In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten op 29 maart 2017 uitspraak gedaan in een ontbindingsprocedure van arbeidsovereenkomsten. De werknemer, die sinds 2002 in dienst was bij werkgever 1 en sinds 2009 bij werkgever 2, verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomsten wegens gewichtige redenen, met toekenning van een vergoeding. De werknemer was sinds januari 2015 volledig arbeidsongeschikt door een beroerte en een hartaanval. De werkgevers verzochten op hun beurt om ontbinding van de arbeidsovereenkomsten, maar met een lagere vergoeding aan de werknemer.
Het Gerecht heeft vastgesteld dat partijen het erover eens waren dat de arbeidsovereenkomsten ontbonden moesten worden wegens gewichtige redenen, en heeft deze ontbinding dan ook uitgesproken. Wat betreft de vergoeding heeft het Gerecht geoordeeld dat de werkgevers bereid waren om een cessantia-uitkering te betalen, maar dat er geen plaats was voor een billijkheidsvergoeding, aangezien de arbeidsongeschiktheid van de werknemer niet in de risicosfeer van de werkgevers lag. De werknemer had geen bewijs geleverd voor de stelling dat hij het slachtoffer was van een beroepsziekte, en het Gerecht heeft daarom geen vergoeding toegekend.
De beslissing houdt in dat de arbeidsovereenkomsten per heden worden ontbonden, dat de werkgevers de cessantia-uitkering vrijwillig aan de werknemer zullen uitbetalen, en dat partijen de proceskosten voor eigen rekening dienen te houden. De beschikking is openbaar uitgesproken door rechter A.J.J. van Rijen in aanwezigheid van de griffier.