ECLI:NL:OGEAM:2016:78

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
28 oktober 2016
Publicatiedatum
21 november 2016
Zaaknummer
KG 2016/111
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over agentuurovereenkomst en nakoming van verplichtingen

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten, heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. F.N. Jansen, een kort geding aangespannen tegen de vennootschap naar vreemd recht, gedaagde, vertegenwoordigd door mr. C.R. Rutte. De procedure vond plaats naar aanleiding van een Sales Representative Agreement die op 15 november 2014 tussen partijen tot stand kwam. Eiser vorderde onder andere dat gedaagde zou worden verboden om haar producten in Sint Maarten en Saint Martin te verkopen zonder dat eiser daarvan op de hoogte werd gesteld en zonder dat eiser commissie zou ontvangen, zolang de overeenkomst voortduurde. Eiser stelde dat gedaagde in gebreke was gebleven met de nakoming van de overeenkomst, terwijl gedaagde betwistte dat de overeenkomst nog geldig was en voerde aan dat deze op grond van dringende redenen was beëindigd.

De mondelinge behandeling vond plaats op 14 oktober 2016, waarbij beide partijen hun standpunten toelichtten. Het Gerecht oordeelde dat de spoedeisendheid van de vorderingen was gegeven en dat de bevoegdheid van het Gerecht om van de zaak kennis te nemen niet ter discussie stond. Het Gerecht concludeerde dat de overeenkomst nog steeds van kracht was, omdat gedaagde niet had aangetoond dat deze rechtsgeldig was beëindigd. Het Gerecht oordeelde dat de vorderingen van eiser toewijsbaar waren, en gedaagde werd veroordeeld om eiser inzage te geven in alle verkopen die sinds de totstandkoming van de overeenkomst hadden plaatsgevonden, alsook om de proceskosten te vergoeden.

Het vonnis werd uitgesproken op 28 oktober 2016, waarbij het Gerecht de vorderingen van eiser grotendeels toewijsde en gedaagde onder dwangsom verbood om in strijd met de overeenkomst te handelen. Dit vonnis is van belang voor de rechtsverhouding tussen agent en principaal en de voorwaarden waaronder een agentuurovereenkomst kan worden beëindigd.

Uitspraak

Vonnis van 28 oktober 2016
Zaaknummer: KG 2016/111
Vonnisnr.
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
Vonnis in kort geding
in de zaak van
[eiser],
wonende te Sint Maarten,
eiser,
gemachtigde: mr. F.N. Jansen
tegen
de vennootschap naar vreemd recht [gedaagde],
gevestigd in Largo, Florida, Verenigde Staten van Amerika,
gedaagde,
gemachtigde: mr. C.R. Rutte.

1.De procedure

1.1.
Het Gerecht heeft kennis genomen van de volgende processtukken;
verzoekschrift met producties d.d. 9 september 2016,
brief van 13 oktober 2016 van eiser met producties,
brief van 13 oktober 2016 van gedaagde met producties,
nagekomen productie 6 van gedaagde,
akte wijziging eis van eiser,
pleitnota van mr. Jansen,
pleitnota van mr. Rutte.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2016. [eiser] is verschenen, bijgestaan door mr. Jansen. Mr. Rutte is eveneens verschenen. De standpunten zijn toegelicht. De griffier heeft van het verhandelde aantekening gehouden.
1.3.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Op 15 november 2014 is tussen partijen een Sales Representative Agreement tot stand gekomen (hierna: de Overeenkomst). Daarin wordt eiser aangeduid als “Sales Rep” en gedaagde als “Company”. De Overeenkomst ziet op de verkoop van
“concrete brick pavers, retaining walls & outdoor living products”.
2.2.
Artikel 1 luidt als volgt:
”Company appoints Sales Rep as an authorized exclusive representative to sell Company’s products in the following geographical area of Dutch St. Maarten/French St. Martin, (…)”.
Artikel 2:
“Sales Rep shall devote such time, energy & skill on a regular and consistent Basis as is necessary to sell the Company’s products in the Territory during the terms of this Agreement.”
2.3.
Verder is in de Overeenkomst onder andere vermeld:
  • contractperiode van 5 jaar zonder dat er een tussentijdse opzegmogelijkheid is opgenomen,
  • commissie voor eiser van 4% over de betaalde verkoopfacturen die gedaagde aan de klanten heeft gestuurd,
  • alle kosten voor de inspanningen van eiser blijven voor zijn rekening.
2.4.
De e-mail van eiser aan gedaagde d.d. 10 augustus 2016 (11:53 AM) luidt als volgt:
“I left a message for …… [directeur van gedaagde, GEA] to call me this morning. I would like to have a copy of the invoice for …. [klant, GEA] pavers, so we can calculate our commission and send you an invoice.
We have spent three years with you and …., to get him to place an order with you. You do have a signed agreement with us, and we are your representatives in St. Maarten.
I understand that [directeur van gedaagde] was very frustrated trying to get answers to questions, or even to have phone calls or emails answered.
I would appreciate your prompt response to this email.”
2.5.
De e-mail van gedaagde aan eiser d.d. 10 augustus 2016 (3:38 PM) luidt als volgt:
“[eiser] had received answers however was not happy when we would not send free product or tell ….. where to start his project. That is a fact and I have it in an email. The agreement is terminated due to [eiser] misrepresenting [gedaagde] and going around [gedaagde] attempting to set himself up as a distributor on the island.”
2.6.
Bij brief van zijn advocaat d.d. 16 augustus 2016 sommeert eiser gedaagde om de verkoopfacturen af te geven, 4% commissie te betalen, niet zelfstandig op het eiland Sint Maarten haar producten te verkopen en zich te houden aan de bedingen uit de Overeenkomst, met name medewerking te verlenen aan eiser om zijn werk te doen ingevolge de Overeenkomst.
2.7.
Op deze sommatie heeft gedaagde niet gereageerd.

3.De vorderingen en de verweren

3.1.
Na eiswijziging verzoekt eiser het Gerecht om, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, de volgende beslissingen te nemen:
“gedaagde te verbieden om in Sint Maarten en Saint Martin haar producten te verkopen buiten verzoeker om, althans zonder verzoeker daarvan op de hoogte te stellen en zonder verzoeker daarover commissie te betalen, zolang de Overeenkomst voortduurt, een en ander op straffe van een dwangsom van US$ 10.000,- per transactie in strijd met dit verbod, met een maximum van US$ 1.000.000,-;
gedaagde te bevelen aan verzoeker een overzicht te verschaffen van alle verkopen die sinds 15 november 2014 door gedaagde in het Gebied zijn geschied, waaronder in elk geval de verkopen aan [klant 1] en [klant 2], welk overzicht vergezeld dient te gaan van kopieën van alle originele facturen zoals deze door [gedaagde] aan de desbetreffende klanten zijn verzonden, alsmede van documenten op grond waarvan op objectief bepaalbare wijze kan worden vastgesteld wat de hoogte van de vervoerskosten voor de desbetreffende bestellingen is geweest, een en ander op straffe van een dwangsom van US$ 1.000,- per dag of een gedeelte daarvan dat gedaagde nalaat aan dit bevel te voldoen, met een maximum van US$ 1.000.000,-;
gedaagde te veroordelen in de kosten van deze procedure.”
3.2.
Gedaagde concludeert tot afwijzing van de vorderingen, kosten rechtens.
3.3.
Op de stellingen van partijen gaat het Gerecht in voor zover deze relevant zijn voor de uitkomst van de procedure.

4.De beoordeling

4.1.
De spoedeisendheid is met de aard van de vordering gegeven.
4.2.
Tegen de eiswijziging is geen bezwaar gemaakt zodat het Gerecht hierop recht zal doen.
4.3.
Blijkens de stellingen van partijen gaan zij ervan uit dat het Gerecht bevoegd is van deze zaak kennis te nemen. Verder onderschrijven zij dat het recht van Sint Maarten van toepassing is. Ook zijn zij het er over eens dat de Overeenkomst een agentuurovereenkomst is in de zin van artikel 7:428 BW met eiser als agent en gedaagde als principaal. Het Gerecht heeft geen reden hier anders over te denken.
4.4.
Gedaagde stelt dat dit geschil te ingewikkeld is om in een kort geding te behandelen. Daartoe voert zij onder andere aan:
“Om de standpunten van partijen deugdelijk te kunnen toetsen, is nader onderzoek nodig naar onder meer het benaderen door [eiser] van concurrenten van [gedaagde], het functioneren van [eiser] als handelsagent en de hoofdzakelijk mondeling gedane mededelingen tussen partijen waaronder de door [gedaagde] op 15 juni 2016 onverwijld telefonisch medegedeelde dringende reden voor beëindiging.”(pleitnota onder 9). Dit wordt door eiser betwist.
4.5.
Het Gerecht overweegt het volgende. De vorderingen hebben als onderliggend argument dat de Overeenkomst door gedaagde moet worden nagekomen. Het belangrijkste weerwoord van gedaagde is dat deze niet door haar hoeft te worden nagekomen omdat de Overeenkomst door haar op grond van een dringende reden is beëindigd, subsidiair buitengerechtelijk is ontbonden. Dat zijn onderwerpen die in kort geding wel degelijk kunnen worden behandeld. Het toetsingskader is of het zeer waarschijnlijk is dat de bodemrechter tot hetzelfde oordeel zou komen als de kort geding rechter. Als dat niet het geval is dan moeten de vorderingen worden afgewezen, zulks daargelaten de bevoegdheid van de kort geding rechter om ordemaatregelen te treffen.
4.6.
Wat betreft de dringende reden die op 15 juni 2016 telefonisch door gedaagde aan eiser zou zijn medegedeeld geldt dat daarvan elk spoor in de processtukken ontbreekt. Anders dan gedaagde stelt is het niet zo dat uit de e-mail van 10 augustus 2016 blijkt dat een dergelijke opzegging is gedaan. Het Gerecht acht van belang dat gedaagde stelt op zoek te moeten gaan naar de belgegevens van haar telefoon, kennelijk om te kunnen bewijzen dat überhaupt op 15 juni 2016 een telefoongesprek met eiser heeft plaatsgevonden. In een bodemprocedure is het zo dat eiser de mededeling van de dringende reden moet bewijzen hetgeen uiteraard niet kan blijken uit de telefoongegevens, voor zover deze al boven water komen. Het voorlopig oordeel van het Gerecht is dan ook dat de mededeling van enige dringende reden niet is komen vast te staan zodat de Overeenkomst in elk geval niet op deze wijze kan zijn geëindigd.
4.7.
Dan stelt gedaagde dat uit de e-mail van 10 augustus 2016 volgt dat de Overeenkomst buitengerechtelijk is ontbonden. De reden is dat eiser in verzuim was geraakt.
“[eiser] wist onvoldoende van de producten die hij namens [gedaagde] verkocht en voor elke vraag van een klant klopte hij aan bij [gedaagde]. Leveringen liepen door zijn handelwijze vertraging op en vaak was sprake van miscommunicatie met de klanten of lastminute wijzigingen in de afspraken.”(alinea 15 pleitnota mr. Rutte). Ook dat wordt door eiser betwist, zowel de inhoudelijke kant van het verhaal als dat de Overeenkomst op enig moment zou zijn ontbonden.
4.8.
Het Gerecht overweegt dat artikel 7:440 BW er aan in de weg staat dat de principaal de overeenkomst buitengerechtelijk ontbindt. Ontbinding kan enkel door de rechter geschieden. Dat heeft te maken met de bescherming die de wetgever de agent, als zwakkere partij, wil bieden. Daar staat tegenover dat de ontbindingsgrond liberaler is dan de ontbindingsgrond van het reguliere contractenrecht. Dit betekent dat geen sprake kan zijn van een buitengerechtelijke ontbinding van de Overeenkomst door gedaagde.
4.9.
Uitgangspunt is dus dat de Overeenkomst thans voortduurt totdat deze rechtsgeldig is geëindigd.
4.10.
Een en ander neemt niet weg dat de kort geding rechter zich moet bezinnen op de vraag of de door gedaagde aangevoerde redenen voor de ontbindingsrechter in de bodemprocedure dringende redenen of veranderde omstandigheden opleveren die zouden leiden tot ontbinding van de Overeenkomst.
4.11.
Gedaagde voert in dat verband aan dat eiser niet hard genoeg heeft gewerkt om van zijn agentschap een succes te maken. Hij heeft slechts twee klanten aangebracht, te weten [klant 1 en klant 2]. In de bodemprocedure zal blijken dat eiser achter gedaagde’s rug om een van haar concurrenten heeft benaderd, hij niet genoeg productkennis had, leveringen misliepen en dat hij verkeerd communiceerde met klanten. Een van de klanten wilde om die reden niet meer communiceren met eiser.
4.12.
Eiser betwist al deze argumenten gemotiveerd. Hij wijst er op dat de Overeenkomst niet exclusief is en dat hij dus gerechtigd was om zaken te doen met andere leveranciers. De Overeenkomst bepaalt slechts dat gedaagde eiser tot diens exclusieve agent heeft benoemd voor het eiland Sint Maarten. Verder wijst hij er op dat de problemen zijn veroorzaakt door gedaagde zelf, getuige de klachtbrief van de klant.
4.13.
Het Gerecht overweegt dat de klachten niet zijn komen vast te staan. Indien zij al zijn komen vast te staan, geldt dat inderdaad klopt dat de Overeenkomst niet verbiedt dat eiser ook met andere leveranciers in zee gaat en uit de klachtbrief niet duidelijk volgt dat de daarin geschetste problemen geheel of overwegend aan eiser zijn te wijten. Waarschuwingsbrieven van gedaagde aan eiser dat hij niet goed functioneerde ontbreken. Dit betekent dat het Gerecht er in dit kort geding niet vanuit kan gaan dat de Overeenkomst vanwege een dringende reden of veranderde omstandigheden zal worden ontbonden door de rechter. Een en ander neemt natuurlijk niet weg dat gedaagde een daartoe strekkend verzoekschrift snel bij het Gerecht kan indienen (EJ-procedure vergelijkbaar met arbeidsrechtzaken) om de beslissing van de bodemrechter te verkrijgen.
4.14.
Slotsom is dat de vorderingen dienen te worden toegewezen. Betreffende de vordering sub 2 beroept gedaagde zich op artikel 7:433 lid 2 BW, inhoudende dat de agent alleen inzage en niet afgifte kan verlangen. Dit verweer treft ten dele doel, zodat het Gerecht als hierna vermeld zal beslissen. De dwangsommen worden gemaximeerd.
4.15.
Als overwegend in het ongelijk gestelde partij dient gedaagde in de proceskosten te worden veroordeeld.

5.De beslissing

Het Gerecht in Eerste Aanleg:
rechtdoende in kort geding:
verbiedt gedaagde om in Sint Maarten en Saint Martin haar producten te verkopen buiten verzoeker om, althans zonder verzoeker daarvan op de hoogte te stellen en zonder verzoeker daarover commissie te betalen, zolang de Overeenkomst voortduurt, een en ander op straffe van een dwangsom van USD 10.000,- per transactie in strijd met dit verbod, met een maximum van USD 500.000.-;
beveelt gedaagde aan eiser inzage te verschaffen in alle verkopen die sinds 15 november 2014 door gedaagde op het eiland Sint Maarten zijn geschied, waaronder in elk geval de verkopen aan [klant 1 en klant 2], welke inzage vergezeld dient te gaan van alle originele facturen zoals deze door gedaagde aan de desbetreffende klanten zijn verzonden, alsmede van documenten op grond waarvan op objectief bepaalbare wijze kan worden vastgesteld wat de hoogte van de vervoerskosten voor de desbetreffende bestellingen is geweest, en bepaalt dat deze inzage door gedaagde dient te geschieden op het kantoor van de gemachtigde van eiser uiterlijk 1 december 2016, in aanwezigheid van beide partijen, een en ander op straffe van een dwangsom van USD 1.000,- per dag of een gedeelte daarvan vanaf 1 december 2016 dat gedaagde nalaat aan dit bevel te voldoen, met een maximum van USD 500.000,-;
veroordeelt gedaagde in de proceskosten, aan de zijde van eiser begroot op NAf 253,00 aan explootkosten, NAf 450,00 aan griffierecht en op NAf 1.500,00 aan salaris gemachtigde,
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter in dit gerecht, en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2016 in aanwezigheid van de griffier.