ECLI:NL:OGEAM:2018:22
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vordering uit kennelijk onredelijke opzegging en verjaring in arbeidsrechtelijke context
In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten, heeft de werknemer, vertegenwoordigd door mr. G. Hatzmann, een verzoek ingediend tegen de werkgever, vertegenwoordigd door mr. C. Marica, met betrekking tot een kennelijk onredelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De werknemer was van 1 april 2016 tot 1 april 2017 in dienst als IT Service Manager, maar ontving op 8 december 2016 ontslag op staande voet. De werknemer heeft de nietigheid van dit ontslag ingeroepen en vorderde doorbetaling van loon tot 1 april 2017, alsook een schadevergoeding van Ang. 8,630.32. De werkgever verweerde zich door te stellen dat de vordering was verjaard.
De mondelinge behandeling vond plaats op 14 februari 2018, waarbij beide partijen hun standpunten naar voren brachten. Het Gerecht overwoog dat de werknemer zijn vordering baseerde op artikel 7A:1615s BW, maar dat de verjaringstermijn van zes maanden was overschreden. De werknemer stelde dat de verjaring was gestuit door een brief van 4 april 2017, maar het Gerecht concludeerde dat de vordering buiten de verjaringstermijn was ingediend.
Uiteindelijk heeft het Gerecht de vorderingen van de werknemer afgewezen en hem in de proceskosten van de werkgever veroordeeld. De beschikking werd gegeven door mr. A.J.J. van Rijen op 14 maart 2018, en de proceskosten werden begroot op nihil aan kosten en NAf 1.500,00 aan salaris voor de gemachtigde van de werkgever.