ECLI:NL:OGEAM:2017:55

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
15 december 2017
Publicatiedatum
9 februari 2018
Zaaknummer
KG 2017/117
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet na plundering na Orkaan Irma; werknemer vordert wedertewerkstelling en loondoorbetaling

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten, gaat het om een kort geding waarin een werknemer, werkzaam als 'Administrative Clerk', door de werkgever op staande voet is ontslagen na beschuldigingen van plundering tijdens de orkaan Irma. De werknemer heeft de nietigheid van het ontslag ingeroepen en vordert loondoorbetaling en wedertewerkstelling. De mondelinge behandeling vond plaats op 30 november 2017, waarbij de werkgever niet aanwezig was. De werknemer heeft betwist dat zij betrokken was bij de plunderingen en heeft bewijs aangedragen ter ondersteuning van haar standpunt. Het Gerecht oordeelt dat de werkgever niet voldoende bewijs heeft geleverd om de dringende reden voor ontslag te onderbouwen. De verklaringen van getuigen zijn niet overtuigend genoeg om de beschuldigingen te staven. Het Gerecht concludeert dat de bodemrechter waarschijnlijk het ontslag op staande voet nietig zal verklaren. De vorderingen van de werknemer worden toegewezen, met uitzondering van de voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst, die afhankelijk is van het intrekken van het verzoek door de werkgever. De werkgever wordt veroordeeld tot loondoorbetaling en het betalen van proceskosten. Het vonnis is uitgesproken op 15 december 2017 door rechter A.J.J. van Rijen.

Uitspraak

Vonnis van 15 december 2017
Zaaknummer: KG 2017/117
Vonnisnr.
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
Vonnis in kort geding
inzake:
[de werknemer],
wonende te Sint Maarten,
eiseres,
gemachtigde: de heer E.I. Maduro
tegen
de besloten vennootschap
[de werkgever],
gevestigd te Sint Maarten,
gedaagde,
gemachtigde: mr. H.S. Kockx.
Eiseres wordt hierna aangeduid als “de werknemer” en gedaagde als “de werkgever”.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het Gerecht heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
verzoekschrift met producties d.d. 8 november 2017,
twee brieven d.d. 29 november 2017 van de heer Maduro met producties,
brief d.d. 29 november 2017 van mr. Kockx met producties,
pleitnota van de heer Maduro,
pleitnota van mr. Kockx.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 november 2017 in aanwezigheid van de werknemer en de beide gemachtigden. Namens de werkgever is niemand verschenen.
1.3.
Tegelijkertijd werd het verzoekschrift in het door de werknemer ingediende verzoekschrift tot het verkrijgen van een uitspraak in kort geding behandeld.
1.4.
De uitspraak in beide zaken gebeurt vandaag.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Op 1 maart 2016 is de werknemer bij de werkgever in loondienst getreden. Deze arbeidsovereenkomst is op 1 september 2017 voor nog eens een jaar verlengd. De werknemer was laatstelijk werkzaam in de functie van
“Administrative Clerk”tegen betaling van een nettoloon van USD 1.500,00 per maand. Het gaat om een vijfdaagse werkweek.
2.2.
Op 2 oktober 2017 is de werknemer door de werkgever op staande voet ontslagen. De ontslagbrief, die de werknemer niet in ontvangst wenste te nemen, luidt als volgt:
“It has been brought to the Management’s notice, Post hurricane IRMA that on Thursday the 7th of September, 2017, @ 2.30 p.m., you entered the premises of Prime Distributors and your presence was witnessed in the looting mob by other employees.
Upon review of the entire situation and verifying with the Witnesses, the management has decided to terminate your position immediately at [de werkgever] effective 30 th September, 2017, as theft or assisting theft of any nature is a serious offense and not at all acceptable.”
2.3.
Bij brief d.d. 17 oktober 2017 aan de werkgever heeft de werknemer de nietigheid van het ontslag op staande voet ingeroepen en doorbetaling van loon gevorderd. Hierop heeft de werkgever niet gereageerd.

3.De vorderingen en het verweer

3.1.
De werknemer verzoekt het Gerecht om, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, de volgende beslissingen te nemen:
wedertewerkstelling van de werknemer,
loondoorbetaling aan de werknemer,
proceskosten aan de werknemer te betalen.
3.2.
De werkgever concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de werknemer.

4.De beoordeling

4.1.
Ter zitting bleek dat onduidelijk was of de werkgever nu een besloten of een naamloze vennootschap is. Afgesproken werd dat mr. Kockx het uittreksel handelsregister aan de rechter zou mailen en dat dit beslissend zou zijn. Uit het uittreksel blijkt dat het om een besloten vennootschap gaat. Dit heeft het Gerecht dus opgenomen in dit vonnis.
4.2.
In dit kort geding moet het Gerecht beoordelen of het zeer waarschijnlijk is dat de bodemrechter het ontslag op staande voet nietig zal verklaren. Het Gerecht is van oordeel dat daarvan sprake is en motiveert dat als volgt.
4.3.
In de bodemprocedure rusten de stelplicht en bewijslast van de dringende reden op de werkgever. De werknemer betwist het bestaan van de dringende reden gemotiveerd. In dit kort geding heeft de werkgever ondertekende verklaringen overgelegd van werknemers. Werknemer [1] verklaart het volgende:
“(…) I saw one of the cashiers in between the looters. I saw her running inside and run outside again with goods. I was surprised to see an employee of Prime doing the looting. I do not know her name, she is a Latina in her 20ies or early 30ies I think. I couldn’t believe that one of our own employees would steal. (…).”Het Gerecht overweegt dat uit deze verklaring niet volgt dat de “Latina” de werknemer is. Werknemer [1] is niet op de zitting verschenen om de werknemer (alsnog) te herkennen. Evenmin kennelijk is hem een foto voorgehouden van de werknemer. Nu ter zitting is gebleken dat niet kan worden uitgesloten dat er meerdere Latina’s werken voor de werkgever kan deze verklaring niet meewerken aan de stelplicht en de bewijslast van de werkgever.
4.4.
Werknemer [2] verklaart het volgende:
“(…) At one point I saw [de werknemer] going with a shopping cart and drive off. I was very surprised; [de werknemer] is a administrative clerk at Prime. (…)”Logischerwijs aannemende dat de winkelwagen vol gestolen goederen zat kan deze verklaring wel worden meegewogen ten gunste van de werkgever.
4.5.
De werknemer echter heeft op de zitting categorisch ontkend dat zij heeft deelgenomen aan de plunderen. Zij is de winkel niet binnen geweest maar heeft vanaf de straat voor de Adventist Church naar de plunderingen gekeken. Toen de gealarmeerde politie kwam heeft zij zich uit de voeten gemaakt omdat de agenten hard optraden tegen de plunderaars. Haar relaas wordt bevestigd in een onderhandse verklaring van [haar kennis] die haar in zijn auto vervolgens naar huis heeft gereden. Zij had geen producten afkomstig uit de winkel van de werkgever bij zich volgens zijn verklaring. Verder acht het Gerecht van belang dat door de werkgever geen gerichte aangifte bij de politie tegen de werknemer is gedaan, doch slechts van de plunderingen in het algemeen. Tot slot valt op dat de werkgever niet beschikt over camerabeelden, niet alleen niet van haar eigen camera’s maar evenmin van filmpjes die op social media circuleren van de plunderingen en die door het Openbaar Ministerie worden verzameld.
4.6.
Een en ander betekent dat bij deze stand van zaken moet worden geoordeeld dat de bodemrechter de dringende reden niet bewezen zal achten. Er is te weinig bewijs van diefstal of het meewerken aan het plegen van diefstal zoals in de ontslagbrief is vermeld. Dit betekent dus dat de vorderingen van de werknemer, behoudens hetgeen hierna wordt overwogen, dienen te worden toegewezen omdat zeer aannemelijk is dat de werkgever in de bodemprocedure niet zal voldoen aan de op hem rustende bewijslast.
4.7.
De wedertewerkstelling zal worden toegewezen, doch enkel voor het geval de werkgever haar verzoek om voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst zou intrekken. Uit de beschikking van heden op dat verzoek namelijk volgt dat het Gerecht aanleiding ziet om de arbeidsovereenkomst voorwaardelijk te ontbinden. De dwangsom zal worden toegewezen, maar wel gemaximeerd. De loondoorbetaling en de wettelijke rente alsmede de ambtshalve tot 10% gematigde wettelijke verhogingen worden ook toegewezen.
4.8.
Als overwegend in het ongelijk gestelde partij dient de werkgever in de proceskosten te worden veroordeeld.

5.De beslissing

Het Gerecht in Eerste Aanleg:
rechtdoende in kort geding:
veroordeelt de werkgever om de werknemer ingaande 15 januari 2018 weer toe te laten tot de vertrouwde werkzaamheden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van NAf. 500,00 per dag dat de werkgever aan deze veroordeling geen gevolg geeft en maximeert de totaal te verbeuren dwangsommen op NAf 15.000,00,
bepaalt dat deze veroordeling uitsluitend ingaat indien de werkgever het verzoek om voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst intrekt,
veroordeelt de werkgever om aan de werknemer te betalen het loon vanaf 31 oktober 2017, te vermeerderen met de wettelijke verhogingen van maximaal 10% en de wettelijke rente, een en ander vanaf de vervaldata van de loontermijnen tot de dag van algehele voldoening, tot de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd,
veroordeelt de werkgever in de proceskosten, aan de zijde van de werknemer begroot op NAf 249,50 aan oproepingskosten, NAf 450,00 aan griffierecht en op NAf 1.000,00 aan salaris gemachtigde,
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, en is op 15 december 2017 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.