ECLI:NL:OGEAM:2017:20

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
13 april 2017
Publicatiedatum
30 mei 2017
Zaaknummer
KG 2017/42
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van conservatoir beslag in kort geding tussen een naamloze vennootschap en een werknemer

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten op 13 april 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de naamloze vennootschap [A] N.V. (in liquidatie) en haar werknemer, aangeduid als [de werknemer]. De zaak betreft een verzoek van [A] om het conservatoire beslag dat door [de werknemer] was gelegd op haar bankrekening bij de Windward Islands Bank op te heffen. Het beslag was gelegd ter zekerheid van een vordering van [de werknemer] die voortvloeit uit zijn arbeidsovereenkomst met [A]. De werknemer, die sinds 1996 in dienst is, heeft een salaris van NAf 3.869,66 bruto per maand en vordert een schadevergoeding in verband met de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst.

De procedure begon met een verzoekschrift van [A] op 15 maart 2017, gevolgd door een zitting op 7 april 2017. Tijdens deze zitting hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. [A] stelde dat de vordering van [de werknemer] te hoog was en dat het beslag de vereffening van de vennootschap zou hinderen. [de werknemer] daarentegen betwistte de hoogte van de vordering en voerde aan dat het beslag noodzakelijk was om zijn vorderingen veilig te stellen.

Het Gerecht oordeelde dat het beslag niet volledig kon worden opgeheven, maar dat het bedrag waarvoor het beslag was gelegd, verlaagd moest worden. Het Gerecht kwam tot de conclusie dat de maximale vordering van [de werknemer] op basis van de arbeidsovereenkomst en de vakantiedagen, NAf 133.000,00 bedroeg. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat beide partijen hun eigen kosten moesten dragen.

Uitspraak

Vonnis van 13 april 2017
Zaaknummer: KG 2017/42
Vonnisnr.
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
Vonnis in kort geding
in de zaak van
de naamloze vennootschap [A] N.V. (in liquidatie)
gevestigd te Sint Maarten,
eiseres,
gemachtigde: mr. R.F. Wouters
tegen
[de werknemer],
wonende te Sint Maarten,
gedaagde,
gemachtigde: mr. C. Marica.
Partijen worden aangeduid als “[A]” en “[de werknemer]”, tenzij anders is vermeld.

1.De procedure

1.1.
Het Gerecht heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
verzoekschrift met producties d.d. 15 maart 2017,
brief met producties d.d. 7 april 2017 van mr. Marica,
pleitnota van mr. Wouters,
pleitnota van mr. Marica.
1.2.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 7 april 2017 in aanwezigheid van beide advocaten en [de werknemer]. Er was geen vertegenwoordiger van [A]. Partijen hebben de standpunten toegelicht. De griffier heeft van het verhandelde aantekening gehouden.
1.3.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De aandeelhouders van [A] hebben op 19 december 2016 het besluit genomen om [A] te liquideren. [A] exploiteert een winkel in bouwmaterialen.
2.2.
Op 3 januari 2017 heeft [A] aan de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Volksgezondheid, Sociale Ontwikkeling en Arbeid om toestemming verzocht de arbeidsovereenkomsten van haar personeel op te zeggen. Gaande dat proces heeft [A] met alle werknemers, behoudens [de werknemer] en een andere medewerker, beëindigingsovereenkomsten afgesloten. Ten tijde van de behandeling van dit kort geding was er nog geen beslissing van de Secretaris-Generaal voorhanden.
2.3. [
de werknemer] is sinds 1996 in dienst van [A] en verdient een salaris van NAf 3.869,66 bruto per maand. Hij is thans 57 jaar.
2.4.
Op grond van rechterlijk beslagverlof, waarin zijn vordering voorlopig is begroot op NAf 175.000,00, heeft [de werknemer] op 6 maart 2017 conservatoir beslag ten laste van [A] onder de WIB gelegd. Dit beslag heeft doel getroffen.
2.5. [
de werknemer] heeft de eis in de hoofdzaak tijdig aanhangig gemaakt bij dit Gerecht door middel van indiening van een verzoekschrift.

3.Het geschil

3.1. [
A] vordert dat het Gerecht, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut, de volgende beslissingen neemt:
primair: Het conservatoire beslag van 3 maart 2017 gelegd op de bankrekening van [A] bij de Windward Islands Bank Ldt. volledig op te heffen;
subsidiair: Het conservatoire beslag van 3 maart 2017 gelegd op de bankrekening van [A] bij de Windward Islands Bank Ldt. op te heffen voor een bedrag groter dan ANG 41.635,10 dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag;
Gerekwestreerden primair en subsidiair te veroordelen in de kosten van de procedure.”
3.2. [
de werknemer] concludeert dat de vorderingen van [A] integraal worden afgewezen, met veroordeling van [A] in de proceskosten.
3.3.
Op de argumenten van partijen zal het Gerecht hierna ingaan, voor zover zij relevant blijken voor de uitkomst van de procedure.

4.De beoordeling

4.1.
De vorderingen van [A] zijn gegrond op artikel 705 lid 2 Rv, waarin is bepaald dat de rechter “ondermeer” het beslag kan opheffen indien dit ondeugdelijk of onnodig blijkt.
4.2. [
A] voert vooral aan dat de vordering van [de werknemer], waarvoor beslag is gelegd, veel te hoog is. De liquidatie is een feit en onwaarschijnlijk is dat de Secretaris-Generaal ontslagtoestemming zal weigeren. In het meest gunstige geval is zijn maximale vordering NAf 41.635,10, rekening houdende met cessantia, ontslagvergoeding en niet opgenomen vakantiedagen. Het klopt niet dat [de werknemer] recht heeft op 74 vakantiedagen, zoals hij stelt. Het zijn er maximaal 30 zoals dwingend volgt uit de wettelijke Vakantieregeling. Het beslag hindert de vereffening omdat de gelden nodig zijn om schuldeisers af te betalen. De aandeelhouders stellen een vordering van circa USD 540.000,00 op [A] achter om de volledige betaling van de schuldeisers, waaronder werknemers, mogelijk te maken. Als het beslag onverkort zou worden gehandhaafd dreigt een faillietverklaring omdat mogelijk de aandeelhouders die achterstelling niet meer willen of omdat andere schuldeisers hun geduld verliezen en rechtsmaatregelen gaan nemen, waaronder mogelijk een faillissementsaanvraag. Met een faillissement schiet [de werknemer] niets op omdat het bankbeslag dan opgaat in het faillissementsbeslag en te verwachten is dat er meer boedelcrediteuren en preferente crediteuren zijn die moeten worden betaald voordat de curator aan de betaling van zijn (deels betwiste) vordering zal kunnen toekomen.
4.3. [
de werknemer] verweert zich, kort en zakelijk weergegeven, als volgt. Hij heeft inmiddels een verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend en claimt daarin een vergoeding op grond van correctiefactor 1,5, oftewel NAf 162.522,00, op grond van de kantonrechtersformule en, subsidiair, schadevergoeding op grond van kennelijk onredelijke opzegging. Daarnaast vordert hij NAf 13.213,44 aan niet opgenomen vakantiedagen. De uitverkoop en de sluiting van de winkel is onverhoeds gegaan. Dat [A] verliest lijdt wordt betwist onder verwijzing naar schriftelijke verklaringen van (ex-)werknemers en [de werknemer] wijst erop dat [A] veel andere filialen heeft en dat met de bedrijfsresultaten van die vestigingen ook rekening moet worden gehouden. [de werknemer] moet een redelijke vergoeding ontvangen omdat, gelet op zijn leeftijd en eenzijdige werkervaring, het zeer onaannemelijk is dat hij weer een baan zal vinden, laat staan tegen vergelijkbaar loon. Bovendien was hij altijd een zeer goede werknemer die keihard heeft gewerkt. Betwist wordt dat het bankbeslag tot problemen voor [A] kan leiden. Als het beslag wordt opgeheven dan zijn er geen verhaalsmogelijkheden meer.
4.4.
Het Gerecht oordeelt als volgt. Duidelijk is dat de arbeidsovereenkomst nog altijd voortduurt omdat deze niet is opgezegd. Dat kan pas als er een ontslagtoestemming is verleend en onbekend is wanneer de Secretaris-Generaal daarop beslist. Uit het beslagrekest blijkt dat het (toen nog) om een correctiefactor van 1,5 gaat en om 74 vakantiedagen. Wat betreft de kwestie van de vakantiedagen stelt het Gerecht voorop dat het primair aan de werkgever is om de vakantiedagen correct bij te houden. Uit de stellingen van [A] volgt dat zij ruiterlijk toegeeft dat haar aandeelhouders is gebleken dat (verzoekschrift onder 7)
“… is er al jaren nauwelijks enige administratie bijgehouden door het management en door de administratieve afdeling van [A].”. Tegen deze achtergrond acht het Gerecht het argument van [A] dat op grond van de Vakantieregeling het nooit meer dan 30 dagen kunnen zijn ongenoegzaam. Wie weet immers wat er uit de administratie blijkt als deze goed is onderzocht terwijl [de werknemer] aangeeft dat hij niet in staat was om vakantie op te nemen omdat de werklast dat niet toeliet. Ter zitting was geen vertegenwoordiger van [A] aanwezig om deze stellingen van [de werknemer] inhoudelijk te kunnen weerspreken zodat het Gerecht in dit kort geding voorlopig uit moet gaan van de stellingen van [de werknemer] op dit punt.
4.5.
Vast staat dat [A] haar bedrijfsexploitatie inmiddels heeft beëindigd en dat zij het proces van vereffening heeft ingezet. Daarvoor heeft zij de financiële middelen nodig die thans zijn beslagen. Duidelijk is ook dat [de werknemer] wegens de voorgenomen beëindiging vorderingen heeft die hij aan de rechter wil voorleggen terwijl onvoldoende weersproken is door [A] dat de beslagen bankrekening het enige vermogensbestanddeel op Sint Maarten is. Dit brengt met zich dat de primaire vordering moet worden afgewezen.
4.6.
Het beslagverlof is verleend voor NAf 175.000,00. [A] erkent dat de maximale vordering die [de werknemer] wegens de opzegging van de arbeidsovereenkomst kan hebben
NAf 41.635,10(cessantia, beëindigingsvergoeding van enkele weken salaris plus 30 vakantiedagen) bedraagt. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komen erbij 44 vakantiedagen oftewel
NAf 7.403,00. Totaal NAf 49.038,00. De belangen van partijen afwegend telt het Gerecht hierbij op een correctiefactor van 0,5 op grond van de kantonrechtersformule. Op die wijze is er zekerheid voor [de werknemer] dat in elk geval het verhaal voor een flink gedeelte van een eventueel toe te kennen (schade)vergoeding en heeft [A] meer mogelijkheden om de vereffening voort te zetten. Een vergoeding van C = 0,5 komt neer op circa
NAf 54.000,00. Totaal dus afgerond: NAf 103.000,00. Te verhogen met de 30% opslag komt dit uit op afgerond
NAf 133.000,00.
4.7.
Uitkomst is dus dat het Gerecht het bedrag waarvoor het beslagverlof geldt zal verlagen tot NAf. 133.000,00. Indien en voor zover boven dit bedrag gelden door het beslag zijn getroffen dienen deze aan [A] ter vrije beschikking te worden gesteld.
4.7.
Nu partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld ziet het Gerecht aanleiding om te bepalen dat partijen de proceskosten ieder voor eigen rekening dienen te houden.

5.De beslissing

Het Gerecht in Eerste Aanleg:
rechtdoende in kort geding:
bepaalt dat het conservatoir derdenbeslag van [de werknemer] ten laste van [A] onder de WIB Bank geldt tot een bedrag van NAf. 133.000,00 en dat het bedrag daarboven ter vrije beschikking van [A] is,
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut,
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter in dit gerecht, en in het openbaar uitgesproken op 13 april 2017 in aanwezigheid van de griffier.