In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 30 november 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vader en zijn dochter. De vader, eiser, heeft zijn dochter, gedaagde, lange tijd toestemming gegeven om in zijn woning te verblijven zonder huur te betalen. Echter, na een periode van gebruik heeft de vader de overeenkomst opgezegd en geëist dat zijn dochter de woning verlaat. De dochter heeft verweer gevoerd, waarbij zij stelde dat zij recht had op een vergoeding voor verbeteringen die zij aan de woning had aangebracht en dat zij niet in staat was om onmiddellijk te verhuizen.
De procedure begon met een verzoekschrift van de vader, waarin hij vroeg om ontruiming van de woning. De mondelinge behandeling vond plaats op 16 november 2018. De vader voerde aan dat zijn dochter al geruime tijd in de woning verbleef zonder te reageren op zijn verzoeken om te vertrekken. De dochter daarentegen stelde dat er een afspraak was dat zij de woning mocht gebruiken zolang zij dat nodig had en dat zij aanzienlijke investeringen had gedaan in de woning.
Het Gerecht oordeelde dat er een overeenkomst was zonder einddatum, maar dat deze opzegbaar was. De rechter besloot dat de dochter de woning uiterlijk op 1 februari 2019 moest verlaten, met inachtneming van een opzegtermijn van vijf maanden. Tevens werd de dochter veroordeeld in de proceskosten van de vader, omdat het kort geding noodzakelijk was geworden door haar weigering om vrijwillig te vertrekken. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.