ECLI:NL:OGEAM:2016:16

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
16 maart 2016
Publicatiedatum
17 maart 2016
Zaaknummer
EJ 2016/2
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet door werknemer en de gevolgen voor de arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 16 maart 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen [A], een verkoopster, en haar werkgever [B], een naamloze vennootschap. [A] heeft op 29 juni 2015 tijd vrij gevraagd om het rapport van haar kind op te halen, wat door de directeur van [B], [X], na enige discussie werd toegestaan. Na een woordenwisseling over een formulier dat [A] moest ondertekenen, heeft [A] de winkel verlaten en is zij niet meer teruggekeerd. Hierop heeft [A] zich ziek gemeld en later ontslag op staande voet genomen, wat door [B] werd betwist. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de mededeling van ontslag op staande voet niet onverwijld is gedaan, zoals vereist door de wet. De brief van 6 oktober 2015, waarin [A] haar ontslag op staande voet meedeelt, werd niet tijdig gecommuniceerd. Het Labour Department had eerder gesproken met beide partijen, maar daaruit bleek niet dat [A] ontslag op staande voet had genomen. Het Gerecht concludeert dat [A] niet heeft voldaan aan haar stelplicht en dat haar vorderingen om schadevergoeding en transitievergoeding moeten worden afgewezen. Tevens is [A] veroordeeld in de proceskosten van [B].

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: EJ 2016/2
Datum: 16 maart 2016
Beschikkingnr.
BESCHIKKING
In de zaak van:
[A],
wonende te Sint Maarten,
verzoekster,
gemachtigde: mr. B. Brooks,
tegen:
de naamloze vennootschap
[B],
gevestigd te Sint Maarten,
verweerster,
gemachtigde: mr. R.M. Stomp.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als ‘[A]’ en ‘[B]’.

1.Het verloop van de procedure

Het Gerecht heeft kennis genomen van het verzoekschrift met producties d.d. 8 januari 2016 en het verweerschrift met producties. De mondelinge behandeling van het verzoekschrift heeft plaatsgevonden op 17 februari 2016 in aanwezigheid van partijen en gemachtigden.
De beschikking is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Vanaf 1 april 2004 is [A] in loondienst werkzaam voor [B] in de functie van verkoopster.
2.2.
Op 29 juni 2015 heeft [A] tijd vrij gevraagd van werk om het rapport van haar kind op school op te halen. [B], in de persoon van haar directeur[X] (hierna: [X]), stemde hier na enige discussie mee in. Enige tijd later diezelfde dag heeft [X] [A] gevraagd een formulier te ondertekenen waarin is vermeld dat zij 2 uur vrij heeft genomen. Daarover ontstond een woordenwisseling. [A] heeft toen de winkel verlaten en heeft nooit meer de overeengekomen werkzaamheden uitgevoerd.
2.3.
Diezelfde dag is [A] naar het Labour Department gegaan. Haar klacht wordt als volgt weergegeven:
“On June 29, 2015 employee was granted to pick up her child’s report card. On her return she was asked by her employer to signed a document for the 2 hours she was out, which she refused to signed. With this employee was told to leave his store and not to return.”
2.4.
Het Labour Department rapporteert als reactie van de werkgever:
“Employer stated that employee was granted time off, on her return she was requested to signed a document mentioning the 2 hours that was granted to her. Employee got upset wanting to know why she would have to signed a document. The communication between parties got out of hand where employer told employee to get out of his store. With this the employee left.”
2.5.
Op 10 juli 2015 schrijft [A] het volgende aan [B] onder andere het volgende:
“Unfortunately due to the flue, physical (lower back and heel) ailments from long hours of standing and the tremendous psychological stress from the verbally hostile attitude, you had towards me, I am unable and incapable of functioning the way I normally could.
I did visit my home physician which recognized my condition and the attending physician at SZV, whom advised that I stay on sick-leave until further notice.”
2.6. [
B] reageert op 11 juli 2015 schriftelijk op deze brief van [A]. [B] besluit haar reactie:
“To conclude we are of the firm opinion that you have acted irresponsibly from June 30, 2015 to July 10th by not reporting to work and suddenly dropping of a letter indicating that you were under treatment from June 29, 2015, the same day on which you did report to work and then took a leave of absence to pick up your child’s report at school.”
2.7.
Blijkens haar ziektekaart is [A] met ingang van 9 juli 2015 ziek gemeld door de SVB arts.
2.8.
Bij brief van 6 oktober 2015 heeft mr. Brooks [B] aangeschreven onder andere als volgt:
“In accordance with article 7A:1615q of the Civil Code your actions towards client is considered as an urgent reason that warranted client’s immediate dismissal. The urgent reason being that you continuously abuse client verbally and violate your legal obligation to act as a “good employer” in accordance with the applicable labor laws. The urgent reason is considered objectively and subjectively warranted and you were notified thereof without any further delay on the very same day that you indicated to the complaints officer that client could return to work.”

3.Het verzoek en het verweer

3.1. [
A] verzoekt het Gerecht om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, [B] te veroordelen om aan haar te betalen NAf 10.619,00 wegens “misgelopen inkomen” en NAf 9.102,00 wegens “transitievergoeding”, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2015 tot de dag van algehele betaling, met veroordeling van [B] in de proceskosten.
3.2. [
B] verzoekt om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, [A] in haar vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze af te wijzen, als zijnde ongegrond, niet bewezen, dan wel verjaard, zulks met veroordeling van [A] in de proceskosten.
3.3.
Op de argumenten van partijen gaat het Gerecht hierna in, voor zover zij althans relevant blijken voor de uitkomst van de procedure.

4.De beoordeling

4.1. [
A] stelt dat zij ontslag op staande voet heeft genomen. [B] stelt dat een dergelijke mededeling haar niet tijdig heeft bereikt zodat er geen sprake is van ontslag op staande voet door [A]. Volgens [B] dienen reeds hierom de vorderingen van [A] te worden afgewezen.
4.2.
Artikel 7a:1615o BW lid 1 BW bepaalt:
“Ieder van partijen kan de dienstbetrekking zonder opzegging of zonder inachtneming van de voor de opzegging geldende bepalingen doen eindigen, doch de partij, die dit doet zonder dat de wederpartij daarin toestemt, is schadeplichtig, tenzij zij de dienstbetrekking aldus doet eindigen om een dringende, aan de wederpartij onverwijld medegedeelde reden.”
4.3.
Het Gerecht overweegt dat de brief van 6 oktober 2015 de enige schriftelijke mededeling is waaruit blijkt dat [A] ontslag op staande voet heeft genomen. Die mededeling is in elk geval niet onverwijld in de zin van dit wetsartikel. Het Labour Department heeft kort na het incident met beide partijen gesproken en de hiervoor aangehaalde uitlatingen van hen genoteerd. Ook daaruit volgt niet dat [A] zich op het standpunt heeft gesteld dat zij ontslag op staande voet heeft genomen.
Uit de latere brief van [A] d.d. 10 juli 2015, waarin ze [B] mededeelt dat ze niet kan werken vanwege de griep, blijkt evenmin dat [A] ontslag op staande voet heeft genomen. Terecht vraagt [B] zich af om welke reden [A] zich ziek meldt als zij ontslag op staande voet heeft genomen.
4.4.
De werknemer die stelt ontslag op staande voet wegens een dringende reden te hebben genomen dient te stellen en te bewijzen dat hij de mededeling van deze strekking onverwijld heeft gedaan. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen blijkt dit niet uit de overgelegde stukken. Aldus heeft [A] niet voldaan aan haar stelplicht op dit punt en komt het Gerecht ook niet toe aan enige bewijsopdracht. Dit betekent dat de vorderingen van [A] dienen te worden afgewezen, temeer nu geen subsidiaire rechtsgrond aan haar vorderingen ten grondslag is gelegd.
4.5.
Het Gerecht overweegt dat aldus in het midden blijft of de arbeidsovereenkomst tussen partijen nog bestaat. Hierover wordt door partijen geen beslissing gevraagd van het Gerecht.
4.6.
Als in het ongelijk gestelde partij dient [A] te worden veroordeeld in de proceskosten.

5.De beslissing

Het Gerecht:
verleent gratis admissie aan [A],
wijst de vorderingen af,
veroordeelt [A] in de kosten van de procedure aan de zijde van [B] begroot op nihil aan verschotten en op NAfl. 900,00 aan salaris gemachtigde,
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven op 16 maart 2016 door mr. A.J.J. van Rijen, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, in tegenwoordigheid van de griffier.