ECLI:NL:OGEAM:2016:29

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
14 juni 2016
Publicatiedatum
29 juni 2016
Zaaknummer
AR 2015/61
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen dwangbevel en procesbevoegdheid van de Ontvanger in belastingzaken

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten, heeft de naamloze vennootschap [A] verzet aangetekend tegen een dwangbevel dat was uitgevaardigd door de Ontvanger van het Land Sint Maarten. De procedure begon met een verzoekschrift van [A] op 13 mei 2015, waarin zij verzocht om de tenuitvoerlegging van het dwangschrift en de invorderingsmaatregelen te staken totdat de belastingautoriteiten een beslissing hadden genomen over de juistheid van de vastgestelde aanslag winstbelasting 2012-40. De ambtshalve aanslag bedroeg NAf 210.000,00, terwijl de verminderingsaanslag op NAf 1.000,00 was vastgesteld, als gevolg van het niet tijdig indienen van de aangifte.

De gedaagden, het Land Sint Maarten en de Ontvanger, verzochten om afwijzing van de vorderingen van [A] en stelden dat zij niet-ontvankelijk verklaard diende te worden. Het Gerecht overwoog dat de Ontvanger als procespartij moest worden aangemerkt op basis van de Landsverordening Dwanginvordering. Het Gerecht oordeelde dat [A] niet kon worden ontvangen in haar vorderingen tegen het Land, omdat zij niet had voldaan aan de wettelijke verplichtingen met betrekking tot het indienen van aangiften.

Uiteindelijk verklaarde het Gerecht het verzet ongegrond en veroordeelde [A] in de proceskosten, die aan de zijde van de Ontvanger en het Land op NAf 3.400,00 aan salaris voor de gemachtigde werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken op 14 juni 2016 door rechter A.J.J. van Rijen, en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Vonnis van 14 juni 2016
Zaaknummer: AR 2015/61
Vonnisnr.
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
Vonnis
in de zaak van
de naamloze vennootschap [A],
gevestigd te Sint Maarten,
eiseres,
gemachtigde: mr. G.J. Bergman,
tegen
de openbare rechtspersoon het LAND SINT MAARTEN,
zetelende te Sint Maarten,
gedaagde sub 1,
en
DE ONTVANGER VAN HET LAND SINT MAARTEN,
kantoorhoudende te Sint Maarten,
gedaagde sub 2,
gemachtigde van beide gedaagden: mr. R.F. Gibson jr.
Partijen worden hierna aangeduid als “[A]”, ‘het Land” en “de Ontvanger”.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties d.d. 13 mei 2015,
  • de conclusie van antwoord met productie,
  • de conclusie van repliek met productie,
  • de conclusie van dupliek.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1.
De volgende chronologie is van belang:
26 juli 2014 ambtshalve aanslag
26 maart 2015 betekening dwangschrift aan [A],
13 april 2015 bezwaarschrift van [A] ingediend bij belastingdienst,
13 april 2015 verzoek van [A] aan Ontvanger om uitstel betaling,
16 april 2015 betekening verzetschrift van [A] tegen dwangschrift aan Ontvanger,
16 april 2015 brief van Ontvanger aan [A]: verzoek uitstel betaling afgewezen,
13 mei 2015 indiening van voormeld verzoekschrift bij het Gerecht,
25 september 2015 verminderingsaanslag.
2.2.
Het gaat om de Profit Tax 2012-40. De ambtshalve aanslag ziet op NAf 210.000,00. De verminderingsaanslag sluit op NAf 1.000,00. Dit bedrag is een boete wegens het niet tijdig indienen van de aangifte.

3.De vorderingen en de verweren

3.1.
De vorderingen van [A] komen er op neer dat, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, gedaagden worden gelast de tenuitvoerlegging van het dwangschrift en de invorderingsmaatregelen te staken totdat de Inspecteur der belastingen c.q. de Raad van Beroep voor Belastingen in hoogste ressort heeft beschikt inzake de juistheid van de vaststelling van de aanslag winstbelasting 2012-40, zulks met veroordeling van het Land en de Ontvanger in de kosten van het verzet en deze procedure.
3.2.
Het Land en de Ontvanger concluderen dat het Gerecht, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van [A] afwijst, althans [A] daarin niet-ontvankelijk verklaard, met veroordeling van [A] in de proceskosten.
3.3.
Op de argumenten van partijen gaat het Gerecht hierna in, voor zo ver zij althans relevant blijken voor de uitkomst van de procedure.

4.De beoordeling

4.1.
Het Land stelt dat [A] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vorderingen, voor zover deze tegen hem zijn ingesteld. Hij beroept zich op artikel 4 lid 2 van de Landsverordening Dwanginvordering, PB 1942/246) waarin is vermeld:
“Het verzet wordt betekend aan de Ontvanger, die de betaling vervolgt, en moet op straffe van nietigheid bevatten de keuze van domicilie in Philipsburg. Eveneens op straffe van nietigheid moet binnen een maand na deze betekening het geding tegen de Ontvanger worden aanhangig gemaakt bij de rechter in eerste aanleg.”
4.2. [
A] betwist dat omdat, kort gezegd, een met artikel 3 lid 2 (Nederlandse) Invorderingswet vergelijkbaar artikel in de Landsverordening ontbreekt. Het Gerecht overweegt dat uit artikel 4 lid 2 van de Landsverordening blijkt dat de Ontvanger de procespartij is. Weliswaar is in de Nederlandse Invorderingswet vermeld dat de Ontvanger zelfstandige procesbevoegdheid heeft, maar dat wil niet zeggen dat zonder deze regel in de Landsverordening een dergelijke procesbevoegdheid niet uit artikel 4 lid 2 kan worden afgeleid. Zie ook de uitspraak van dit Gerecht van 24 maart 2015 (AR 2014/73) waarnaar het Gerecht verwijst. [A] kan dus niet worden ontvangen in haar vorderingen tegen het Land.
4.3.
Wat betreft de vordering van [A] tegen het Land overweegt het Gerecht het volgende. Bij repliek heeft [A] de verminderingsaanslag in het geding gebracht. Daaruit volgt dat de gehele ambtshalve aanslag, na haar bezwaar, op nihil is gesteld. Door [A] wordt erkend dat zij niet tijdig de voorlopige aangifte heeft gedaan en evenmin de definitieve aangifte. Daarmee heeft zij dus gehandeld in strijd met wettelijke verplichtingen, te weten de Algemene Landsverordening Landsbelastingen. Zij heeft geen enkele reden opgegeven waarom zij in strijd heeft gehandeld met deze wettelijke plicht. Dit leidde ertoe dat de belastingdienst weinig anders kon dan een ambtshalve aanslag op te leggen waartegen door [A] bezwaar is ingesteld. Gesteld noch gebleken is dat dit bezwaar zich (ook) richt tegen de opgelegde boete. Deze was opgenomen in het dwangbevel.
4.4. [
A] stelt dat de Ontvanger niet correct marginaal heeft getoetst. Het Gerecht volgt dit standpunt niet omdat [A] niet, althans niet afdoende betwist, dat de boete is verschuldigd. Dit bedrag was dus verschuldigd. Bovendien is het in strijd met een redelijke wetsuitleg dat de Ontvanger zou worden afgerekend op een (vermeende) ontbrekende of gebrekkige marginale toetsing nu [A] haar wettelijke plicht tot het doen van aangifte aan haar laars heeft gelapt. Tot slot geldt dat in de brief van 16 april 2015 de Ontvanger schrijft dat als de voorlopige aangifte niet binnen 14 dagen wordt ontvangen de invordering wordt voortgezet. De Ontvanger was dus bereid te schorsen maar ontving de voorlopige aangifte niet. Als de voorlopige aangifte wel was ontvangen door de Ontvanger was deze procedure niet nodig geweest. Een en ander betekent dat het Gerecht het verzet ongegrond acht.
4.5.
Als in het ongelijk gestelde partij dient [A] in de proceskosten te worden veroordeeld.

5.De beslissing

Het Gerecht in Eerste Aanleg:
verklaart [A] in haar vorderingen tegen het Land niet-ontvankelijk,
verklaart het verzet ongegrond,
veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van de Ontvanger en het Land begroot op nihil aan verschotten en op NAf 3.400,00 aan salaris gemachtigde,
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter in dit gerecht, en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2016 in aanwezigheid van de griffier.