tussenbeschikking onder 4.5. heeft het Gerecht een aantal vragen gesteld. De antwoorden luiden als volgt:
tijdens de gehele ziekteperiode is 80% van het basisloon doorbetaald. Dat is langer dan de termijn voorzien in artikel 7A:1614c BW. Bepalend voor de hoogte en duur van deze uitkering is de Landsverordening Ziekteverzekering;
het ziekengeld is door de werkgever uitbetaald aan de werknemer. De werkgever heeft de 80% ziekengeld ontvangen van SZV op grond van de Landsverordening Ziekteverzekering;
de werkgever heeft niet geprobeerd om van SZV alsnog 80% van de
service chargeuitgekeerd te krijgen. Ter zitting werd onderschreven dat dit wel zou moeten kunnen omdat de werkgever de daarover op het loon van de werknemer ingehouden premies heeft doorbetaald aan SZV.
2.3.
Ter zitting heeft de werknemer medegedeeld dat hij over de ziekteperiode 80% van zijn basisloon plus de service charge, berekend op grond van artikel 2 lid 3 van de Landsverordening Ziekteverzekering wenst te ontvangen. Hierdoor behoeft het Gerecht geen aandacht meer te geven aan de problematiek omschreven in 4.6. van de tussenbeschikking.
2.4.
De werkgever is dus gehouden aan de werknemer te betalen het ziekengeld over het basissalaris en over de service charge, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen. Dit betekent dat de vordering sub 1 van de werknemer wordt toegewezen, zij het met enige aanpassingen. Wat met overige emolumenten wordt bedoeld is niet duidelijk gemaakt zodat die term in de verklaring voor recht wordt vermeden. De vordering sub 3 wordt eveneens toegewezen, zij het dat de gevorderde wettelijke verhoging ambtshalve wordt gematigd tot maximaal 25%. Het Gerecht acht 25%, en niet 10% zoals meestal als factor wordt gehanteerd, passend omdat de werkgever niet als goed werkgever heeft gehandeld. Zij houdt immers premie over de service charge in, draagt deze naar eigen zeggen af aan SZV maar zorgt er niet voor dat de werknemer 80% ziekengeld over de service charge ontvangt. Vordering sub 4 is ook toewijsbaar.
2.5.
Door de beantwoording van de vragen is komen vast te staan dat de werkgever aan het SZV het verkeerde uurloon heeft doorgegeven. De werkgever is immers uitgegaan van enkel het basisloon terwijl ook rekening had moeten worden gehouden met de
service chargewaardoor het uurloon beduidend hoger uitvalt. Dit betekent dat de vorderingen sub 2 en 5 ook toewijsbaar zijn.
2.6.
De gevorderde dwangsommen worden toegewezen, maar gemaximeerd.
2.7.
Wat betreft de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten overweegt het Gerecht dat het niet meer dan een enkele incassobrief van mr. Marica heeft gezien. Daarvoor zal het Gerecht een bedrag van USD 250,00 toewijzen.
2.8.
Als overwegend in het ongelijk gestelde partij dient de werkgever de proceskosten van de werknemer te betalen.

3.De beslissing

Het Gerecht in Eerste Aanleg:
1. verklaart voor recht dat de werkgever gehouden is aan de werknemer over de ziekteperiodes te betalen 80% van het basisloon plus 80% van de
service charge, uit te rekenen op grond van artikel 2 lid 3 van de Landsverordening Ziekteverzekering;
2. veroordeelt de werkgever om binnen 14 dagen na dit vonnis aan de werknemer te betalen 80% van de niet genoten
service chargeover de periodes april 2014 tot en met september 2014 en maart 2016 tot en met oktober 2016, te vermeerderen met de wettelijke verhogingen hierover tot maximaal 25% en de wettelijke rente hierover vanaf 1 juni 2014 respectievelijk 1 juli 2016 tot de dag van algehele betaling, zulks met schriftelijke salarisspecificaties waaruit de berekening van de service charge blijkt,
3. verklaart voor recht dat de werkgever tekort is geschoten in haar verplichting als werkgever het correcte bruto uur salaris, namelijk rekening houdende met de
service charge, op de SZV kaart van de werknemer in te vullen en dat zij hierdoor schadeplichtig is geworden jegens de werknemer,
4. veroordeelt de werkgever om aan de werknemer de schade als gevolg van de onder 3 vermelde tekortkoming voor de periode vanaf 19 mei 2012 tot heden te vergoeden, nader op te maken bij staat en te vereffenen ingevolge de wet,
5. veroordeelt de werkgever om binnen 14 dagen op de SZV kaarten van de werknemer vanaf 2017 het correcte bruto uursalaris, dus inclusief
service chargete vermelden,
6. bepaalt dat de werkgever een dwangsom verschuldigd wordt aan de werknemer van USD 100,00 per dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat hij nalaat aan de veroordeling onder 2. wat betreft de schriftelijke salarisspecificaties en de veroordeling onder 5. te voldoen en maximeert de totaal te verbeuren dwangsommen op USD 10.000,00,
7. veroordeelt de werkgever om aan de werknemer te betalen USD 250,00 wegens buitengerechtelijke incassokosten,
8. veroordeelt de werkgever in de proceskosten, voor de werknemer begroot op NAf 240,50 aan oproepingskosten, NAf 50,00 aan griffierecht en NAf 1.500,00 aan salaris gemachtigde,
9. verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
10. wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J.J. van Rijen, rechter in dit gerecht, en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2018 in aanwezigheid van de griffier.