ECLI:NL:OGEAM:2018:107

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
2 november 2018
Publicatiedatum
11 december 2018
Zaaknummer
SXM201801268 (KG2018/257)
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoir scheepsbeslag in kort geding tussen vennootschap en naamloze vennootschap

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 2 november 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de vennootschap [A], gevestigd te Anguilla, en de naamloze vennootschap [de beslaglegger], gevestigd te Sint Maarten. De zaak betreft de opheffing van een conservatoir beslag dat door [de beslaglegger] was gelegd op het vaartuig Pao 3, ten laste van [B]. Het Gerecht heeft vastgesteld dat het beslag op 18 september 2018 was gelegd, maar dat [de beslaglegger] niet binnen de gestelde termijn van vier weken een eis in de hoofdzaak had ingediend, waardoor het beslag van rechtswege was vervallen. Het Gerecht heeft geoordeeld dat [A] als belanghebbende kan worden aangemerkt en heeft het beslag opgeheven. Tevens is het beslag op het vaartuig door [A] onrechtmatig verklaard, omdat het vaartuig niet aan [B] toebehoorde. De vorderingen van [de beslaglegger] in reconventie zijn afgewezen, omdat het Gerecht in kort geding geen verklaringen voor recht kan afgeven. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en [de beslaglegger] is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM201801268 (KG2018/257)
Vonnis in kort geding d.d. 2 november 2018
,hersteld bij vonnis van 15 november 2018.
inzake
de vennootschap naar het recht van Anguilla
[A],
gevestigd te Anguilla,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. C. M.P. VAN HEES,
tegen
de naamloze vennootschap
[de beslaglegger],
gevestigd te Sint Maarten,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
vertegenwoordigd door haar directeur Y.S. Busarov
Partijen worden hierna aangeduid als “[A]” en “[de beslaglegger]”.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het Gerecht heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
  • verzoekschrift met producties van 28 september 2018,
  • conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie met producties,
  • proces-verbaal van 19 oktober 2018 met daarin een mondelinge uitspraak betreffende de conventionele vordering onder 1. van [A],
  • pleitnota namens [A],
  • pleitnota namens [de beslaglegger].
1.2.
Vandaag wordt de uitspraak gedaan.
1.3.
Per e-mail van 2 november 2018 heeft [A] het Gerecht erop geattendeerd dat er sprake is van een fout die zich voor kennelijk herstel leent; het Gerecht heeft namelijk vergeten om dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Per e-mail van 7 november 2018 is namens [de beslaglegger] aan het Gerecht geschreven dat zij zich verzet tegen het verzoek.
1.4.
Het Gerecht is van oordeel dat inderdaad sprake is van een fout die zich voor eenvoudig herstel leent en zal dus dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals in de beslissing is vermeld.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Bij beschikking van dit Gerecht van 13 september 2018 is aan [de beslaglegger] verlof verleend om ten laste van [B] conservatoir beslag te mogen leggen op de barge Pao 3 (hierna: het vaartuig) voor een vordering, begroot op $ 130.000. Dit beslag is op 18 september 2018 gelegd. De termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak is door het Gerecht vastgesteld op vier weken.
2.2.
Bij beschikking van 10 oktober 2018 heeft het Gerecht het verzoek van [de beslaglegger] om deze termijn te verlengen afgewezen omdat door haar geen uitleg werd verschaft wat zij bedoelde met de
“unforeseen circumstances”waarmee zij haar verzoek toelichtte. Door [de beslaglegger] is geen eis in de hoofdzaak aanhangig gemaakt.
2.3.
Op grond van een beschikking van dit Gerecht van 20 augustus 2018 heeft [A] op 20 augustus 2018 ten laste van [de scheepseigenaar] conservatoir beslag laten leggen op het vaartuig.

3.De vorderingen en het verweer

3.1. [
A] vordert in conventie dat het Gerecht, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, de volgende beslissingen neemt:
[de beslaglegger] te veroordelen om binnen een dag na betekening van dit vonnis het door haar laste van [B] gelegde conservatoire beslag op de barge Pao 3 op te heffen, op straffe van een dwangsom van $ 5000 per dag of dagdeel dat zij daaraan geen gehoor geeft, dan wel op straffe van een door het Gerecht in goede justitie te bepalen dwangsom,
[de beslaglegger] te verbieden om op basis van dezelfde ontslag opnieuw beslag te leggen op het vaartuig, op straffe van een dwangsom van $ 5000 per dag of dagdeel dat zij daaraan geen gehoor geeft, dan wel op straffe van een door het Gerecht in goede justitie te bepalen dwangsom,
[de beslaglegger] te veroordelen in de proceskosten, daaronder begrepen de buitengerechtelijke kosten en de nakosten.
3.2. [
de beslaglegger] vordert in reconventie, vertaald uit de Engelse taal door het Gerecht, dat het Gerecht bij vonnis de volgende beslissingen neemt:
te verklaren dat [de beslaglegger] een rechtsgeldige vordering heeft op het samenwerkingsverband van [C]., [de scheepseigenaar] en [D],
te verklaren dat het beslag van [de beslaglegger] op het vaartuig rechtsgeldig is,
alle vorderingen van [A] af te wijzen,
te verklaren dat het beslag door [A] op het vaartuig onrechtmatig is,
het beslag van [A] op het vaartuig of te heffen,
[A] te verbieden in de toekomst beslag te leggen op enig eigendom van voormeld samenwerkingsverband, op verbeurte van een dwangsom van $ 5000 per dag of gedeelte van een dag als [A] zich niet houdt aan dit vonnis.
3.3.
Partijen concluderen over en weer tot afwijzing van de vorderingen van de andere partij, met veroordeling in de proceskosten.
3.4.
Op de argumenten van partijen gaat het Gerecht hierna in voor zover relevant zijn voor de beoordeling van het geschil.

4.De beoordeling

In conventie
4.1.
Op grond van artikel 705 Rv kan de rechter op vordering van elke belanghebbende het beslag opheffen, bijvoorbeeld als er een verzuim is van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen. Het Gerecht is van oordeel dat [A] als belanghebbende kan worden aangemerkt nu zij immers ook op het vaartuig beslag heeft laten leggen. Omdat [de beslaglegger] de eis in de hoofdzaak niet binnen de termijn van vier weken aanhangig heeft gemaakt is het beslag van rechtswege vervallen op grond van artikel 700 lid 3, laatste volzin, Rv. Vandaar dat het Gerecht bij mondelinge uitspraak ter zitting het beslag zekerheidshalve heeft opgeheven. Deze beslissing zal voor de goede orde worden opgenomen in het dictum.
4.2.
De tweede vordering van [A] komt ook voor toewijzing in aanmerking. Het Gerecht overweegt dat bij het beslagrekest als productie 14 een certificaat van het vaartuig is gehecht, afkomstig van het Ministerie van transport van Venezuela, gedateerd op 18 augustus 2017. Daarin is [de scheepseigenaar] als eigenaar van het vaartuig vermeld en niet [B]. Terecht stelt [A] dat de beslagrechter door [de beslaglegger] aldus is misleid. Er is geen rechtsgrond aanwezig voor [de beslaglegger] om ten laste van [B] beslag te leggen op het vaartuig, nu dit immers niet aan haar in eigendom toebehoort. De dwangsommen worden eveneens toegewezen, maar gemaximeerd zoals in de beslissing is vermeld.
4.3.
Als in het ongelijk gestelde partij moet [de beslaglegger] worden veroordeeld in de proceskosten. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen omdat een specificatie daarvan ontbreekt.
In reconventie
4.4.
De vorderingen 1, 2 en 4 van [de beslaglegger] stranden reeds omdat het Gerecht in kort geding geen verklaringen voor recht mag afgeven. Dat verhoudt zich immers niet met het karakter van een kort geding als voorlopige maatregel. Een verklaring van recht kan uitsluitend in de bodemprocedure worden uitgesproken. Daarom wordt [de beslaglegger] in deze vorderingen niet- ontvankelijk verklaard.
4.5.
De vordering sub 3 heeft geen zelfstandige betekenis zodat deze wordt afgewezen. Verwezen wordt naar de overwegingen van het Gerecht in conventie.
4.6.
Blijven over ter beoordeling de vorderingen 5 en 6. Ook deze vorderingen worden afgewezen. Dat legt het Gerecht als volgt uit. [A] heeft ten laste van [de scheepseigenaar], de eigenaar van het vaartuig, hierop beslag gelegd voor een vordering die zij op [de scheepseigenaar] stelt te hebben. Met die rechtsverhouding heeft [de beslaglegger] niets van doen. Zij stelt immers niet dat zij door [de scheepseigenaar] gemachtigd is de opheffing van dit beslag te vragen en zij stelt onvoldoende dat het beslag jegens haar onrechtmatig is. Het Gerecht overweegt dat juist het tegenovergestelde het geval lijkt nu ook [de beslaglegger] beslag op het vaartuig wilde leggen. Uit de toelichting van [de beslaglegger] blijkt dat een aantal partijen zaken hebben proberen te doen, met gebruikmaking van het vaartuig, maar dat doet in het kader van de beslaglegging op het vaartuig niet ter zake.
4.7.
Als in het ongelijk gestelde partij wordt [de beslaglegger] in de proceskosten veroordeeld.

5.De beslissing

Het Gerecht in eerste aanleg:
rechtdoende in kort geding:
in conventie:
heft op het conservatoire beslag op het vaartuig dat op 18 september 2018 door [de beslaglegger] is gelegd,
verbiedt [de beslaglegger] om op basis van dezelfde grondslag als is vermeld in het beslagrekest van 3 september 2018 opnieuw beslag te leggen op het vaartuig, zulks op straffe van een dwangsom van $ 5000 per dag, een dagdeel daaronder begrepen, waarbij de dwangsommen worden gemaximeerd tot $ 100.000,
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie:
verklaart [de beslaglegger] in haar vorderingen niet-ontvankelijk respectievelijk wijst deze af,
in conventie en in reconventie:
veroordeelt [de beslaglegger] in de proceskosten, bestaande uit NAf. 279,50 aan oproepingskosten, NAf. 450,00 aan griffierecht en op NAf. 1.000,00 aan salaris gemachtigde alsmede de nakosten.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, en is ter openbare zitting van 2 november 2018 uitgesproken in aanwezigheid van de griffier
terwijl de verbeterde versie op gelijke wijze is uitgesproken op 14 november 2018.