ECLI:NL:OGEAM:2016:20

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
30 maart 2016
Publicatiedatum
6 april 2016
Zaaknummer
EJ 2016/9
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arbeidsrechtelijke geschil over uitvoering pensioentoezegging en ziektekostenbijdrage

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 30 maart 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en zijn werkgever, een naamloze vennootschap aangeduid als [verweerster]. De werknemer verzocht het Gerecht om veroordeling van de werkgever tot betaling van achterstallig inkomen en een bijdrage aan de ziektekostenverzekering, alsook tot betaling van een netto bedrag wegens niet nagekomen pensioentoezegging. De procedure begon met een verzoekschrift van de werknemer op 25 januari 2016, gevolgd door een mondelinge behandeling op 17 februari 2016. De werknemer had een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met de werkgever, die op 31 oktober 2015 was beëindigd. In de arbeidsovereenkomst was een pensioentoezegging opgenomen, waarbij de werkgever jaarlijks een bruto bijdrage aan de pensioenpremie zou doen. De werknemer stelde dat de werkgever deze toezegging niet was nagekomen en dat hij recht had op de achterstallige bedragen. De werkgever betwistte de vorderingen en stelde dat de werknemer zelf verantwoordelijk was voor het afsluiten van een pensioenverzekering. Het Gerecht oordeelde dat de werkgever ten onrechte de pensioenbijdrage rechtstreeks aan de werknemer had betaald in plaats van aan de verzekeraar, en dat de werknemer recht had op het verschil tussen bruto en netto. Daarnaast werd de werkgever veroordeeld tot betaling van de achterstallige bedragen en de proceskosten. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
Zaaknummer: EJ 2016/9
Datum: 30 maart 2016
Beschikkingnr.
BESCHIKKING
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te Sint Maarten,
verzoeker,
gemachtigde: mr. D.C. Daal,
tegen:
de naamloze vennootschap
[verweerster],
gevestigd in Sint Maarten,
verweerster,
gemachtigde: mr. C.D. Engelhardt.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als ‘[verzoeker]” en ‘[verweerster]’.

1.Het verloop van de procedure

Het Gerecht heeft kennis genomen van het verzoekschrift met producties d.d. 25 januari 2016 alsmede het verweerschrift met producties. Door [verzoeker] is een akte houdende wijziging / vermeerdering van eis ingediend alsmede heeft hij producties ingediend. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 februari 2016. De griffier heeft van het verhandelde aantekening gehouden. Daarna hebben beide partijen op verzoek van de rechter per e-mail bepaalde standpunten toegelicht en zijn er door [verzoeker] nadere producties in het geding gebracht.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Tussen [verweerster] als werkgever en [verzoeker] als werknemer heeft een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bestaan ingaande 1 mei 2014. Deze is met wederzijds goedvinden beëindigd met ingang van 31 oktober 2015. [verzoeker] had de functie van “Senior projectleider Bouwkunde”.
2.2.
In de arbeidsovereenkomst komen de volgende bedingen voor:
“6. Werkgever zal jaarlijks bruto bijdragen aan ziektekostenverzekering met een maximum vanNaf 2.500,-per jaar.”
“10. [verweerster] zal alleen de wettelijk verplichte sociale lasten en belastingen af dragen. U dient zelf verder te zorgen voor aanvullende verzekeringen en uw pensioenregeling. Voor uw pensioen zal de werkgever jaarlijks een bruto bijdrage doen ter grootte van 9% van het bruto salaris inclusief vakantiegeld.”
2.3.
Op 20 november 2014 schrijft [verzoeker] aan de verzekeraar onder andere het volgende:
“Goede morgen,
Ik krijg net deze contact info van onze secretaresse.
Ik ben sedert mei van dit jaar werkzaam bij [verweerster] en heb in mijn contract de mogelijkheid aangeboden gekregen voor een pensioen regeling.
Graag zou ik daar gebruik van willen maken.
Ik begrijp van [..] dat u daarbij kunt assisteren. Kunnen we daarvoor een afspraak maken. (…)”
2.4.
Er is een aanvraagformulier voor een levensverzekering d.d. 1 april 2015. Deze is tweemaal ondertekend door [verzoeker], namelijk als verzekeringnemer en als verzekerde. [verweerster] heeft dit formulier ook ondertekend als
“premiebetaler: (werkgever)”.
2.5.
In november 2015 heeft [verweerster] aan [verzoeker] de bijdrage als bedoeld in artikel 10 van de arbeidsovereenkomst uitbetaald betreffende het jaar 2014. In 2015 is elke maand aan [verzoeker] deze bijdrage betaald. Op deze bijdragen heeft [verweerster] premies en loonbelasting ingehouden.
2.6.
Op 2 juli 2015 schrijft de verzekeraar onder andere het volgende aan [verweerster]:
“Zoals van de week al even aangegeven per telefoon hierbij de premiebrief voor betaling van de pensioenpolis van [verzoeker]. Ik denk dat het op zich duidelijk is, maar mocht je vragen hebben laat het me weten. Feitelijk ligt de polis van [verzoeker] hier op kantoor, deze kan na betaling van de premie worden afgehaald. Het gaat om een bedrag van $ 17.047 wat eenmalig moet worden betaald. (zie specificatie in de brief) Daarna is er een maandelijkse premie van $ 1.136,50. Het grote start bedrag is een optel som van de premie over de achterliggende maanden die als lumpsum een aanvangsstorting vormt. (vanaf 1 mei 2014, datum in dienst) De premie is gebaseerd op [verzoeker] zijn bruto inkomen. Zowel werkgever als werknemer betalen elk 9% als pensioenpremie. De Werkgever dient de hele premie aan ons te betalen, en de werknemerscontributie in te houden op zijn loon. (…)”
2.7. [
verweerster] schrijft op 5 juli 2015 het volgende aan de verzekeraar:
“Ik denk dat het niet helemaal goed gaat. Niet de werkgever maar de werknemer zorgt zelf voor een pensioenvoorziening. Het is dus niet zo dat wij partij zijn in deze.
Ik verwijs u dan ook terug naar de heer [verzoeker].”
2.8.
Op 6 juli 2015 schrijft de verzekeraar onder andere het volgende aan [verweerster]:
“Beste [verweerster],
Ik keer mij even tot u, gezien u ook degene bent geweest met wie [verzoeker] zijn pensioen heeft besproken en dat u “als premiebetaler” de aanvraag ook mede ondertekend heeft voor het opzetten van [verzoeker] zijn pensioen. (…) Ten eerste vroeg ik me af of de regels hier op sxm duidelijk zijn omschreven in mijn onderstaande mail? Waaruit kort gezegd de werknemer dus ten alle tijden de werkgever als premiebetaler moet aanwijzen om überhaupt in staat te zijn een fiscaal gefacilieerd pensioen op te bouwen. We hebben dit destijds ook voor [werknemer A] en [werknemer B] zo geregeld. 1 op 1 dezelfde polis. Ik was in de veronderstelling dat alles dus bekend was maar mijn excuus als ik dit te snel heb geconcludeerd. (…).”
2.9.
De verzekeraar bericht per e-mail d.d. 16 februari 2016 het volgende aan [verzoeker]:
“(…)Subject: RE: beeindigings polis #8610948 tbv dhr [verzoeker] / [verweerster]
(…)
Naar aanleiding van uw onderstaand verzoek berichten wij u hierbij het volgende:
Volgens onze polisvoorwaarden artikel 9.1 moeten de premies op de vervaldag of uiterlijk dertig dagen daarna worden voldaan anders komt de verzekering van rechtswege te vervallen.
Bovengenoemde polis werd op 01-06-2015 opgemaakt. Gezien geen betaling op de polis is geschieden en de verzekering mede hierdoor geen afkoopwaarde of premievrije waarde heeft, is de polis conform polisvoorwaarden vervallen.
(…)”

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
Na eiswijziging verzoekt [verzoeker] het Gerecht om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, [verweerster] te veroordelen aan hem te betalen een netto bedrag van NAf 15.693,31 wegens achterstallig inkomen, te vermeerderen met de vertragingsrente op grond van artikel 7A:1614q BW en de wettelijke rente, te rekenen vanaf 16 november 2015 tot de dag van algehele voldoening. Verder verzoekt [verzoeker] het Gerecht om [verweerster] te veroordelen aan hem te betalen NAf 1.250,00 wegens ziektekosten, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 16 november 2015, tot de dag van algehele voldoening. Een en ander met veroordeling van [verweerster] in de proceskosten.
3.2. [
verweerster] concludeert dat de vorderingen van [verzoeker] moeten worden afgewezen, met veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten.
3.3.
Op de argumenten van partijen gaat het Gerecht hierna in, tenzij deze niet relevant blijken voor de uitkomst van de procedure.

4.De beoordeling

4.1.
Er zijn in deze zaak twee geschilpunten, te weten de uitvoering van de pensioentoezegging die [verweerster] aan [verzoeker] heeft gedaan en de betaling van zijn premie ziektekostenverzekering.
4.2.
Allereerst de uitvoering van de pensioentoezegging. [verweerster] stelt, kort en zakelijk weergegeven, dat aan [verzoeker] alle gelden zijn uitbetaald door betaling rechtstreeks aan hem. [verzoeker] heeft nagelaten om een pensioenverzekering af te sluiten. [verzoeker] heeft [verweerster] nooit de instructie gegeven om rechtstreeks aan een pensioenverzekeraar te betalen. [verweerster] stelt dat het voor risico en rekening van [verzoeker] moet komen dat hij zo lang heeft getalmd om een pensioenpolis af te sluiten. Verder stelt zij dat [verzoeker], toen het dienstverband werd beëindigd in verband met de slechte financiële situatie van [verweerster], af heeft gezien van een het afsluiten van een pensioenverzekering. [verweerster] stelt verder dat uit de salarisstroken vanaf april 2015 volgt dat aan [verzoeker] een “toeslag” werd betaald en met ingang van september 2015 werd de omschrijving op de salarisstrook “taxed pension benefit”. Verder voert [verweerster] het argument dat zij pas hoeft te gaan betalen op het moment dat er een polis zou zijn. Dus, uitgaande van het aanvraagformulier, ergens in april/mei 2015.
4.3.
Het Gerecht overweegt het volgende. [verweerster] heeft een pensioentoezegging gedaan blijkens artikel 6 van de arbeidsovereenkomst. Daarin is vermeld dat de werkgever jaarlijks een bruto bijdrage zal voldoen. Aan [verzoeker], blijkens dit beding, de taak om die pensioenverzekering te gaan regelen. Dat heeft hij ook gedaan, na door de secretaresse, op het juiste spoor te zijn gebracht. Vervolgens heeft [verweerster] het aanvraagformulier ondertekend en is er een zelfde polis als eerder voor twee andere werknemers van [verweerster] tot stand gebracht. Uit deze feiten en de hiervoor geciteerde documenten blijkt dus dat [verweerster] pas diende te betalen nadat haar daartoe een betalingsverzoek had bereikt van [verzoeker] of van de verzekeraar namens [verzoeker]. Gesteld noch gebleken is dat een dergelijk verzoek haar heeft bereikt, zo blijkt uit haar eigen stellingen. Vanaf 1 april 2015 committeert [verweerster] zich als premiebetaler richting de verzekeraar betreffende de nog af te sluiten polis zodat het Gerecht niet begrijpt om welke reden [verweerster], in strijd met haar eigen handtekening onder het aanvraagformulier, doorgaat met de maandelijkse netto betalingen aan [verzoeker] en in november 2015 alle achterstallige premies over 2014 in een keer aan hem uitbetaalt. Evenmin begrijpt het Gerecht om welke reden [verweerster] vanaf 1 januari 2015 rechtstreeks maandelijks aan [verzoeker] is gaan betalen.
4.4.
Uit de voormelde e-mails van de verzekeraar blijkt immers dat er een relevante fiscale achtergrond is; premiebetaling moet gebeuren aan de verzekeraar om belastingheffing (loonbelasting als voorheffing van inkomstenbelasting) te voorkomen. Op die wijze kan de werknemer fiscaal vriendelijk een pensioen opbouwen. Het Gerecht acht dit een feit van algemene bekendheid, nog daargelaten dat dit blijkt uit de fiscale wetgeving die een werkgever die een pensioentoezegging doet geacht wordt te kennen. Het Gerecht overweegt voorts dat uit de beginselen van goed werkgeverschap voortvloeit dat een werkgever zich er terdege van moet vergewissen of hij de bijdrage in de pensioenpremie aan het juiste adres betaalt, juist vanwege deze kenbare fiscale regels. Anders dan [verweerster] stelt heeft het Gerecht, gelet op de gemotiveerde betwisting van [verzoeker], niet kunnen vaststellen dat hij op enig moment heeft afgezien van het afsluiten van een pensioenverzekering. Evenmin is het zo dat de eventuele verplichting van [verweerster] om de bijdrage aan de pensioenverzekeraar te voldoen pas ingaat in april/mei 2015 omdat er toen pas een aanvraag was. Het stond [verweerster] bovendien vrij een beroep te doen op artikel 6:59 BW; zo lang [verzoeker] geen betalingsinstructie gaf behoefde [verweerster] niet te betalen maar diende zij de aan [verzoeker] toekomende bedragen te reserveren. Daaraan doet niet af dat [verzoeker] vragen over de vermelding van een “toeslag” op zijn salarisstrook had moeten stellen; [verweerster] had aan [verzoeker] moeten uitleggen dat zij de pensioenbijdrage netto uitkeerde voordat zij dit ging doen zodat [verzoeker] hierover zou hebben kunnen nadenken en een standpunt had kunnen bepalen. Dit betekent dat het Gerecht van oordeel is dat [verweerster] ten onrechte aan [verzoeker] de pensioenbijdrage heeft betaald en dat zij gehouden is het verschil tussen bruto en netto aan hem te betalen, waardoor hij in staat kan worden gesteld alsnog fiscaal vriendelijk te kunnen beschikken over de toegezegde pensioenbijdrage. Dit verschil wordt door [verzoeker] berekend op
Nafl. 7.369,32 netto. Tegen de aan dit bedrag ten grondslag liggende berekening wordt geen verweer gevoerd zodat het Gerecht dit bedrag dient toe te wijzen.
4.5.
Ook de belastingheffing over het werknemersdeel dient aan [verzoeker] te worden vergoed. Dit beloopt
Nafl 6.732,46 netto, welke berekening evenmin is betwist. De wettelijke verhogingen over deze bedragen worden toegewezen, zij het gematigd tot 10% maximaal. De wettelijke rente wordt eveneens toegewezen.
4.6.
De gevorderde rekenrente van 3% per jaar, totaal
Nafl. 1.591,53 nettowordt evenmin betwist, zodat ook dit bedrag wordt toegewezen. De wettelijke rente hierover wordt toegewezen. De wettelijke verhogingen niet nu de rekenrente geen loonbestanddeel is in de zin van artikel 7A:1614q BW.
4.7.
Het tweede geschilpunt betreft de premie ziektekostenverzekering. [verweerster] stelt dat dit een bijdrage is die per maand dient te worden beschouwd. [verzoeker] stelt dat dit een bijdrage is voor het gehele jaar omdat hij er geen rekening mee hoefde te houden dat de arbeidsovereenkomst tussentijds zou worden beëindigd. [verweerster] stelt dat dit een maximaal bedrag per jaar is en ook dat er geen bewijs is dat na 1 juni 2015 door [verzoeker] een ziektekostenverzekering is afgesloten.
4.8.
Het Gerecht overweegt dat het beding inhoudt dat [verweerster] zal bijdragen aan een ziektekostenverzekering voor [verzoeker]. Dat heeft zij gedaan. Anders dan [verzoeker] stelt is het niet zo dat uit het beding voortvloeit dat het uitsluitend om een polis kan gaan waarvoor een jaarpremie is verschuldigd. Dit betekent dat gedurende elke maand dat [verzoeker] in dienst was van [verweerster] 1/12e gedeelte van deze tegemoetkoming diende te worden betaald. Omdat de stellingen van partijen niet heel duidelijk zijn op dit punt zal het Gerecht [verweerster] veroordelen tot betaling van een eventueel restant, mits [verzoeker] aan haar een verklaring van de verzekeraar toezendt waarin is vermeld dat hij verzekerd was. De gevorderde wettelijke rente wordt niet toegewezen omdat het Gerecht niet kan uitmaken of er nu een achterstand is of niet.
4.9.
Als overwegend in het ongelijk gestelde partij dient [verweerster] in de proceskosten te worden veroordeeld.

5.De beslissing

Het Gerecht:
veroordeelt gedaagde om aan eiser te betalen Nafl. 7.369,32 netto en Nafl 6.732,46 netto, te vermeerderen met de wettelijke verhogingen van 10% maximaal en de wettelijke rente hierover vanaf 16 november 2015 tot de dag van algehele betaling,
veroordeelt gedaagde om aan eiser te betalen Nafl 1.591,53 netto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 november 2015 tot de dag van algehele betaling,
veroordeelt gedaagde om aan eiser te betalen maximaal Nafl 1.250,00 netto aan bijdrage ziektekostenverzekering, mits eiser aan gedaagde toont een bewijs van een verzekeraar dat hij gedurende zijn dienstverband enig bedrag aan deze verzekeraar was verschuldigd dat nog niet is vergoed door gedaagde aan eiser,
veroordeelt gedaagde in de proceskosten, aan de zijde van eiser begroot op Nafl 50,00 aan griffierecht, Nafl 296,50 aan oproepingskosten en Nafl 1.500,00 aan salaris gemachtigde,
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven op 30 maart 2016 door mr. A.J.J. van Rijen, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, in tegenwoordigheid van de griffier.