ECLI:NL:OGEAM:2018:127

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
5 december 2018
Publicatiedatum
16 januari 2019
Zaaknummer
SXM201801413 / EJ 2018/360
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arbeidsongeschiktheid en loondoorbetaling bij ziekte in het arbeidsrecht

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, gaat het om een geschil tussen een werknemer en haar werkgever over de doorbetaling van loon tijdens ziekte. De werknemer, die sinds 13 mei 2012 in dienst was als manager, werd in augustus 2016 gediagnosticeerd met een darmtumor en was sindsdien arbeidsongeschikt. De werkgever stopte in augustus 2017 met het betalen van het loon, met verwijzing naar artikel 7A:1614c lid 1 BW, dat stelt dat de werkgever slechts voor een betrekkelijk korte tijd verplicht is om loon door te betalen bij arbeidsongeschiktheid.

De werknemer verzocht het Gerecht om de werkgever te veroordelen tot doorbetaling van het loon vanaf 1 september 2017, vermeerderd met wettelijke verhogingen en rente. De werkgever verweerde zich door te stellen dat zij al langer dan de wettelijk vereiste termijn het loon had doorbetaald en dat de werknemer geen recht had op verdere doorbetaling. Het Gerecht oordeelde dat de werkgever inderdaad aan haar verplichtingen had voldaan door het loon gedurende 12 maanden na de eerste ziektedag door te betalen. Het Gerecht concludeerde dat de verplichting tot loondoorbetaling na 1 augustus 2017 was vervallen.

De werknemer werd geadviseerd om zich bij de Sociale Verzekeringsbank (SZV) te melden voor eventuele vorderingen op basis van de Landsverordening Ziekteverzekering. Uiteindelijk wees het Gerecht de vorderingen van de werknemer af en veroordeelde haar in de proceskosten, waarbij de kosten aan de zijde van de werkgever op nihil aan verschotten en NAf 1.500,00 aan gemachtigdensalaris werden begroot.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
Zaaknummer: SXM201801413 / EJ 2018/360
Beschikking d.d. 5 december 2018
inzake
[de werknemer],wonende te Sint Maarten,
eiseres,
hierna: de werknemer,
gemachtigde: mr. B. BROOKS,
tegen
[de werkgever],gevestigd te Sint Maarten,
gedaagde,
hierna: de werkgever,
gemachtigde: mr. E.R.C. DE HAAN,

1.1. Het procesverloop

1.1.
Deze procedure is begonnen als een kort geding (KG 2018/203). Op suggestie van de rechter is deze “omgeturnd” naar een bodemprocedure nadat partijen per e-mail aan de rechter daarmee hadden ingestemd.
1.2.
Het Gerecht heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
- verzoekschrift met producties van 13 juni 2018,
- brief namens de werkgever met producties van 23 augustus 2018,
- brief namens de werknemer met producties van 11 september 2018,
- pleitnota namens de werkgever,
- akte namens de werkgever,
- antwoordakte met producties namens de werknemer,
- akte uitlating producties namens de werkgever.
1.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 september 2018, in aanwezigheid van de werknemer met haar gemachtigde. De gemachtigde van de werkgever is ook verschenen, vergezeld van de vertegenwoordiger van de werkgever, de heer ……….. De griffier heeft aantekening gehouden van wat er is gezegd.
1.4.
De uitspraak wordt vandaag gedaan.

2.De feiten

2.1.
Op grond van een arbeidsovereenkomst is de werknemer sinds 13 mei 2012 in loondienst werkzaam voor de werkgever. Zij is manager. Haar laatstelijk genoten salaris bedraagt NAf. 3.271,28 bruto per maand.
2.2.
In augustus 2016 is bij de werknemer de diagnose van darmtumor gesteld. Daarna heeft de werknemer haar werkzaamheden wegens arbeidsongeschiktheid niet meer uitgevoerd.
2.3.
Met ingang van augustus 2017 heeft de werkgever aan de werknemer het loon niet meer betaald. Bij brief namens de werkgever van 7 november 2017 is aan de werknemer medegedeeld dat de werkgever met onmiddellijke ingang stopt met het betalen van salaris. In deze brief verwijst de werkgever naar artikel 7A:1614 c lid 1 BW waarin staat dat zij slechts gehouden is voor betrekkelijk korte tijd het salaris door te betalen als de werknemer arbeidsongeschikt is.
2.4.
Bij brief van 12 maart 2018 namens de werkgever wordt aan de werknemer bericht dat zij een ontslagvergunning zal aanvragen. Bij beschikking van 16 april 2018 is aan de werkgever toestemming verleend om de arbeidsovereenkomst op te zeggen. In de brief namens de werkgever van 20 juni 2018 wordt de arbeidsovereenkomst opgezegd tegen 20 juli 2018.

3.De vorderingen en het verweer

3.1.
De werknemer verzoekt het Gerecht om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de werkgever te veroordelen om het sinds 1 september 2017 aan haar verschuldigde loon door te betalen, te vermeerderen met de wettelijke verhogingen en de wettelijke rente vanaf 1 september 2017, tot de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd. Een en ander met veroordeling van de werkgever in de proceskosten.
3.2.
De werkgever verzoekt het Gerecht om de vorderingen van de werknemer af te wijzen en haar in de proceskosten te veroordelen.
3.3.
De werkgever verweert zich, kort en zakelijk weergegeven, als volgt. Zij heeft veel langer dan de betrekkelijk korte tijd als vermeld in de wet het salaris doorbetaald. Dus is zij niet gehouden het salaris nog langer door te betalen, laat staan tot 20 juli 2018. Zodra de betrekkelijk korte tijd eindigt, kan de werkgever ook geen aanspraak meer maken op de verzekeringsuitkering van SZV. Op 22 augustus 2017 heeft de werknemer bij de werkgever haar laatste gele kaart ingediend. Daarna kan de werkgever geen ziekengeld meer claimen bij SZV.

4.De beoordeling

4.1.
Door de werkgever wordt aangevoerd dat de zaak te gecompliceerd is voor een kort geding en dat het spoedeisend belang ontbreekt. Nu partijen, na de akte van de werknemer van 19 oktober 2018, hebben afgesproken dat deze zaak verder als een bodemprocedure wordt afgewikkeld, overweegt het Gerecht volledigheidshalve dat de werknemer bij deze verweren geen belang meer heeft.
4.2.
Verwijzende naar artikel 5 van de Landsverordening Ziekteverzekering, waarin met name is vermeld dat de werknemer in geval van arbeidsongeschiktheid maximaal twee jaar recht heeft op 80% ziekengeld, stelt de werkgever dat dit geen recht van de werknemer jegens de werkgever impliceert, maar een recht van de werknemer jegens SZV. Ook is het niet zo dat dit wetsartikel een absoluut recht op loondoorbetaling inhoudt voor de volle twee jaar. De werkgever hoeft alleen uit te betalen gedurende de betrekkelijk korte tijd en de werkgever kan het uitbetaalde salaris voor 80% bij SZV claimen. De werkgever is aldus een doorgeefluik van ziektegeld tussen SZV en de werknemer. Daarom is alleen artikel 7A:1614c lid 1 BW van belang. De werkgever merkt op, met verwijzing naar een aanvraagformulier van 28 juni 2018, dat de werkgever bij SZV alleen heeft geclaimd voor de periode tot en met 31 augustus 2017. De stelling van de werknemer dat de werkgever over de volledige 2 jaar het ziekengeld bij SZV heeft geclaimd klopt niet.
4.3.
De werknemer wijst er op dat, ondanks het beroep van de werkgever op voormeld wetsartikel, dat haar niet van de verplichting ontslaat om de werknemer bij SZV op te geven zo lang de arbeidsovereenkomst bestaat en de premies te betalen. Ongeacht immers of de werkgever een beroep doet op de betrekkelijk korte termijn, is zij nog altijd gehouden om de premies door te betalen.
4.4.
Het Gerecht overweegt als volgt. Duidelijk is dat de werkgever het loon heeft doorbetaald gedurende 12 maanden na de eerste ziektedag. Eigenlijk komt het erop neer dat de werkgever 20% van het salaris boven de 80% ziekengeld op grond van de Landsverordening Ziekteverzekering heeft doorbetaald gedurende een jaar. In aanmerking genomen de relatief korte duur van de arbeidsovereenkomst is het Gerecht van oordeel dat de werkgever hiermee in voldoende mate uitvoering heeft gegeven aan het begrip “betrekkelijk korte tijd" als bedoeld in de wet. De verplichting tot loondoorbetaling op grond van het Burgerlijk Wetboek is na 1 augustus 2017 dus komen te vervallen.
4.5.
Indien en voor zover de werkgever na 1 augustus 2017 nog ziekengeld heeft ontvangen dan dient dit door de werkgever aan de werknemer te worden doorbetaald. Dat volgt uit artikel 5 lid 6 van de Landsverordening Ziekteverzekering. Door de werknemer wordt gesteld dat daarvan sprake is, in elk geval voor een of twee maanden, maar de werkgever betwist dat. Ondanks verzoek van de werknemer heeft SZV niet aan haar bevestigd dat hiervan wèl sprake is. Aldus moet het Gerecht uitgaan van het gelijk van de werkgever. Het Gerecht overweegt dat de werknemer zich kan melden bij SZV indien zij meent op grond van de Landsverordening Ziekteverzekering een vordering wegens ziekengeld te hebben. Het Gerecht gaat niet in op de discussie tussen partijen of na het einde van de betrekkelijk korte tijd, dus 1 augustus 2017, de werkgever nog premieplichtig was en er dus nog een verplichting van SZV bestond om het ziekengeld betaalbaar te stellen. Dat is een discussie waarin SZV een beslissing moet nemen en ten aanzien waarvan zo nodig bestuursrechtelijk bezwaar en beroep bij de rechter kan worden ingesteld.
4.6.
Een en ander brengt met zich mee dat de vorderingen van de werknemer moeten worden afgewezen en dat zij als overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten moet worden veroordeeld.

5.De beslissing

Het Gerecht:
verleent aan de werknemer gratis admissie,
wijst de vorderingen af,
veroordeelt de werknemer in de proceskosten, aan de zijde van de werkgever tot op heden begroot op nihil aan verschotten en NAf 1.500,00 aan gemachtigdensalaris.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, en op 5 december 2018 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.