In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 17 februari 2016 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijk geschil tussen een verzoeker en een naamloze vennootschap als verweerder. De verzoeker, die sinds 2003 als Sales Clerk in dienst was, werd op 8 juni 2015 op staande voet ontslagen, maar dit ontslag werd enkele dagen later ingetrokken. De arbeidsovereenkomst werd vervolgens opgezegd tegen 8 juli 2015. De verzoeker heeft de nietigheid van deze opzegging ingeroepen en vorderde onder andere betaling van achterstallig loon, vakantiedagen en een cessantia-uitkering. De verweerder heeft de vorderingen betwist en verzocht om afwijzing van de claims.
Het Gerecht heeft vastgesteld dat de verzoeker gedurende zijn dienstverband meerdere schriftelijke waarschuwingen heeft ontvangen, maar oordeelde dat de beëindiging van het dienstverband niet op de juiste wijze was uitgevoerd. Het Gerecht concludeerde dat de verzoeker recht had op de cessantia-uitkering, omdat de beëindiging niet in overeenstemming was met de dwingendrechtelijke regels. De verzoeker had ook recht op betaling van achterstallig loon over de opzegtermijn en vakantiedagen, terwijl de vordering tot schadevergoeding wegens kennelijk onredelijke beëindiging werd afgewezen. De proceskosten werden voor eigen rekening van partijen gesteld.
De beslissing van het Gerecht omvatte de veroordeling van de verweerder tot betaling van achterstallig loon en vakantiedagen, vermeerderd met wettelijke verhogingen en rente, en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad. De vorderingen van de verzoeker tot vergoeding van overwerk werden afgewezen, omdat hij niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn claims.