ECLI:NL:OGEAM:2018:118

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
30 november 2018
Publicatiedatum
11 januari 2019
Zaaknummer
SXM201801372 / KG00284/2018
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van een woning door een dochter na beëindiging van de overeenkomst met de vader

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 30 november 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vader en zijn dochter. De vader, eiser, heeft zijn dochter, gedaagde, lange tijd toestemming gegeven om in zijn woning te verblijven zonder huur te betalen. Echter, na een periode van gebruik heeft de vader de overeenkomst opgezegd en geëist dat zijn dochter de woning verlaat. De dochter heeft verweer gevoerd, waarbij zij stelde dat zij recht had op een vergoeding voor verbeteringen die zij aan de woning had aangebracht en dat zij niet in staat was om onmiddellijk te verhuizen.

De procedure begon met een verzoekschrift van de vader, waarin hij vroeg om ontruiming van de woning. De mondelinge behandeling vond plaats op 16 november 2018. De vader voerde aan dat zijn dochter al geruime tijd in de woning verbleef zonder te reageren op zijn verzoeken om te vertrekken. De dochter daarentegen stelde dat er een afspraak was dat zij de woning mocht gebruiken zolang zij dat nodig had en dat zij aanzienlijke investeringen had gedaan in de woning.

Het Gerecht oordeelde dat er een overeenkomst was zonder einddatum, maar dat deze opzegbaar was. De rechter besloot dat de dochter de woning uiterlijk op 1 februari 2019 moest verlaten, met inachtneming van een opzegtermijn van vijf maanden. Tevens werd de dochter veroordeeld in de proceskosten van de vader, omdat het kort geding noodzakelijk was geworden door haar weigering om vrijwillig te vertrekken. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM201801372 / KG00284/2018
Datum: 30 november 2018
VONNIS IN KORT GEDING
In de zaak van:
[eiser]
wonende te Sint Maarten,
-eiser-,
gemachtigde: dhr. E.I. MADURO
tegen
[gedaagde]
wonende te Sint Maarten,
-gedaagde-
gemachtigde: de advocaat mr. B. BROOKS

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het Gerecht heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
verzoekschrift met producties van 25 oktober 2018, op 2 november 2018 door het Gerecht ontvangen,
brief van 15 november 2018 met producties namens gedaagde,
pleitnota namens gedaagde.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 november 2018 in aanwezigheid van partijen en hun gemachtigden. De griffier heeft aantekening gehouden van wat er is gezegd.
1.3.
Vandaag wordt uitspraak gedaan.

2.De feiten

2.1.
Eiser is eigenaar van een perceel grond aan de …….. Road 13 op Sint Maarten. Daarop staat een woonhuis (hierna: de woning) dat sinds 20 november 2012 in gebruik is door gedaagde; zijn dochter.
2.2.
Bij brief van 28 augustus 2018 is namens eiser aan gedaagde gevraagd, en is zij zo nodig gesommeerd, om uiterlijk 30 september 2018 de woning vrijwillig te verlaten. Bij brief van 9 oktober 2018 van gedaagde wordt onder andere gesteld dat gedaagde een vergoeding wil voor alle verbeteringen die zij aan het huis heeft aangebracht. Daarop is eiser niet ingegaan.

3.De vorderingen en de verweren

3.1.
Eiser vordert dat het Gerecht, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, gedaagde zal veroordelen om de woning te ontruimen, zo nodig met de hulp van de sterke arm en met veroordeling van gedaagde in de proceskosten.
3.2.
Gedaagde besluit haar pleitnota als volgt:
“[Gedaagde] concludeert dan ook tot afwijzing van de vordering wegens ontbreken van een spoedeisend belang, subsidiair afwijzing van de vordering wegens de ingewikkeldheid van de verzochte voorziening, meer subsidiair wegens het niet voldoen aan de stelplicht en mocht uw Gerecht van mening zijn dat een ontruiming op zijn plaats is, wordt om een terme de grace van tenminste zes maanden gevraagd".Zij verzoekt de proceskosten te compenseren wegens de familieverhouding.

4.De beoordeling in kort geding

4.1.
Het spoedeisend belang is met de aard van de vordering (ontruiming van de woning) gegeven.
4.2.
Eiser voert, kort en zakelijk weergegeven aan, dat hij aan gedaagde toestemming heeft gegeven om de woning te gebruiken, totdat zij in staat zou zijn een eigen woonruimte te betrekken. Met gedaagde is afgesproken dat zij geen huur of een andere vergoeding hiervoor hoefde te betalen. Gedaagde zit echter al weer heel lang in het huis en geeft geen gehoor aan de verzoeken van eiser om de woning te verlaten. Gedaagde heeft inmiddels een eigen woonhuis dat zij verhuurt, maar wil als voorwaarde voor ontruiming een bedrag van US $ 50.000 ontvangen als vergoeding voor door haar gestelde reparaties en onderhoudskosten. Dat vindt eiser niet redelijk omdat gedaagde sinds november 2012 geen woonlasten heeft terwijl eiser zijn huis zijn woning dringend nodig heeft.
4.3.
Kort en zakelijk weergegeven voert gedaagde het volgende aan. Met eiser is destijds afgesproken dat gedaagde toestemming kreeg om grote investeringen in de woning te doen. Deze zijn door gedaagde bekostigd. Zij mocht de woning onbeperkt en zonder vergoeding gebruiken omdat die woning volgens hem toch uiteindelijk zou toekomen aan haar en aan haar broer krachtens erfrecht. De afspraak was dat gedaagde er zo lang als zij de woning nodig had in mocht verblijven. Er is niet de voorwaarde afgesproken dat gedaagde op zoek zou gaan naar andere woonruimte. Daarom heeft gedaagde de investeringen gedaan ten bedrage van US $ 50.000. Zij brengt een grote stapel van bonnen, kwitanties en facturen in het geding. Zij wijst erop dat zij over de jaren 2007 tot en met 2016 zelf de canon heeft betaald. Inmiddels heeft zij van een tante een woning geërfd waarop een hypotheek zit. De huurpenningen van die woning worden gebruikt voor de aflossing. Dit alles is aan eiser bekend. Vanaf 1 februari 2019 loopt de huurovereenkomst met betrekking tot haar eigen woning af zodat zij pas met ingang van die datum met haar partner en twee zonen daar kan gaan wonen. Zij wijst er op dat eiser ongerechtvaardigd is verrijkt omdat zij de woning heeft opgeknapt. Dit is geen bouwval meer maar is inmiddels een bewoonbare woning.
4.4.
Het Gerecht overweegt als volgt. Gelet op de jarenlange duur van het gebruik van de woning door gedaagde geldt naar voorlopig oordeel dat partijen een overeenkomst met elkaar hebben gesloten zonder einddatum. Niettemin is ook een dergelijke overeenkomst opzegbaar en het Gerecht oordeelt dat eiser dat heeft gedaan met zijn brief van 28 augustus 2018. Ter zitting is gebleken dat vanaf 1 februari 2019 gedaagde haar intrek kan nemen in een woning waarvan zij de eigenaar is. Het Gerecht zal dan ook gedaagde veroordelen uiterlijk op die datum de woning te verlaten. Daarmee is aan gedaagde een opzegtermijn van vijf maanden vergund en dat komt het Gerecht redelijk voor.
4.5.
Uit de processtukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat er daadwerkelijk aanwijzingen zijn dat gedaagde de woning op eigen kosten heeft verbeterd. Deze omstandigheid echter levert geen reden op om de vorderingen af te wijzen of om toe te staan dat gedaagde langer in de woning mag blijven. Zij heeft natuurlijk de mogelijkheid om het Gerecht te verzoeken conservatoir verhaalsbeslag op de woning te mogen leggen.
4.6.
Dit alles betekent dat de vorderingen van eiser worden toegewezen. Het Gerecht ziet geen aanleiding om te bepalen dat partijen de proceskosten ieder voor eigen rekening moeten houden. Redengevend voor deze beslissing is dat het kort geding nodig is gebleken omdat gedaagde niet vrijwillig de woning wilde verlaten. Het zou dan onredelijk zijn om aan eiser geen vergoeding voor zijn proceskosten toe te kennen.

5.De beslissing in kort geding

Het Gerecht:
veroordeelt gedaagde om de woning uiterlijk 1 februari 2019 te ontruimen met al de haren en het hare, met afgifte van de sleutels aan eiser en met machtiging aan eiser om, als gedaagde niet vrijwillig aan deze veroordeling voldoet, zelf de ontruiming te bewerkstelligen, zo nodig met de hulp van de sterke arm,
veroordeelt gedaagde in de proceskosten, aan de zijde van eiseres begroot op NAf. 249,50 aan oproepingskosten, NAf. 450,00 aan griffierecht en op NAf. 1.000,00 aan salaris gemachtigde,
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 30 november 2018.