In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten werd behandeld, heeft de werknemer, werkzaam als caissière in een casino, een kort geding aangespannen tegen haar werkgever na een ontslag op staande voet. De werknemer was sinds 1993 in dienst en had in 2006 de functie van caissière aangenomen. De werkgever had haar op 4 juni 2018 op staande voet ontslagen wegens vermeende fraude, waarbij zij geld uit de kassa zou hebben weggenomen en onterecht wisselgeld had teruggegeven aan klanten. De werknemer betwistte de rechtmatigheid van het ontslag en vorderde onder andere loondoorbetaling en nietigverklaring van het ontslag.
De procedure omvatte verschillende processtukken en een mondelinge behandeling op 3 december 2018. De rechter moest beoordelen of het ontslag op staande voet onverwijld was gegeven, wat een vereiste is voor de rechtsgeldigheid ervan. De werknemer voerde aan dat het ontslag te laat was gegeven, aangezien de feiten zich op 16 mei 2018 hadden voorgedaan, terwijl het ontslag pas op 4 juni 2018 volgde. De werkgever stelde dat er een onderzoek nodig was om de feiten te verifiëren, maar de rechter oordeelde dat het ontslag niet tijdig was gegeven.
Uiteindelijk oordeelde het Gerecht dat het ontslag op staande voet nietig was, omdat de werkgever niet had voldaan aan de vereiste onverwijldheid. De werknemer kreeg recht op loondoorbetaling vanaf de datum van ontslag tot de rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst, en de werkgever werd veroordeeld om de werknemer weer toe te laten tot haar werkzaamheden. De proceskosten werden ook aan de werkgever opgelegd. Dit vonnis werd uitgesproken door mr. A.J.J. van Rijen op 14 december 2018.